woensdag 15 mei 2019

Bezoek aan het 'Museo Dali'

 "Ik begrijp absoluut niet waar je je druk om maakt. Je hebt een fantastisch aanbod gekregen en je zeurt maar. Wat voor twijfels kun je nu in godsnaam hebben? Dit is de kans van je leven," zei Caroline ongeduldig.
 Zij namen met moeite plaats, turend onder de tafel of zij niet op een kat of een hond trapten. Het vertrek was praktisch geheel in duister gehuld. Op de bar stond één kaars en op de tafel een tweede. Er was verder nog niemand.
 "Ja," antwoordde Peter, "dacht je dat ik het zelf begrijp?"
 Caroline had haar gedachten niet helemaal bij het gesprek. Zij trok haar neus op. Het rook muf als in een kelderruimte. Zij probeerde om zich heen dingen te onderscheiden. Aan drie kanten zag zij alleen maar ondoorgrondelijke duisternis en zelfs achter de boogvormige ingang was het schijnsel van de maan maar heel zwak waarneembaar.
 "Het is hier net als in mijn huwelijk," schoot het door haar heen, "het kan maar één kant op. En dan nog naar de maan ook." Maar zij vond die gedachte zelf overdreven en verdrong haar aanstonds weer.
 Peter keek verongelijkt. Haar gebrek aan aandacht frustreerde hem. Hij achtte het zelf echter ook mogelijk dat hij inderdaad zeurde. Maar waarom waren zij dan hier? Toch om over zijn probleem te praten? De hele reis had zij er al weinig belangstelling voor getoond.
 Zij zwegen allebei en luisterden naar de absolute stilte die over hen viel. Het naturistenterrein waarop zij waren aangekomen, lag acht praktisch onbegaanbare kilometers van de dichtstbijzijnde nederzetting vandaan en er lag zelfs geen vliegroute overheen. Over dat laatste stuk hadden zij drie kwartier gedaan, voorzichtig met hun auto manoeuvrerend tussen de keien en kuilen van het pad dat zich om de ene na de andere heuvel slingerde zodat men tenslotte geen enkel gevoel voor richting meer had.
 "Dit is wel het meest echte naturistenterrein dat ik in jaren gezien heb," zei Caroline, zelf niet wetend of zij misnoegd moest zijn of erin berusten dat zij het onderwerp hadden aangehaald.
 "Wij zijn geen echte naturisten," antwoordde Peter, "anders zouden we dit prachtig vinden."
 Voor het ogenblik waren zij van zijn onderwerp afgeleid.
 Het restaurant lag onder het woonhuis van de beheerder van het terrein, halverwege een helling, aan drie kanten onder de grond. De ingang was gelijkvloers met een terras dat uitzicht gaf op een langgerekte vallei waarin het terrein zich als een amfitheater uitstrekte. Rechts naast het terras lag het zwembad. Vroeger, toen het huis nog een boerderij was, moest de ruimte bestemd zijn geweest tot voorraadkamer. Zij had een boogvormige entree die overdag veel licht doorliet, maar het was nu tegen acht uur op een septemberavond en zij zaten vrij ver naar achteren.

 Peter had van zijn uitgever het aanbod gekregen om een geschiedenis van de Europese cultuur te schrijven. Hij was cultuurhistoricus, gepromoveerd op het ontstaan van het Europese individualisme op de grens van de Middeleeuwen en de Renaissance.
 Voor het ogenblik werd de conversatie afgebroken. Een ander stel met wie zij nog geen kennis hadden gemaakt, nam plaats aan de tafel vlak naast de hunne. Namen werden uitgewisseld en de gebruikelijke vragen werden gesteld: "Waar staat jullie tent? Zijn jullie allang hier? Is het eten hier goed?"
 De eigenaar van de camping had hun eten in het "restaurant", zoals hij het zelf noemde, aangeboden. De naam was wel erg wijds gekozen. Peter en Caroline waren vlak voor duister aangekomen, hadden geen eetvoorraden bij zich en moesten praktisch wel hier eten, wilden zij niet aangewezen zijn op biscuits, het enige dat in de campingwinkel nog te koop was. Het seizoen was voorbij. Van de eigenaar, een gebroken Nederlands sprekende Brusselaar, hadden zij gehoord dat er nog een stel gasten op het terrein was, maar dat was zo groot en de duisternis was zo snel ingevallen, dat Peter en Caroline niet meer hadden kunnen ontdekken waar die stonden.
 Het waren jonge mensen, rond de dertig, een niet al te grote man die er niettemin stevig genoeg uitzag om ziekenverpleger te kunnen zijn, en een jongere vrouw die onophoudelijk praatte, met een Fries accent. De man, die Henri bleek te heten, was rustig en acteerde evenwicht.
 Bij de soep bleek dat er in de regio weinig te beleven viel. Men kon 's avonds naar Rosas waarvan men de lichten op zo'n 25 km afstand kon zien, of overdag naar Figueras. Caroline zei meteen dat zij daar in ieder geval een van de komende dagen heen wilde. Henri wees er heel ervaren op dat zij dan een mooie dag moesten uitkiezen, omdat anders de queue bij de ingang wel honderd meter lang kon zijn en men eindeloos moest wachten op zijn kaartje. Daar hadden Henri noch Caroline zin in.
 Het zei Peter helemaal niets, want hij wist niet wat er in Figueras te zien was. Na verloop van tijd begreep hij dat daar het "Museo Dali" was, door de schilder zelf ontworpen en vol van zijn kunst. Het vooruitzicht er een bezoek te brengen lokte hem niet aan.
 Het eten verliep geanimeerd. De maaltijd was goed verzorgd en de gastvrouw, die alleen maar Frans sprak, kwam aan het einde haar welverdiende complimenten in ontvangst nemen. Peter en Caroline, die de enige op het terrein aanwezige caravan hadden gehuurd, voorlopig voor een nacht, trokken zich vroeg terug, vermoeid van de lange autorit vanaf de Bourgogne. Er werd verder noch over de kans van zijn leven die Peter misschien wel zou missen noch over het bezoek aan het "Museo Dali" gesproken. Om tien uur sliepen zij als rozen, ongeïnteresseerd in het uitzicht over de inmiddels maanovergoten vallei tot aan Rosas toe.
 "Het is te mooi weer om naar Figueras te gaan," zei Peter 's ochtends bij de thee.
 "Je moet juist gaan als het mooi weer is," merkte Caroline nog slaperig op. "Je hebt het niet goed begrepen."
 "Ik bedoel dat het weer te mooi is om waar dan ook heen te gaan," antwoordde Peter slim. "Ik ga vandaag mijn portie zon binnenhalen."
 Het was rond tien uur. De zon stond onder een hoek van 45 graden en was al flink warm. De vallei, waarin achter elkaar van rechts welgeteld tien heuvelruggen uitmondden, die haar een Toscaans aanzicht gaven, was nog een beetje mistig.
 "Dit vind ik nu een echte Hokusai," riep Caroline enthousiast en haalde haar camera tevoorschijn.
 Peter liep een paar passen de struiken in en piste op een roodbruine slak van ruim een decimeter lang. Hij kreeg snel spijt van zijn dierenmishandeling en wendde de straal af. Tot zijn verbazing maakte Caroline geen opmerking over zijn luiheid. Het terreintoilet was enkele terrassen lager.
 Zij hadden een half slaperige ochtend en rond een uur begaven zij zich naar het sanitaire blok. Sjoukje, het welbespraakte vriendinnetje van Henri, scharrelde er rond met vaatwerk en lichtte hun in dat er geen warm water meer was. Dat was er alleen 's ochtends tussen negen en tien. Peter hield zijn handen en voeten beurtelings onder de koude douche, maakte zijn borst nat en droogde zich af. Er was ook geen stroom, zodat hij zich niet kon scheren. Hij keek met welgevallen naar Caroline die pogingen deed om zich helemaal te douchen met het ijskoude water. 's Middags luierden zij in gemakkelijke stoelen rond de caravan in de warme zon, hielden wat boeken bij de hand en besloten nog maar een nacht de caravan te huren en de tent pas daags erna op te zetten. Het was avond voordat zij eraan toekwamen te lezen. Ook de tweede, doodstille nacht sliepen zij meer dan tien uur aan één stuk en de volgende dag scheen de zon weer alsof zij in de tropen waren.
 "Vandaag wil ik naar Figueras," kondigde Caroline aan tot ongenoegen van Peter die nog wel een dag had willen verdoen met zonnebaden. Rond een uur of elf vertrokken zij.
 Het "Museo Dali" lag meteen aan het begin van de stad. Zij konden gemakkelijk parkeren en er was nauwelijks volk op de been. Peter, die op het verkeer en op de eenrichtingsstraten moest letten, had wel bij het passeren een opzichtig, steenrood gebouw met vreemde uitwassen eraan gezien, maar zij waren er al langs toen Caroline riep dat het daar was. Zij herkende het van foto's.
 "Ik weet niet of ik erheen wil," mopperde Peter. "Laten we eerst maar eens zien iets te eten te krijgen."
 In een smalle straat waren tafels buiten gezet, een meter van de gevels vandaan. De spaarzame voetgangers konden er aan beide kanten langs.
 "Ik ga in ieder geval even kijken," deelde Caroline gedecideerd mee terwijl zij op hun eten wachtten. "Misschien kun jij je een uurtje bezighouden met op een terras zitten."
 Caroline was kunsthistoricus. Zij liet zich dit soort gelegenheden niet ontgaan. Peter bromde dat zij wel zouden zien.
 Het bleek in het geheel niet druk bij de ingang en zij konden onmiddellijk kaartjes kopen. Binnen was het drukker, maar het zes verdiepingen hoge gebouw kon de toeristen gemakkelijk herbergen. Het was hoefijzervormig gebouwd. Binnen het hoefijzer was een tuin aangelegd waarin een immense Amerikaanse auto van voor de oorlog stond met veel chroom eraan terwijl er ook een heleboel beelden stonden. Men naderde het hoefijzer aan de spitse kant en keek links en rechts langs hoge wanden met nissen waarin ook allerlei bronskleurige Dali-achtige beelden waren opgesteld. Peter en Caroline schuifelden met de andere bezoekers mee, zich verbazend over het grote aantal Nederlanders dat er rond liep.
 "Ik mis de smeltende horloges," zei Peter, maar Caroline was een en al bewondering.
 "Dit is vooral het latere werk van Dali," lichtte zij geïntrigeerd toe.
 Na een uur was het plezier eraf. Het was teveel voor Peter die zich beklemd begon te voelen en moeilijk deed. Caroline was ook uitgekeken.
 "Het valt toch tegen," besloot zij de rondgang.
 Peter was in gedachten.
 Zij wandelden nog wat rond in de stille stad en begrepen uit gesprekken dat er een of andere nationale feestdag was en dat daarom zo weinig mensen op straat waren. De winkels waren natuurlijk dicht. Zij hadden door de zon en de vacantie zelf zo'n 's zondags gevoel gehad dat hun dat niet was opgevallen. Zij besloten weer naar de camping terug te keren om nog wat van de zon te genieten.
 Er bleek die dag nog een stel te zijn gearriveerd, weer Hollanders, deze keer, tot voldoening van Peter, ook uit Amsterdam. Zij stonden met een busje vlak bij de caravan en hadden zich al in gemakkelijke stoelen geïnstalleerd. Het kennismakingsritueel herhaalde zich. Nee, het was niet druk geweest in het "Museo Dali", men kon zonder problemen een kaartje kopen...
 Peter trok zich vrij snel terug achter zijn boek. Caroline bleef nog wat praten.
 Tegen achten liepen zij weer naar het restaurant. Zij strompelden over het onverlichte pad, zichzelf met een zaklantaarn voorlichtend. Onder het terras aangekomen, aan de voet van de stijle trap, zei Peter:
 "Ik ga het niet doen."
 "Ik vind het stom," zei Caroline geresigneerd, onmiddellijk begrijpend waar hij op doelde. "Je zult er spijt van hebben."
 "Ik wist ineens waarom," ging Peter verder alsof hij haar niet had gehoord. "ik wist het toen ik mij de schilderijen van Dali voor de geest haalde die er niet hingen, die van het gesmolten horloge en van de woestijnen met heremieten en wezens die uit menselijke lichaamsdelen zijn samengesteld. Heb jij er daar één van gezien? Ik werd ineens surrealist. Begrijp je? Oké, ik werk al tien jaar aan mijn cultuurgeschiedenis van Europa. Ik wacht inderdaad op een kans om al mijn publicaties, deelpublicaties, weet je, aaneen te kunnen voegen tot een compleet standaardwerk, iets om mee voor de dag te komen, iets voor iemand van mijn leeftijd en ervaring."
 Hij sloeg naar een mug die om zijn oren zoefde, haalde diep adem alsof hij een grote inspanning meester moest worden.
 "Verdomd, zo is het. Je hebt gelijk, de kans van mijn leven. Maar, weet je wat? Vanmiddag werd ik surrealist. Ik zág ineens waar die gek in Figueras mee bezig is geweest, waar de hele modernistische kunst mee bezig is geweest. En jij, de specialist op dat gebied, jij hebt mij niets gezegd. Terwijl ik in je armen lag, liet je me maar tobben..."
 "We moeten doorlopen," merkte Caroline op. "Het eten wordt al binnengebracht. Ik vond Dali 'no big deal'."
 Inderdaad liep boven hun hoofd op het terras de gebroken Nederlands sprekende Brusselaar met een groot dienblad naar het nu helder verlichte restaurant toe. Peter verroerde echter geen vin. Hij stond als vastgenageld.
 "Weet je wat die man gepresteerd heeft? Weet je dat? Ik zal het je zeggen. Ik zal jou zeggen wat jij allang wist, maar niet begreep. Die man heeft de tijd en de ruimte vernietigd. Na hem is er geen geschiedenis meer. Inderdaad, de tijd is gesmolten. De chronologie is zinloos geworden. Er is geen chronologie meer. En er is geen afgebakende ruimte meer. Alles is mogelijk. Wij leven tegelijk met mensen uit het stenen tijdperk. Het stenen tijdperk is nu en die mensen zijn hier. Weet je? Een chronologische geschiedenis is waardeloos geworden. Dát heeft die man tot stand gebracht."
 Hij liep enkele passen heen en weer. Caroline liet hem betijen. Boven het restaurant was nog zwak het gloeien van de ondergaande zon te zien, maar boven hun hoofden en naar het Oosten was de hemel bezaaid met sterren. De tien bergruggen lagen als slapende walvissen in de helling van de vallei. Aan de einder schitterden de lichten van Rosas waar het toeristenvermaak in volle gang was.
 "Het zou een levenswerk worden," zei Peter. "Het opnieuw doordenken van alle bekende figuren die zich in de loop van de geschiedenis hebben voorgedaan, het concipiëren van die geschiedenis volgens heel nieuwe beginselen, zou nog moeten beginnen. Ik zou helemaal opnieuw moeten beginnen. Ik ken de geschiedenis wel, maar nu het verhaal ervan, snap je? Ik ga daar niet aan beginnen."
 "Schiet maar op," mopperde Caroline, "anders kan onze man uit Brussel opnieuw beginnen."

Ton Lenssen, september 1992, Amsterdam