zondag 14 september 2008

Bordewijk en de herenmoraal

Een heer was vroeger iemand die zelf geen arbeid hoefde te verrichten, daarvoor had hij zijn slaven, horigen, lijfeigenen of arbeiders naar gelang de historische periode. Zijn "arbeidethos" geldt dus per definitie niet voor hemzelf, maar voor die mensen die in zijn levensonderhoud (en luxe) voorzien. Hijzelf moest voldoen aan een ander ethos: hij moest zich bezig kunnen houden, per saldo, want ik ga het niet opsommen, met zo min mogelijk functionele dingen. Toen dat allemaal met de Franse Revolutie was afgeschaft werd de heer iemand die van zijn rente leefde en zijn tijd doorbracht op de herensoos of in salons. Deze "geschiedenis van de heer" was in de 20e eeuw blijkbaar nog niet helemaal afgelopen.
Een sprekend voorbeeld geeft Bordewijk die zijn protagonist in "Karakter", genaamd Katadreuffe,  nadat hij zijn studie rechten voltooid heeft en advocaat is geworden, laat bepeinzen dat hij nu wel eens "heer" zou kunnen worden. (Ja, waarom niet?) Daar had hij geen tijd voor gehad omdat hij, zoals ik in mijn vorige blog uitlegde, zijn studie in de avonduren had moeten doen. Hoe dan ook, hij formuleert voor zichzelf een program voor zijn "cursus hoe word ik een heer". Dat luidt als volgt. Zijn opgave is “heer te worden, niet te schijnen, te wórden”. En dat ziet er als volgt uit:
“Hij moest kunnen meespreken over alles, niet met de boekengeleerdheid van een lexicon, maar schertsenderwijs. Hij moest een vlotte conversatie kunnen ontwikkelen onder mannen, en, op een andere wijze weer, bij vrouwen, zijn litteratuur kennen, vreemde talen spreken met het juiste accent, hún litteraturen kennen, - hij moest op de hoogte zijn van plastische kunsten, van muziek, - hij moest vlot leren reizen in vreemde landen, hij moest kunnen vertellen van steden, landschappen, volkeren, gebruiken en eigen ondervindingen, hij moest geestig kunnen zijn, en vooral wellevend, gekleed zonder overdrijving steeds in de juiste stukken van de juiste snit, - hij moest kunnen spreken over sport en over politiek, de binnenlandse en de buitenlandse, over de conjunctuur, de beurs, over opera en toneel en film, - hij moest kunnen kaarten, kunnen dansen, kunnen praten over goed logies, goed eten en vooral goede wijn, - hij moest kunnen lunchen zoals hij het de zakenmannen had zien doen in het restaurant, met de geslotenheid van een bolwerk, het stond hem tegen, maar het moest. En er moest nog zo ontzaglijk veel gebeuren.”
Het duizelt je hierbij. Wáár moest hij al dit gefazel kunnen opbrengen? Nog steeds in de soos, in de salon, achter het bureau waarop hij bigot zijn benen kon leggen? De man was toen om en nabij 28. Je vraagt je af wat er van hem is terechtgekomen.
Het was 1938 toen het relaas van zijn leven door Mr. Bordewijk werd afgesloten. De auteur heeft er geen vervolg op geschreven. Wij bleven dus zitten met de vraag: wordt hij nog een heer of niet? Alras hadden wij andere zorgen, de Tweede Wereldoorlog brak uit. Na die oorlog, waarin wij grondig hadden kennisgemaakt met "Herren", interesseerde ons niet meer of Katadreuffe of iemand anders een heer was geworden, wij hadden andere dingen aan ons hoofd: de Wederopbouw. Er moest toen kort gezegd even flink worden doorgewerkt. Niettegenstaande het feit dat wij het daar druk mee hadden, produceerden wij - overkwam ons, want de Pil was er nog niet - ook nog de Babyboom, de generatie van ondankbare koters die zich niet wensten te realiseren welk een paradijs - welk een gedemocratiseerde herensoos - wij voor hen hadden klaargezet.
Déze lui regeren nu het land. Hun opperhoofd, bij de Nederlandse Stam minister-president genaamd, - een soort achterhoede-representant ervan, een Orlando furioso in de pas van Roncesvalles, - zegt tegen de "nu aanstormende" generatie dat zij de mouwen moeten oprollen en de armen eruit steken. Hij doet daarbij een beroep op een romanpersonage, waarbij hij ervan getuigt dat hij er niet veel van begrijpt. Katadreuffe is of een "Streber" (Ter Braak) of een would-be-gentleman, beide als voorbeeld even weinig geschikt als de VOC.