vrijdag 16 januari 2015

Autoriteit en autoritair

In de tijd dat ik aan de universiteit colleges en werkgroepen gaf, werd ik nog wel eens onderbroken door de een of andere student die vond dat ik “er teveel omheen praatte”. Hij verlangde dat ik “gewoon” zei “hoe het is”. Dat had ik graag gewild, maar ik wist het op zo’n moment ook niet. Niet dat ik er niet over had nagedacht, ik had integendeel alle literatuur die ik maar kon bemachtigen geraadpleegd en was tot de slotsom gekomen dat niemand wist hoe het was. Ik gaf tijdens mijn onderwijs dus een verslag van mijn speurtocht. Die was niet op niets uitgelopen, zij had mij duidelijk gemaakt hoe “men” over het desbetreffende onderwerp dacht, welke opvattingen erover waren. Ik was zeker dichter bij de zaak gekomen, maar niet zover dat ik kon zeggen hoe zij was.
Neem een voorbeeld: democratie. Er zijn niet alleen talloze vormen van democratie, maar ook veel opvattingen erover. Of neem zo iets als de rechtsstaat of de staat of het recht. Aan de universiteit kan men niet volstaan met een enkelvoudige definitie, die hoort men al op de middelbare school te hebben gehad. Aan de universiteit leert de student zelfstandig te denken en op rationele wijze zijn standpunt te bepalen, het punt waar hij staat in een debat.
De student die van mij vroeg een eenvoudige definitie te geven - “gewoon hoe het is”, - dichtte mij iets toe wat ik niet had. Beter gezegd, wat ik wel had, maar in een heel andere vorm dan hij bedoelde. Hij bekleedde mij met het gezag van de alwetende geleerde, die niet bestaat. Hij bekleedde mij met autoriteit.
Een keer is het mij overkomen dat er zo iemand was die mij verweet dat ik autoritair was omdat ik alleen maar onderwijs wilde geven zoals ik wilde. Dat stelde mij voor een interessant probleem, dat ik misschien ook in een werkgroep wel eens behandeld heb. Hoe is het verband tussen autoriteit en autoritair? Is een autoriteit autoritair? En oefent iemand die autoritair is, gezag uit? Het antwoord op allebei de vragen is ontkennend.
Dat ik onderwijs kon geven over onderwerpen van mijn vak kwam doordat ik er een autoriteit in was. Nu is dat een heel relatief ding. Ik was een autoriteit in mijn verhouding tot mijn studenten, maar niet in verhouding tot de schrijver van het handboek dat de studenten moesten bestuderen. Ik was een autoriteit in verhouding tot mijn studenten in hun eerste jaar, hun tweede enz.. Ik had niet het ius promovendi en had dus minder autoriteit dan de hoogleraar. Allemaal formeel gesproken uiteraard. Misschien wist ik wel een onderwerp binnen het vak dat mijn hoogleraar niet beheerste, maar ik wel, dan was ik informeel, inhoudelijk autoriteit voor hem. En zo voorts. Ik wacht mij wel mijn dokter niet te beschouwen als een autoriteit op het gebied van de geneeskunde. Noch de architect die mijn huis bouwt. Dat wil allemaal niet zeggen dat ik alles van die vaklui klakkeloos moet aanvaarden. Ik heb een zekere mondigheid en kan een eind weegs meedenken in andermans vak. (Ik zeg “ik”, maar ik bedoel ieder mondig of volwassen mens.)
Een interessant geval van autoriteit is het vaderschap. (Of ouderschap.) De mens wordt onmondig, onervaren, onhandig, onwetend geboren, hij kan alleen maar ademen, krijsen, drinken, verteren, boeren, poepen, piesen. Verder moet hij alles leren. Dat gebeurt in zijn opvoeding. Die doet hij niet zelf, hij wordt opgevoed. In beginsel door zijn ouders, wat later door zijn kameraadjes. In het begin echter moet hij alles van het leven aanvaarden van zijn ouders. Zij zijn zijn autoriteit, zij spreken met gezag tegen hem, zij maken hem duidelijk hoe het is. Zijn ouders hebben vooralsnog het zogenaamde “ouderlijke gezag”. Terecht, want je kunt nog niks.
Naarmate de mens leert kan hij zijn ouders duidelijk maken wat hij wil of wat hij niet wil en ontworstelt hij zich aan de enkelvoudige autoriteit van de ouders. Het proces duurt door de bank genomen tot de volwassenheid, ik zal maar geen jaar noemen.
Wat doet de opvoeder? Hij voedt op, maar wat is dat, hoe doe je dat? In het Latijn - mag ik even? - heet het “educere”, uitleiden. Niet moeilijk, het is hetzelfde als induceren of produceren, maar met een “e”. Die betekent “uit”. Zoals een product een voortbrengsel is, zou je kunnen spreken van een “educt” een uitbrengsel. Ik verzin maar een paar woorden, een “educt” is een volwassene, iemand die uit zijn kindsheid is geleid. Opvoeden is dus uitleiden, uit de kindsheid leiden. En waarheen dan wel? Naar de volwassenheid uiteraard. Mooie nieuwe vraag: wat is volwassenheid? Volwassenheid is de capaciteit om zelf zijn eigen leven te leiden, om onafhankelijk, zelfstandig te zijn. En dat dankzij de genoten opvoeding.
Vroeger werd die met veel geweld bewerkstelligd. Je kreeg straffen als je niet gehoorzaam was, anders gezegd, als je je opvoeder niet gehoorzaamde. Meestal was die opvoeding autoritair. Zij berustte op geweld en niet op gezag. De goede opvoeding berust daar nu juist wel op. De goede opvoeder moet dus het kind in kennis stellen van, attenderen op de dingen die voor het leven belangrijk zijn. Hij moet de keuzen die hij daarbij maakt ook kunnen beredeneren, hij moet ze kunnen rechtvaardigen. Of het kind op de gegeven raadslagen ingaat en ze overneemt, is zijn eigen keuze. (Soms moet wel een zachte drang worden uitgeoefend. De dingen die voor het leven belangrijk zijn, zijn niet allemaal gemakkelijk aan te leren, zij komen niet aanwaaien, men moet soms geholpen worden om door te zetten, maar altijd dankzij rationele overtuigingskracht.)
Naarmate het kind meer volwassen is - daags na de geboorte is het al aan zijn opvoeding begonnen - zal het zich meer verzetten tegen het gezag van zijn ouders. Soms moet daar heftigheid aan te pas komen en zal het kind de opvoeder een autoritaire houding verwijten. Dat is een argument in het proces van opvoeding en volwassenwording, dat een dialoog, een gesprek is. (Het eerste krijsen is al een uiting, van pijn of honger, en moet adequaat beantwoord worden.) Het kan best zijn dat een opvoeder autoritair is, maar dan handelt hij niet krachtens zijn autoriteit, niet krachtens zijn levenservaring die hij zijn kind moet bijbrengen zolang het er zelf geen heeft. Hij handelt dan buiten zijn bevoegdheid, buiten de kring van de dialoog, probeert niet het kind zelfstandig te laten worden, maar probeert het te dwingen iemand anders te zijn.
De opvoeder mag niet zijn autoriteit “wegcijferen”. Doet hij dat wel, dan laat hij/zij het kind zwemmen in een oeverloos bad. Er is daar niets tastbaars, per saldo dus niets. Het kind kan zich niet oriënteren, geen weg in zijn leven vinden. De opvoeder mag zijn autoriteit ook niet misbruiken, want dan wordt hij autoritair. Treedt hij op krachtens zijn autoriteit, dan is hij gezaghebbend, is hij autoritair, dan is hij bruut.
Dat is het zo’n beetje. Verwar autoriteit niet met autoritair gedrag of een autoritair karakter en ga heen.

woensdag 7 januari 2015

Ein gebildeter Mensch.

Zoals ik in “Zeehandelaar in het dorp: belezenheid” al verteld heb was het hoogste ideaal van mijn vader belezenheid. Hij had, althans noemde altijd als voorbeeld een collega, Zeehandelaar genaamd. Belezenheid is tegenwoordig geen ideaal meer, alles kan immers worden opgezocht op Internet. Niet dat het daar niet gelezen moet worden. Nog onlangs vertelde een man van een jaar of veertig, vijftig op de tv dat hij tot voor kort analfabeet was geweest, maar dat hij was gaan leren lezen om met de computer te kunnen omgaan. Een analfabeet is niet iemand die geen taal heeft, maar die alleen niet kan lezen.
Kunnen lezen is nog niet belezenheid. Belezen is iemand die veel gelezen heeft en wat hij gelezen heeft in zijn geheugen heeft opgeslagen, zodat hij er bij gelegenheid gemakkelijk uit kan putten, m.a.w. zodat hij het bij de hand of paraat heeft. In het algemeen heeft zich dat materiaal in zijn geest ontwikkeld tot een systeem, waardoor hij er gemakkelijker toegang toe heeft. Zo’n systeem weerspiegelt meestal een vakgebied. Een jurist bij voorbeeld is doorgaans belezen in de jurisprudentie, een theoloog in de bijbel, een arts in de medische literatuur, enz. Neemt zo iets spectaculaire vormen aan, dan spreekt men van eruditie en van een erudiet of geleerde. Men treft ze het meeste aan in de alfa- en gamma-vakken. Zulke belezenheid is, zoals gezegd, een systeem, en wel van informatie. Men kan het digitaliseren en opslaan op een harde schijf, verwerken, printen, enz.
Dat laatste kon mijn vader uiteraard niet. Belezenheid was voor hem ook nog iets anders, iets meer. Hij wilde geen beheerder van een kaartenbak zijn, maar “ein gebildeter Mensch”.
Dat had hij geleerd bij de Duitse nonnen waar hij in zijn puberteit bij op school zat. Blijkbaar waren dat liberale nonnen, want het ideaal van de “gebildete Mensch” stond min of meer haaks op de godsdienst.
Wanneer was men “gebildet”? Als men “Bildung” had. “Bildung” betekent in het Nederlands natuurlijk vorming. Het begrip valt uiteen in vorming van het kennisbestand van iemand en vorming van zijn persoonlijkheid. Vermeerdering van kennis hoeft helemaal niet te leiden tot een andere persoonlijkheid, een andere innerlijkheid, daarvoor is meer nodig. “Bildung” omvat dus zowel geïnformeerdheid als gevormde persoonlijkheid. De beide aspecten gaan hand in hand, want de persoonlijkheidsvorming ontwikkelt zich naar gelang van de geïnformeerdheid, verkregen door belezenheid.
De Duitse classicus Manfred Fuhrmann heeft er een boek over geschreven, getiteld “Der europäische Bildungskanon des bürgerlichen Zeitalters”. Hij legt - onder andere - uit dat de belezenheid van de “gebildete” persoon ligt op de gebieden van de literatuur, de filosofie, de geschiedenis, het theater, het concertwezen, het museum, de “Bildungsreise”, de wiskunde en de natuurwetenschappen, die hij stuk voor stuk uitvoerig analyseert. Daar voelt deze persoon zich thuis en weet hij de weg. Het weerspiegelt zich vandaag de dag nog in de rubriceringen van de “kwaliteitskrant”, niet noodzakelijk de NRC. Persoonlijk voeg ik er graag de gebieden van het politieke, het juridische en de internationale ontwikkelingen aan toe. In de angel-saksische wereld spreekt men van de “high culture”, in Nederland van de interessensfeer van de “hoger opgeleiden”.
Deze idee is ontstaan in Duitsland in de tweede helft van de 18e eeuw. Zij was al voorbereid door het humanisme van de Renaissance, maar verleende in Duitsland de jongere generatie de standplaats van waaruit zij kon revolteren tegen de gevestigde, feodale machten. Het land was geen land, het was een verzameling van een duizend-tal staten en staatjes, die elk hun eigen despotische overheid hadden. Weliswaar ontstond er het “verlichte despotisme”, een soort modernisering en matiging van het absolutisme, maar de Verlichtingsbeweging, waarvan dit een aspect was had het andere aspect dat de jongere generaties kennismaakten met mogelijkheden om uit te gaan van hun eigen innerlijke wezen, in plaats van de gehoorzaamheid aan de vorsten met hun verlengstukken. Dat er daar geen revolutie ontstond, zoals in Frankrijk en Amerika, lag aan de gesteldheid van het land. Het was zo versnipperd dat men niet wist tegen wie men eigenlijk moest revolteren. De revolte kwam dus pas na de napoleontische oorlogen. Goed, in die mengelmoes van rationalistische verlichting en vroeg-romantische verinnerlijking ontstond de “Bildungs-idee”.
Zij heeft tot gisteren het onderwijs beheerst. Nog het gymnasium is er de meest typische uiting van. Veel van de Duitse nonnen in het internaat waar mijn vader heeft gezeten, waren ongetwijfeld in hun vaderland gymnasiaal opgevoed. Het christendom orienteerde haar ook op het innerlijke, het subjectieve, dat van tijd tot tijd erg kritisch kon zijn. Ik herinner mij nog dat mijn vader het ideaal van de “gebildete Mensch” vaak memoreerde en dat hij het waarschijnlijk ook huldigde. Niet dat hij de middelen had om het te bereiken of zelfs om ernaar te streven. Het bleef dus bij een droom. Maar wel een die hij heeft overgedragen, in ieder geval op mij.
Ik durfde dat natuurlijk nooit uit te spreken. In mijn omgeving was geen sprake van “Bildung” en ook mijn vader kon maar een paar mensen noemen die hij die titel waard vond, een pater van het klooster, een gemeente-secretaris van een grote gemeente, een vertaler bij de Staatsmijnen. En Zeehandelaar.
En ik, ik heb enorme moeite gehad om hardop uit te spreken, zelfs tegen mijzelf, dat ik “ein gebildeter Mensch” wilde zijn. Nu, tegen het Einde, meen ik dat het geheim van mijn leven, dat ik een dergelijke ambitie had, best openbaar mag worden. Maar dat is niet alles. Kan ik immers nu zeggen: “Ich bin ein gebildeter Mensch”? Dat nou ook weer niet. Wie zich vandaag de dag beroept op “Bildung” krijgt meteen te horen dat hij achterloopt. Dat vind ik vanzelfsprekend, om in Facebooktermen te spreken, niet “leuk”. “Wij” leven niet meer naar het ideaal van de “Bildung”, “wij” leven in de “Erlebnisgesellschaft”, in het Nederlands de pret-maatschappij, de evenementen-maatschappij. “Onze” agenda staat vol volgende evenementen, waar “wij” uit de bol kunnen gaan, staan wuiven als korenvelden of dwalen als zwermen spreeuwen. Met andere woorden, de “Bildung” is doodgelopen in de “Erlebnisgesellschaft”. De doodsstrijd begon al rond 1900.
Moet ik mij daarbij neerleggen? Natuurlijk erken ik dat mijn levensontwerp voor velen onbegrijpelijk is, hetgeen vaak tot heel vervelende toestanden leidt, ruzies door misverstanden, botsingen van culturen. Gezien echter in de uitgebreidheid, de geweldige ruimte van de materie van de “Bildung”, namelijk Europa en zijn geschiedenis, waarvan de “Bildung” de samenvatting, de encyclopedie is, lijkt mij de pretmaatschappij iets voor het weekend, niet voor het leven. Maar dat moet de huidige generatie zelf ervaren.