woensdag 23 februari 2022

Dichterlijke rechtspraak (ook van toepassing bij bestuurlijke beslissingen)

Gepubliceerd in Nederlands Juristenblad: Nussbaum, Martha C., Poetic Justice. The Literary Imagination and Public Life, Boston 1995. XIX + 143 blz. f. 60,-. 

 Martha Louise Craven Nussbaum promoveerde in 1975 op "Aristotle's De motu animalium", op welk werk de UB van de UvA indertijd de trefwoorden "Zoology, Pre-Linnean works; Animal locomotion" toepaste. Het was toen zeker nog niet te voorzien dat wij twintig jaar later door haar zouden worden getracteerd op een werk over de bezigheden van rechters. Algemene bekendheid kreeg zij vooral door haar "The Fragility of Goodness: Luck and Ethics in Greek Tragedy and Philosophy" (1986). En nu is er dan dit boekje dat de titel "Poetic Justice" draagt, wat m.i. het beste kan worden vertaald met "Dichterlijke rechtspraak". "Dichterlijke rechtspraak"? Wat moet men zich dáárbij voorstellen? Niet rechtspraak op rijm, maar vonnissen tot stand gebracht met gebruikmaking van in de (roman-)literatuur ontwikkelde methoden van benadering van individuele gevallen. "Justice" is natuurlijk een veel ruimer begrip dan rechtspraak, maar in het boek van Nussbaum komt het allemaal neer op het werk van rechters en juryleden. Haar stelling is niet dat, zoals Walt Whitman heeft gesuggereerd, de rechters vervangen moeten worden door dichters, maar dat de rechters (en juryleden) meer literair, in het bijzonder op de manier van de roman, moeten denken. Dat levert andere resultaten op dan wanneer zij alleen maar juridisch redeneren. Er zit in de literatuur iets dat rechters goed kunnen gebruiken en waarmee de gerechtigheid gediend is. Dat is uiteraard een uiterst interessante stelling, in het bijzonder in een tijd dat de literatuur zich meer dan ooit gedistancieerd heeft van het openbare leven en van de maatschappij. Maar ook in een land, zoals Nederland, waarin de literatuur er niet opvallend blijk van geeft rechters te zien als fantasierijke, met verbeeldingskracht toegeruste figuren. In de tijd van François Pauwels was dat nog anders, maar die is voorbij. Rechters zijn niet eens figuren die de literaire moeite van het uitbeelden waard zijn, laat staan op een andere dan karikaturale manier. Het lijkt logisch, als je een dergelijke stelling wil verdedigen, om uit te leggen wat je onder literatuur verstaat. Nussbaum komt daarbij uit op definities die de literatuur op het eerste gezicht ongeschikt lijken te maken voor het rechterlijke bedrijf. De literatuur werkt met fantasie en vooral met emoties. Rechters daarentegen zijn volgens haar de instrumenten van een door economie bepaald politiek denken waarin de mensen ingedeeld, ingesloten en in bedwang gehouden moeten worden zoals in de maatschappijen die beheerst worden door Big Brother. Literatuur echter beweegt zich juist bij voorkeur buiten het economische kader, opent daar landschappen en vergezichten waarin de mens, als individu, meer tot zijn recht komt. Als rechters meer literair denken kunnen zij zich veel beter indenken in de individuele situatie en problematiek van de verdachten en zodoende beter recht spreken. Dat rechters de instrumenten zouden zijn van uitsluitend economisch gemotiveerde politiek is een gedachte die in de Verenigde Staten vooral is vertolkt door Richard A. Posner in zijn boek "The Economics of Justice" (1981). Tegen hem lijkt zich het boek van Nussbaum in hoofdzaak te richten. Posner, Judge Posner, heeft meer geschreven, in het bijzonder "Law and Literature. A Misunderstood Relation" (1988), waarin hij een overzicht geeft van probleemstellingen en theorieën op het gebied van "recht en literatuur". In de Verenigde Staten is dat hier en daar een vakgebied geworden, compleet met leerstoelen, hoogleraren en specialistische tijdschriften. Het verschijnsel is in Nederland niet onbekend, maar minder uitgewerkt dan in Amerika. Veel van wat Nussbaum in haar boek te berde brengt komt uit een cursus die zij begin 1994 aan de universiteit van Chicago heeft gegeven, dezelfde universiteit waaraan, in de tachtiger jaren, ook Posner heeft gedoceerd en nog eerder, in het begin van de 70er jaren de grondlegger van de "law and literature movement", James Boyd White. Als "movement" is deze activiteit overigens verbonden met de "critical legal studies movement", de Amerikaanse beweging van kritische juristen. Een van de meest vooraanstaande woordvoerders van deze kritische stroming is Richard H. Weisberg die in 1984 debuteerde met "The Failure of the Word. The Protagonist as Lawyer in Modern Fiction", o.m. in 1992 gevolgd door "Poethics". Ook ons land kent iets hiervan. In april jl. verscheen het eerste nummer van het twee-maandelijkse blad "Karakters. Tijdschrift voor literatuur en recht." Iets eerder was te Leiden door J. Gakeer een proefschrift ("De macht van het woord") verdedigd over de genoemde James Boyd White. In 1984 had het juridische studentenblad "Ars Aequi" een thema-nummer gewijd aan het onderwerp en in het midden van de 70er jaren heeft het maandblad "Letterkundig-Staatsrechtelijke Berichten" zeven nummers gekend. En al in 1968 was G.C.J.J. van den Bergh gepromoveerd op het mooie "Themis en de Muzen". Op een beweging is dit alles hier te lande intussen niet uitgelopen, temeer omdat het niet erg paste in de neo-marxistische en structuralistische tendenzen in het alternatieve denken of daarin destijds niet snel genoeg verwerkt is kunnen worden. (Ik denk eigenlijk het laatste.) Het probleem dat Nussbaum stelt, - of rechters iets hebben aan literaire vorming - is slechts een deelprobleem van het gehele vak zoals het wordt gedefinieerd. Men bestudeert er die literatuur in waarin juridisch relevante dingen voorkomen en omgekeerd de interesse die het recht voor de literatuur kan hebben. Het laatste kan men zich het gemakkelijkste voorstellen. Hiertoe behoren vraagstukken van censuur, smaad e.d. Men kan echter ook denken aan methodologische belangstelling waarbij de rechtsgeleerdheid onderzoekt wat zij van de literatuurwetenschap kan leren (om tot de conclusie te komen dat de juridische hermeneutiek veel ouder en veel verfijnder is dan de literaire en zelfs de theologische). De literatuur waarin juridisch interessante dingen voorkomen, is immens. Sommige vakgeleerden werken aan een canon van in aanmerking komende romans en andere literaire werken, zoals toneelstukken. Ook dit gebied ziet men heel snel als men er eenmaal op is geattendeerd. Ik hoef maar te herinneren aan de befaamde "Rumpole" van de Engelse auteur John Mortimer. Posner pleit voor de opneming in deze canon van in ieder geval werken van de volgende auteurs: Mark Twain, Albert Camus, Shakespeare, Christopher Marlowe, Sophokles, Susan Glaspell, Kafka, Arthur Koestler, Dickens, Herman Melville, Dostojewski. Dit zij alleen nog maar Posners "prime candidates". Weisberg had zich in "The Failure of the Word" gebaseerd op Dostojewski, Flaubert, Camus en Melville, terwijl hij in "Poethics" veel ontleent aan o.a. Faulkner en John Barth. Voor Nederland zou men o.a. kunnen denken aan Emants, Couperus en Bordewijk. Het gebied breidt zich trouwens razendsnel uit, nu er steeds meer literatuur verschijnt waarin juridische problemen in het middelpunt staan. Denk maar aan de "legal novels" van o.a. John Grisham die zich in een enorme populariteit verheugen. (Men kan, wat die belangstelling betreft, ook denken aan "legal films" waarvan uiteraard een groot aantal verfilmde "legal novels" zijn, maar die vaak ook oorspronkelijk werk laten zien, zoals "L.A. Law", "Blind Justice" of ons eigen "Pleidooi". Het vakgebied van de "rechtscinematografie".) "Law and Literature" is in de VS zowel een vak als een kritische beweging. De laatste is gebaseerd op de stelling dat de literatuur een humaniteit vertoont waaraan de juristen een voorbeeld kunnen nemen. Daarmee wordt een moralistisch element in de discussie ingevoerd dat blijkbaar ook ethici als Nussbaum aantrekt en het veld van discussie uitbreidt tot buiten de rechtsgeleerdheid en de literatuur. Overigens is het zo dat de discussie in hoofdzaak gevoerd wordt door juristen. Hoewel er talloze schrijvers over het recht schrijven, is mij van de kant van de literatuurtheorie geen verhandeling bekend over bij voorbeeld de "juridische roman". Men kent daar blijkbaar alleen nog maar de psychologische en de sociale roman. Zou het genre, evenals dat van de politieke roman, echter niet juist heel interessante experimenten met de geëngageerde roman kunnen opleveren? Hoewel de stelling van Nussbaum zo aannemelijk is dat zij zich nauwelijks van een open deur onderscheidt, - natuurlijk is het goed dat rechters ook eens een goede roman lezen - kan ik mij toch ook voorstellen dat zij van de zijde van juristen een zekere, gerechtvaardigde wrevel oproept. Is het niet naief om zoveel heil te verwachten van roman-literatuur? Is de roman-literatuur er wel op uit om dit soort lering te verstrekken? En is wat zij wel aan de hand doet niet al in het rechtsdenken verdisconteerd? Nussbaum zegt "het traditionele juridische redeneren" niet te willen opheffen, maar alleen aan te vullen, maar zij onderzoekt niet of wat zij in de literatuur vindt, niet onder een wellicht andere naam al door de juristen ontwikkeld is. Tenslotte gaat men er in de rechtsgeleerdheid niet van uit dat de rechter een wetsautomaat is en zeker in de 20e eeuw heeft men veel zorg besteed aan een meer individualiserend denken.