dinsdag 30 maart 2010

Roken

Op de dag af tien jaar geleden zag ik op tv een man in een hospitaal die werd geïnterviewd omdat hij een proces was begonnen tegen een tabaksfabrikant. Hij had een slangetje in zijn neus en was uiterst kortademig. Hij stelde dat de tabaksfabrikant wetens en willens dermate verslavende stof(fen) in zijn tabak deed dat men niet kon stoppen met roken. Hijzelf had alles geprobeerd wat in zijn macht was, maar was er niet in geslaagd te stoppen. Vanwege die stof(fen).
Ik was ook een roker, van halfzware en zware shag. Drie en dertig jaar eerder was ik gestopt. Ik zat op een avond bij een vriend een sigaar te roken en vond dat puffen ineens absurd. Ik stompte de half opgerookte sigaar uit en rookte vervolgens zonder enig probleem drie en twintig jaar lang niet. Na die periode begon ik opeens weer en rookte tien jaar opnieuw, tot het moment dat ik die man zag en hoorde. Denk niet dat ik er niet mee wilde stoppen. Ik gooide soms een net gekocht pakje gaulloises in de gracht, gebruikte nicorettes, nam mij voor twee uur achter elkaar niets op te steken en zo geleidelijk te minderen tot nul, verbrandde mijn pijpen, alles met frustratie als enig resultaat.
Toen ik de opgenoemde man zag en hoorde was ik in een opgewekte stemming. Ik vond zijn verhaal interessant. Wat zou er gebeuren, vroeg ik mij af, als je ondanks die verslaving toch niet zou roken. Wat zou je voelen? Je zou je als Odysseus bij zijn tocht langs de Sirenen kunnen laten vastbinden, zodat je gewoon niet kón toegeven aan je verslaving. Wat zou je dan voelen? Pijn in je maag? Misselijkheid? Braakneigingen? Iets anders fysieks? Ik besloot dat gevoel eens af te wachten. De eerste dag gebeurde er niks. De tweede dag evenmin. De derde dag voelde ik weer niks. De vierde stelde ik vast dat ik had opgehouden te roken.

woensdag 3 maart 2010

De toekomst

"Ja, het was wel laat. En ik was dronken, jo."
"Was Peet er ook?"
"Wat dacht je. Ik ben nog met hem mee geweest."
"Zo, zo."
"Ja, die kan er wat van. Het is zo'n lekker jong. Wat hebben we hier?"
Het was half acht en ik werd wakker van dit met koffie opgefokte gekakel. Om een uur of twee was ik ook al een keer gewekt, toen een nieuwe patient was binnengebracht, iemand die kennelijk enorme ademhalingsproblemen had. De verpleegsters begonnen aan zijn bed.
"Moet je die viezigheid zien. Hij zit helemaal onder, tot in zijn nek."
Een oud bebrild mannetje werd overeind gehouden.
"Wat is dit, mijnheer? Doet u dat thuis ook? Poept u thuis ook altijd in bed?"
Het mannetje gaf geen antwoord.
Met stemverheffing: "Luister eens, ik vraag u wat. Maakt u er bij u thuis ook zo'n bende van? He? Ik vraag u wat. Poept u thuis ook altijd in bed?"
Het waren twee heel vitale, robuste meiden van ergens in de twintig, rumoerig, aanpakkerig, vol minachting voor de oude man.
Het was mijn kennismaking met het ziekenhuis, ik was er voor het eerst van mijn leven. Zij waren al ontstuimig binnengekomen, de deur tegen de kast ernaast aankwakkend. Het mannetje werd onder het verdere commentaar op het avondje ervoor waarbij de forse geschapenheid van Peet nadrukkelijk werd geroemd en benijd, opnieuw onder de dekens geschoffeld.
"Verder niemand iets nodig?" en weg waren zij.
Later op de dag sprak ik de oude heer aan. Zelf enige ervaring met kortademigheid hebbend had ik opgemerkt dat hij inmiddels wat beter was gaan ademen.
"Ja," beaamde hij. "Maar thuis en vannacht had ik het moeilijk. Ik moest zo hard hoesten dat ik het in bed heb gedaan."