woensdag 11 september 2013

Kleine geschiedenisles

(Vervolg op mijn blog "Van voor de oorlog") Aan verschijnselen kan men onderkennen wat er verschijnt. Dat lijkt een open deur, maar weinigen realiseren zich hoe belangrijk dit is en hoe het werkt. Menigeen blijft staan bij het verschijnsel in de veronderstelling dat het gewoon een ding is, zonder er ooit op te komen dat het iets is dat iets anders toont, dat het een teken is, een symptoom of symbool. In mijn jonge jaren heb ik veel van zulke verschijnselen waargenomen - want dat is wat men met verschijnselen kan doen - zonder te weten wat zij betekenden. Zo hadden mijn ouders een kinderwagen op rubber bandjes, met kogellagers en een inklapbare kap. Zo’n wagen was in de mode, niet in Stein, maar in de stad. De stad was Maastricht. De mode omvatte nog veel meer dingen die ik bij mijn ouders heb waargenomen, kleding, meubilair, plezier aan de stad, de charleston dansen (mijn moeder was er dol op). Ook gingen zij graag naar de stad, die voor hen, in tegenstelling tot de meeste mensen in hun omgeving, niets bedreigends had, niet de plaats was waar een hoer zat en moreel verderf heerste (zoals Marie Koenen o.a. suggereert in "Het hofke"). Mijn vader streefde naar "Bildung", de mentaliteit van de stedeling, van de bourgeoisie, en las boeken over geschiedenis, politiek, de oorlog, de "ontwikkeling", benevens grote romanschrijvers.
De mode was zelf een verschijnsel dat behoorde tot een nog algemenere categorie, de moderniteit. Mijn ouders waren modernistisch. Zonder Rimbaud te kennen - of misschien ook wel - hadden zij als stelregel: "il faut ĂȘtre moderne": men moet modern zijn.
Veel van die verschijnselen, al opgesomd in "Van voor de oorlog", heb ik dus zelf in mijn jeugd bij mijn ouders waargenomen, maar hun betekenis heb ik veel later leren kennen. Niet aan de hand van labeltjes die aan de stoffelijke verschijnselen hingen, maar aan die van lectuur, lectuur van geschiedenisboeken over de eerste decennia van de twintigste eeuw waarin mij duidelijk werd gemaakt wat het modernisme, de moderniteit, de mode, art deco "eigenlijk" was: een culturele periode en een waaraan mijn ouders hadden deelgenomen. Zo werden die jaren ook - hoewel middellijk - mijn ervaring. En kreeg ik meer plaats, meer tehuis, meer grondslag, werd ik mij bewust van het feit dat ik een twintigste eeuwer ben. En naarmate ik meer geschiedenis studeerde voelde ik mij meer thuis in mijn eeuw en het gebied waar zij zich afspeelde, Europa.
Dit is wat ik wilde zeggen in mijn blog "Van voor de oorlog". Ik herinner mij voorwerpen, die verschijnselen waren, en ik leerde begrijpen wat zij betekenden en wat de dingen waren die zij betekenden. Ik leerde dus herinneren en interpreteren aan de hand van lectuur waarin de dingen die betekend werden op zich werden bestudeerd en uitgelegd. En ik leerde dat men niet moet blijven stilstaan bij herinneren, maar ook in de actualiteit moet waarnemen en eveneens interpreteren aan de hand van lectuur. Ook aan de waargenomen actuele dingen - de economische crisis, de opkomst van China, de dominantie van de Verenigde Staten, de toestanden in het Midden-Oosten, de aarzelingen van Europa - hangen geen labels, men moet ze interpreteren, aan de hand van cultuurhistorische literatuur.
Ik ben nu 78 en ik realiseer mij in toenemende mate dat ik een groot deel van de 20e eeuw zelf en toenemend bewust heb meegemaakt en er mijn eigen interpretatie van heb, mede dankzij verschijnselen die ik bij mijn ouders heb waargenomen en die mij een generatie eerder dan de mijne openbaarden. (Omdat ik ervoor openstond, mijn ouders niet als doden of achterlijken, als "mensen van vroeger", terzijde schoof.) Ik realiseer mij ook dat ik opgroeide tussen drie machten: het dorp, mijn ouders en de stad. Mijn ouders waren ten opzichte van het dorp voorlopers, mensen die bewust en actief meer, hogerop wilden. Het dorp wilde meer zichzelf blijven, wat overigens niet wegnam dat het tegen wil en dank, dus passief en weinig bewust werd meegesleept in de ontwikkeling. Mijn ouders werden door de stad aangetrokken en waren ten opzichte van haar volgelingen in de algemenere ontwikkeling. (Dat wil niet zeggen dat de stad, in dit geval Maastricht, de algemene ontwikkeling van Nederland bijhield, maar aan die grootheid kwam ik in mijn jeugd nog niet toe.)
Is dit alles wat ik te zeggen heb? Mijn tekst is hoe langer hoe abstracter en leerstelliger geworden, een les in geschiedbeoefening. Ik heb dat nodig om mijn versie van de twintigste eeuw te berde te brengen. Het zou niet moeilijk zijn uit een aantal boeken het een en ander over te nemen, maar dat zou niet duidelijk maken hoe deze geschiedenis door de individuen is beleefd. Zij zou dus een dorre geschiedenis zijn, met jaartallen en gebeurtenissen, maar niet met de emotie van de belevenis die identificatie en herkenning mogelijk maakt. Pas als die plaatsvinden wordt geschiedenis je eigen geschiedenis, al vindt zij plaats in het klassieke Athene, en word je zelf een deelnemer aan de geschiedenis, zodat je jezelf kunt relativeren en bevrijden van je egocentrisme.