zondag 1 september 2013

Mémoires 1: Van voor de oorlog

Uit mijn dagboek:
zondag 7 oktober 2012 17.07
Autobiografie: ik ben van 1935, ik heb de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) meegemaakt, de Wederopbouw (1945-1963), de zestiger jaren (1963-1985) en de post-modernistische periode (1985-gisteren). Niks bijzonders voor iemand van mijn leeftijd, maar een van de interessante dingen is wel dat ik geen babyboomer ben. Dat zijn de lui die nu aan de macht zijn, voor zover zij macht hebben en voor macht niet te week geworden zijn. Laten we wel wezen, vanaf het moment dat zij het roer overnamen, ongeveer in het begin van de tachtiger jaren, zijn de teugels losgelaten en is het zaad gezaaid voor de huidige crises. Moest dat ervan komen? Lag het al opgesloten in de vijftiger jaren, tijdens de Wederopbouw, de jaren waarin ik opgroeide? Het is waar dat de babyboomers de discipline van de Wederopbouw zat waren en de vrijheid zochten. Het is ook waar dat dat geleid heeft tot een neo-liberale reactie waarin de aandacht gericht werd op de economie van het kapitalisme in plaats van op de cultuur, de “herrschatsfreie Diskussion”.


maandag 8 oktober 2012 9.28
Wat betekent het dat iemand van ‘35 is? Dat hij van voor de oorlog is, zijnde de Tweede Wereldoorlog. Dat hij nog een jeugd heeft gehad waarin die oorlog nóg geen rol speelde, in tegenstelling tot de babyboomers bij wie de Tweede Wereldoorlog geen rol méér speelt. Behalve natuurlijk bij herdenkingen, maar die zijn niet hetzelfde als de oorlogsbelevenis.
Hoe was de tijd voor de oorlog
? Het was niet een zorgeloze tijd, integendeel, het was de tijd van "De Crisis", al begonnen in 1929. Mijn ouders waren ook nog van voor De Crisis, hun jeugd had zich afgespeeld in de "roaring twenties", de tijd van het dansen op de rand van de vulkaan, de tijd van de charleston. Mijn moeder was er erg goed in. In 1929 was zij achttien en De Crisis zal zij alleen maar vervelend hebben gevonden. Hoewel van het dorp was zij van moderne dingen gaan houden, van elegante kleding, elegant kapsel, - de "permanent wave"-, elegant meubilair, al gauw een elegante kinderwagen. Jugendstil, art deco, chroom-nikkel staal, neonverlichting, ratelende auto’s waren naar haar smaak. Bovendien had zij bij rijke mensen gewerkt en daar de Franse keuken geleerd. Mijn vader was geen danser, maar een lezer van literair werk. Niet dat hij zich achter de boeken terugtrok. Ook hij, van hetzelfde dorp, had de moderniteit van de stad leren kennen. Hij was er op de HBS geweest. In 1932 kon hij een betrekking bij de overheid krijgen, een benoeming voor drie dagen per week, zodat zij veel vrije tijd hadden waarvan zij bewust genoten. Vrijheid hoorde bij de moderniteit, de moderniteit wás de vrijheid. Was je niet de onmiddellijke dupe van De Crisis en werkeloos dan kon je zorgeloos zijn, kon je de vulkaan negeren, verdringen, en dansen, zelfs al was je tractement karig. Je kon je kinderen kleden volgens de laatste mode, niet zoals de mensen van het dorp deden, in overwegend zwart, maar juist in wit, witte bloesjes, witte broekjes, witte kousjes, witte schoentjes. Zwart-wit was de kleur van de tijd, zwart-witte foto’s, zwart-wit films. Zwart-witte denkbeelden, want de "choc des opinions" in de openbaarheid was hevig en ging diep.
De zorgeloosheid en het genot van de vrijheid overleefden De Crisis en duurden nog een aantal jaren voort tijdens de Tweede Wereldoorlog, maar zelfs na de oorlog stond in huis het meubilair van de moderne tijd, reed de kinderwagen met kogellagers en opvouwbare kap, droomden mijn ouders van de tijd van voor de oorlog. Als het om de kwaliteit van het een of ander ging, was het hoogste kenmerk dat het "nog van voor de oorlog" was. Wel, ik was - en ben dus - nog van voor de oorlog. Inderdaad, het was crisis, maar daar mochten wij, kinderen, niet de dupe van worden. Wij gingen gekleed in het wit, gekocht in de stad bij de gerenommeerde kinderkledingzaken die je toen nog had. Later werden wij gekleed door de kleermaker. Aan ons lijf geen confectie. Gabardine, loden jas, pofbroek, colbert van harris tweed, stropdas, wit hemd, geblokte sokken, merkschoenen. En een goede opvoeding.
Dat was op het dorp helemaal uitzonderlijk. De meeste kinderen gingen bij hun vader in de zaak, die ze te zijner tijd overnamen, of werden mijnwerker. Mijn ouders hadden op kostschool gezeten, mijn vader zijn hele lagere school en de mulo, mijn moeder korter, maar bij dezelfde nonnen. Beiden waren daardoor vervreemd van het dorp, terecht gekomen in een andere wereld, een van ontwikkeling, algemene ontwikkeling zoals het toen heette. Belezenheid was hun devies geworden. En bewuste opvoeding voor hun kinderen. Mijn vader had na de mulo de hbs gedaan en begrepen dat ook dat nog niet de beste vorming was. Hij stuurde zijn oudste twee kinderen naar het gymnasium. Voor mij is dat zijn grootste cadeau geworden.
De nonnen van de kostschool, ... nee, eerst de vraag hoe mijn ouders op kostschool terechtkwamen. Mijn grootvader van mijn vaders kant was dorpssmid, die van mijn moederskant siezoensarbeider. Zij beschikten niet over vetpotten. Beiden waren getrouwd met vrouwen die jong stierven en beiden, volstrekt los van elkaar, waren genoodzaakt hun kinderen onder te brengen op een internaat. Van Duitse nonnen. Mijn vader is er van zijn zevende tot zijn vijftiende geweest, gevormd dus door Duitse nonnen. Waarschijnlijk heeft hij van haar die hang naar belezenheid gekregen, maar in de eerste plaats de Duitse taal. Uiteraard was het Nederlands op school de verplichte taal, maar de zusters vervielen nogal eens in Duitse liedjes en Duitse lectuur. Zo leerde mijn vader een aantal wijze lessen uit de boeken van Karl May en Fritz Steuben, weliswaar "indianenverhalen", maar tegelijkertijd introducties in een andere wereld, vaak, vooral bij May, reisverhalen, zoals ook de boeken van Jules Verne waren die ook op de lijst van aanbevolen literatuur van de nonnen stonden en die allemaal aan ons werden doorgegeven. Die boeken waren goed voor je opvoeding. En zo begon mijn erudiete leven.
Het dorp waarin zich dit afspeelde heette Stein, Stein, Limburg."