vrijdag 6 november 2015

Surnaturalisme

Tot voor kort zocht ik naar definiëring van mijn eigen hoofdprobleem, onder andere bij andere schrijvers, hoofdzakelijk filosofen. Ik beschouwde de beredenering van mijn geloofsafval als hét probleem van mijn leven. Geleidelijk aan realiseerde ik mij dat het een algemeen vraagstuk is, dat van de moderne geschiedenis van Europa, maar tegenwoordig zie ik dat ik niet de enige ben die er zich over buigt en die naar een oplossing zoekt. Het gaat om het verschijnsel van de moderniteit, haar begin en ontwikkeling, haar filosofie.
Onlangs vond ik een min of meer terloopse opmerking van de Franse filosoof Pierre Hadot (1922-2010) over zijn geloofsafval. Hij was priester, trad uit en trouwde, schreef over in hoofdzaak de antieke filosofie, echter om aan te tonen dat zij niet een streven naar systematiek was, maar een levenswijze. In een serie interviews met de twee professoren Jeannie Carlier en Arnold I. Davidson, gebundeld in "La philosophie comme manière de vivre" (2001), ontvouwt Hadot, dan 78 jaar oud, zijn filosofie. Ter inleiding beschrijft hij zijn leven en, op pg. 51-56, die geloofsafval. Hij kan niet precies vertellen op welk moment zij plaats vond, zij heeft zich geleidelijk aan voltrokken; tot zijn dertigste, begin vijftiger jaren, was hij priester, opgeleid door Sulpicianen. Tijdens zijn seminarietijd las men iedere dag voor het eten de verslagen van het gewetensonderzoek van een 17e eeuwse Sulpiciaan, wel enigermate gemoderniseerd, maar nog helemaal gedrenkt in het 17e eeuwse dagelijkse leven. De afgeleverde priesters waren dan ook helemaal onbekend met het leven van de 20e eeuw. Zij leefden in een "kunstmatig milieu, totaal geïsoleerd van de buitenwereld, waar ieder persoonlijk initiatief, iedere originaliteit, iedere aanvaarding van verantwoordelijkheid onderdrukt werden". Vooral de werkelijkheid van de vrouwenwereld was hun volstrekt onbekend, vrouwen hadden iets duivels.
"Ik geloof," zegt Hadot in het interview, "dat tegenwoordig de zaken er anders voor staan. Niettemin denk ik dat de echte bron van het kwaad nog steeds bestaat. Het is wat ik zou willen noemen het surnaturalisme." Dat is "...het idee dat men vooral door de bovennatuurlijke middelen zijn doen en laten vorm kan geven, het blinde vertrouwen op de almacht van de genade die in staat stelt om elke situatie aan te kunnen." Als voorbeeld haalt Hadot het recente verschijnsel van het kindermisbruik door priesters aan. "Hun biechtvaders en bisschoppen hadden maar al te vaak de neiging om te geloven dat iemand die bepaalde driften niet kon beheersen, kon volstaan met bidden, vooral tot de Heilige Maagd, waarop hij genezen was van die driften." "In feite,"concludeert hij, "ontbreekt het bij deze attitude totaal aan psychologie ... het surnaturalisme is, in de thomistische theologie en misschien in het algemeen in elke christelijke theologie, gebaseerd op het idee dat er sinds de Openbaring en de Verlossing geen natuurlijke moraal meer bestaat."
De passage deed mij denken aan een voorval dat ikzelf heb meegemaakt. Een oom van mij was kleermaker. Hij zat altijd met gekruiste knieën boven op zijn tafel te stikken. Het was een heel aardige oom en ik bezocht hem vaak. Hij placht mij dan allerlei levenswijsheden bij te brengen, niet serieus als een dominee, maar doorspekt van kwinkslagen zodat ik soms niet wist wat hij eigenlijk bedoelde. Vooral in godsdienstige dingen was hij, zoals ik veronderstelde, heel goed thuis en hij citeerde wel eens de bijbel, voor een katholiek heel ongebruikelijk. Eens beweerde hij: "Ik heb alle geloof in God. Alles wat ik aan hem vraag krijg ik." Ik vond dat heel onjuist. Je geloofde volgens mij niet in God omdat je alles van hem gedaan kreeg. Dat was profiteren en het geloof in God was, toen nog voor mij, van heel andere aard, ik wist niet meteen welke.
Ik moest hieraan denken bij het lezen van het relaas van Pierre Hadot: mijn oom was ook een surnaturalist, dacht dat de bovennatuur hem uit elke situatie zou redden, terwijl ik toen al, een jaar of vijftien oud, begreep dat je verantwoordelijk bent voor je eigen daden en dat je je problemen zelf moet oplossen, alsof God niet bestaat. (Nog weer later dacht ik dat dit zo was, ómdat God niet bestaat.) Zonder dat ik van Pierre Hadot en zijn opvattingen wist heb ik bij het bekend worden van het pedofiele gedrag van priesters meteen het vermoeden gehad dat de kerk ook hier weer aan een gebrek aan psychologie, aan psychologisch voorstellingsvermogen leed. Voor haar was het probleem er een van biechten en bidden, zoals ik vroeger in seksuele en andere aangelegenheden ook te horen had gekregen.
Hadot vertelt dit terloops, als inleiding op het relaas van zijn carrière als filosoof. Een systematische behandeling van zijn stelling zou heel interessant zijn geweest. Hij zou zich dan ten principale hebben moeten uitlaten over de verhouding van natuur en bovennatuur, per saldo van wetenschap en geloof, een probleem dat het geloof al eeuwen kwelt. Zoals het nu is, schudt Hadot nog enkele voorbeelden en denkbeelden à l'improviste uit de mouw.

In het verleden heb ik de aandacht wel eens gevestigd op het boek "Neo-thomisme en moderne wijsbegeerte" (1950) van H. Robbers. Daarin wordt een poging gedaan om het probleem van het thomisme en de moderne wijsbegeerte alomvattend te behandelen. Robbers somt alle stromingen van de moderne filosofie op en onderzoekt in hoever zij zich onderscheiden van het neo-thomisme, de katholieke filosofie bij uitstek. Jammer is dat hij geen voorbeelden geeft van de conflicten waarin een gelovige kon komen, zoals die priester-pedofielen. Hadot doet dat dus wel, hij noemt ook nog, als voorbeelden, het anti-"amerikanisme", een anti-modernisme dat het geloof dichter bij de gelovigen beoogde te brengen. Verder het geval van Galileo Galileï (1564-1642) en dat van de priester-arbeiders en met hen gelieerde dominicanen die door de R.K. Kerk veroordeeld werden.
"Zit" ik hiermee? Ik lees "Culture and the Death of God" (2014) van Terry Eagleton en "The Soul of the World" (2014) van Roger Scruton, de laatste door de eerste "would-be devotee" genoemd. Eagleton schrijft in zijn voorwoord dat hij zijn boek onder andere heeft geschreven om aan te tonen dat "atheism is by no means as easy as it looks" en Scruton besluit het zijne met het hoofdstuk "Seeking God". En of de verhouding religie-moderniteit relevant en actueel is.