Posts tonen met het label geschiedenis. Alle posts tonen
Posts tonen met het label geschiedenis. Alle posts tonen

zondag 16 februari 2014

Modernisme 5: geschiedenis van de moderniteit?

Door allerlei gedoe - kwaaltjes, bezoekjes, taakjes - kwam ik er de laatste dagen, weken niet toe het boek te bespreken dat ik in Metz (Fr) vond, namelijk de "Histoire de la modernité" van Jacques Attali dat net verschenen is. Uiteraard trok het onmiddellijk mijn belangstelling toen ik het zag liggen en nog meer toen ik het opsloeg en zag dat zijn geschiedenis van de moderniteit begint nog vóór de Grieken van de Oudheid. Wat? Zo vroeg? De moderniteit, dat is toch onze tijd? Nee, zegt Attali, iedere periode van de geschiedenis heeft zijn moderniteit. Ik zou zeggen: zijn actualiteit. Soit. Het mag duidelijk zijn dat de verschijning van zo'n boek mij even uit het veld slaat en dat ik er mij even mee moet uiteenzetten, zoals het heet. Ik schrijf hier echter alleen maar een boekaankondiging. (Laat anderen het ook maar eens lezen!)
Attali heeft hetzelfde idee van "moderniteit" dat ik ook heb: de moderniteit is de actuele situatie van een bepaalde periode. Hij deelt zijn geschiedenis in in 7 hoofdstukken. Om te beginnen, d.w.z. tot ongeveer het jaar 300, is er
1. de moderniteit van het Zijn ("modernité de l’Être");
2. vanaf 300 tot 1400: de moderniteit van het Geloof ("modernité de la Foi");
3. gevolgd door, van de 15e tot de 17e eeuw:  aan gene zijde van de Antieken en de Modernen: de Rede ("Au-delà des Anciens et des Modernes: la Raison"), na de strijd tussen de zg. klassieken en de modernen.
4. Voor de 18e eeuw geeft hij een schets van: de moderniteit van de Rede, de democratie ("Esquisse d’une modernité de la Raison: la démocratie"). 
5. De 19e eeuw geeft volgens Attali de triomf van de moderniteit van de Rede: de democratie van de markt ("triomphe de la modernité de la Raison: la démocratie de marché").
6. Van het einde van de 19e eeuw tot 1960 domineren "socialisme, nihilisme, science-fiction en postmoderniteit".
7. Vanaf de 60er jaren tot nu hebben we te maken met onze eigen tijd ("Le contemporain").
Vanaf de 18e eeuw schijnt er geen samenvattend begrip te bestaan. Misschien had Attali de woorden democratie en markt ook met hoofdletters moeten schrijven. Être, Foi, Raison, Démocratie, Marché, ???, Contemporain. Doordat Attali de gedachten van elke periode herleidt tot een enkel begrip of idee - het Zijn, het Geloof, de Rede enz. - komt hij ertoe de perioden die hij met jaartallen ongeveer aangeeft een idee-matige grondslag te geven en wel die welke wij allang gewend zijn als bij voorbeeld "de eeuw van de Rede" (de Verlichting) of "de tijd van het Geloof" (de Middeleeuwen). Ik weet niet wat het oplevert om die "eeuwen" en "tijden" moderniteiten te noemen, behalve dat wat wij altijd "eeuw" of "tijd" of "periode" hebben genoemd de telkenmale moderniteit was.
Volgens Attali zijn er zeven van die moderniteiten geweest en zitten wij in de laatste. Hoewel hij een historie ontwikkelt, gaat het hem eveneens om de "avenir": "Penser son histoire permet de comprendre l’idée qu’une société, siècle après siècle, se fait de son futur...". (Zijn geschiedenis denken maakt het mogelijk het idee dat een samenleving, eeuw na eeuw, zich van zijn toekomst maakt, te begrijpen, d.w.z over zijn toekomst na te denken.) Attali identificeert per saldo 7 mogelijke toekomsten van de moderniteit, 7 projecten voor de toekomstige generatie. Elk correspondeert met bijzondere krachten, al reeds aan het werk in de geschiedenis. Hij noemt ze hypermoderniteit, amoderniteit, retromoderniteit, ethnomoderniteit, ecomoderniteit, theomoderniteit en altermoderniteit. De eerste is de paroxystische verlenging van de moderniteit van de rede, de volgende vijf zijn aanpassingen van eerdere - gepasseerde - moderniteiten en alleen de zevende, "la modernité de l’altruïsme", is origineel en in staat te concurreren met het hyperrationalisme van de eerste.
Moderniteit is dus, als we Attali volgen, de modus of levenswijze van een bepaalde periode van de geschiedenis. Zij is niet alleen mentaliteit, maar ook "gewoonterechtelijk" gedragspatroon, feitelijk, al dan niet (doel)bewust gedrag, niet alleen woorden, maar ook daden. Zij is ook niet alleen beperkt tot een bepaalde periode, maar ook tot bepaalde culturen. Zo is het onjuist te spreken van "de" moderne tijd, aangezien het daarbij alleen om de westerse levenswijze gaat. (Misschien wordt er eer mee bedoeld dat het de meest voortgeschreden levenswijze of cultuur is die "toevallig" in het Westen is ontstaan. Dan is te onderzoeken in hoeverre de westerlijkheid een noodzakelijke voorwaarde voor of zelfs oorzaak van dat ontstaan is. Er zijn studies naar deze aspecten van "the western miracle".) Enz.

woensdag 11 september 2013

Kleine geschiedenisles

(Vervolg op mijn blog "Van voor de oorlog") Aan verschijnselen kan men onderkennen wat er verschijnt. Dat lijkt een open deur, maar weinigen realiseren zich hoe belangrijk dit is en hoe het werkt. Menigeen blijft staan bij het verschijnsel in de veronderstelling dat het gewoon een ding is, zonder er ooit op te komen dat het iets is dat iets anders toont, dat het een teken is, een symptoom of symbool. In mijn jonge jaren heb ik veel van zulke verschijnselen waargenomen - want dat is wat men met verschijnselen kan doen - zonder te weten wat zij betekenden. Zo hadden mijn ouders een kinderwagen op rubber bandjes, met kogellagers en een inklapbare kap. Zo’n wagen was in de mode, niet in Stein, maar in de stad. De stad was Maastricht. De mode omvatte nog veel meer dingen die ik bij mijn ouders heb waargenomen, kleding, meubilair, plezier aan de stad, de charleston dansen (mijn moeder was er dol op). Ook gingen zij graag naar de stad, die voor hen, in tegenstelling tot de meeste mensen in hun omgeving, niets bedreigends had, niet de plaats was waar een hoer zat en moreel verderf heerste (zoals Marie Koenen o.a. suggereert in "Het hofke"). Mijn vader streefde naar "Bildung", de mentaliteit van de stedeling, van de bourgeoisie, en las boeken over geschiedenis, politiek, de oorlog, de "ontwikkeling", benevens grote romanschrijvers.
De mode was zelf een verschijnsel dat behoorde tot een nog algemenere categorie, de moderniteit. Mijn ouders waren modernistisch. Zonder Rimbaud te kennen - of misschien ook wel - hadden zij als stelregel: "il faut être moderne": men moet modern zijn.
Veel van die verschijnselen, al opgesomd in "Van voor de oorlog", heb ik dus zelf in mijn jeugd bij mijn ouders waargenomen, maar hun betekenis heb ik veel later leren kennen. Niet aan de hand van labeltjes die aan de stoffelijke verschijnselen hingen, maar aan die van lectuur, lectuur van geschiedenisboeken over de eerste decennia van de twintigste eeuw waarin mij duidelijk werd gemaakt wat het modernisme, de moderniteit, de mode, art deco "eigenlijk" was: een culturele periode en een waaraan mijn ouders hadden deelgenomen. Zo werden die jaren ook - hoewel middellijk - mijn ervaring. En kreeg ik meer plaats, meer tehuis, meer grondslag, werd ik mij bewust van het feit dat ik een twintigste eeuwer ben. En naarmate ik meer geschiedenis studeerde voelde ik mij meer thuis in mijn eeuw en het gebied waar zij zich afspeelde, Europa.
Dit is wat ik wilde zeggen in mijn blog "Van voor de oorlog". Ik herinner mij voorwerpen, die verschijnselen waren, en ik leerde begrijpen wat zij betekenden en wat de dingen waren die zij betekenden. Ik leerde dus herinneren en interpreteren aan de hand van lectuur waarin de dingen die betekend werden op zich werden bestudeerd en uitgelegd. En ik leerde dat men niet moet blijven stilstaan bij herinneren, maar ook in de actualiteit moet waarnemen en eveneens interpreteren aan de hand van lectuur. Ook aan de waargenomen actuele dingen - de economische crisis, de opkomst van China, de dominantie van de Verenigde Staten, de toestanden in het Midden-Oosten, de aarzelingen van Europa - hangen geen labels, men moet ze interpreteren, aan de hand van cultuurhistorische literatuur.
Ik ben nu 78 en ik realiseer mij in toenemende mate dat ik een groot deel van de 20e eeuw zelf en toenemend bewust heb meegemaakt en er mijn eigen interpretatie van heb, mede dankzij verschijnselen die ik bij mijn ouders heb waargenomen en die mij een generatie eerder dan de mijne openbaarden. (Omdat ik ervoor openstond, mijn ouders niet als doden of achterlijken, als "mensen van vroeger", terzijde schoof.) Ik realiseer mij ook dat ik opgroeide tussen drie machten: het dorp, mijn ouders en de stad. Mijn ouders waren ten opzichte van het dorp voorlopers, mensen die bewust en actief meer, hogerop wilden. Het dorp wilde meer zichzelf blijven, wat overigens niet wegnam dat het tegen wil en dank, dus passief en weinig bewust werd meegesleept in de ontwikkeling. Mijn ouders werden door de stad aangetrokken en waren ten opzichte van haar volgelingen in de algemenere ontwikkeling. (Dat wil niet zeggen dat de stad, in dit geval Maastricht, de algemene ontwikkeling van Nederland bijhield, maar aan die grootheid kwam ik in mijn jeugd nog niet toe.)
Is dit alles wat ik te zeggen heb? Mijn tekst is hoe langer hoe abstracter en leerstelliger geworden, een les in geschiedbeoefening. Ik heb dat nodig om mijn versie van de twintigste eeuw te berde te brengen. Het zou niet moeilijk zijn uit een aantal boeken het een en ander over te nemen, maar dat zou niet duidelijk maken hoe deze geschiedenis door de individuen is beleefd. Zij zou dus een dorre geschiedenis zijn, met jaartallen en gebeurtenissen, maar niet met de emotie van de belevenis die identificatie en herkenning mogelijk maakt. Pas als die plaatsvinden wordt geschiedenis je eigen geschiedenis, al vindt zij plaats in het klassieke Athene, en word je zelf een deelnemer aan de geschiedenis, zodat je jezelf kunt relativeren en bevrijden van je egocentrisme.

maandag 22 juli 2013

De macht van de roman

Milan Kundera legt in “Le Rideau” uit wat alleen de roman vermag. (Hij bedoelt daarmee: wat noch het geloof noch de filosofie, noch de wetenschap noch de domme en de onontwikkelde mensen vermogen.) Hij vertelt om dit duidelijk te maken het verhaal van de novelle “Blatende kudde” van de Japanse romanschrijver Kenzaburo Oé. "Op een avond komt in een bus vol Japanners een bende dronken soldaten van een buitenlands leger binnen, die een reiziger, een student, beginnen te terroriseren. Zij dwingen hem zijn broek uit te trekken en zijn achterste te laten zien. De student merkt wel het verstolen lachen om hem heen, maar de soldaten dwingen de helft van de andere reizigers ook hun broek te laten zakken. Op een gegeven ogenblik stopt de bus, de soldaten gaan naar buiten en de gedeculloteerden - ik vind het te jammer om dit woord te vertalen - trekken hun broek op. De anderen ontwaken uit hun passiviteit en dringen er bij de vernederden op aan om de soldaten bij de politie te gaan aangeven. Een van hen, een onderwijzer, bijt zich in de student vast: hij stapt met hem uit, begeleidt hem tot bij zijn huis, vraagt zijn naam om zijn vernedering openbaar te maken en de vreemdelingen in staat van beschuldiging te stellen. Het geval eindigt met een uitbarsting van haat tussen hen. Het is een magnifieke geschiedenis van lafheid, schaamte, sadistische brutaliteit die wil doorgaan voor liefde voor de justitie... Maar, zegt Kundera dan, ik vertel dit alleen maar om de vraag te stellen: wie zijn deze vreemde soldaten? Het zijn natuurlijk Amerikanen die na de oorlog Japan bezet houden. En, als de schrijver praat over “Japanse” reizigers, waarom noemt hij dan niet de nationaliteit van de soldaten? Politieke censuur? Stijleffect? Nee. Denk je eens in dat de Japanse reizigers gedurende het hele verhaal geconfronteerd waren met Amerikaanse soldaten. De novelle zou door de kracht van dat woord, helder en luid uitgesproken, gereduceerd zijn tot een politieke tekst, tot een beschuldiging aan het adres van de bezetters. Het afzien van dat bijvoeglijk naamwoord voldoet om het politieke aspect te hullen in een vage schemer en het licht te werpen op het belangrijkste raadsel dat de romanschrijver interesseert: het raadsel van de existentie." (Vertaald uit Milan Kundera, Oeuvre, II, Pléiade, pg. 989/90.) De huidige - modernistische - roman weigert te bestaan als illustratie van een historische periode, als beschrijving van een maatschappij, als verdediging van een ideologie, hij stelt zich uitsluitend in dienst van "dat wat alleen de roman kan zeggen". Om een uitdrukking van F.J.J. Buytendijk te gebruiken: hij beeldt niet af, hij ver-beeldt de existentie, hij brengt haar in beeld, haar op die manier onthullende (in haar raadselachtigheid). Oftewel, het is de verbeeldingskracht, de imaginatie die de - moderne - roman kenmerkt. Kundera zelf brengt het onder woorden in het interview met Christian Salmon dat het tweede deel van "L'Art du roman" uitmaakt. "...men moet begrijpen wat de roman is," zegt hij daar. "Een historicus vertelt u gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden. De misdaad van Raskolnikov daarentegen heeft niet plaatsgevonden. De roman onderzoekt niet de realiteit, maar de existentie. En de existentie is niet wat er gebeurd is, de existentie is het veld van de menselijke mogelijkheden, alles wat de mens kan worden, alles waartoe hij in staat is. De romanschrijvers brengen de existentie in kaart door deze of gene menselijke mogelijkheid te onthullen. Maar, nog eens: existeren wil zeggen "in-de-wereld-zijn". Men moet dus én het personage én zijn wereld begrijpen als mogelijkheden. Bij Kafka is dat allemaal duidelijk: de kafkaiaanse wereld lijkt op geen enkele bekende werkelijkheid, hij is een extreme en niet gerealiseerde mogelijkheid van de menselijke wereld. Het is waar dat deze mogelijkheid achter onze reële wereld doorschijnt en een voorafbeelding van onze toekomst schijnt te zijn. Daarom spreekt men van de profetische dimensie van Kafka. Maar zelfs al hadden deze romans niets profetisch, zij zouden hun waarde behouden. Zij vatten immers een mogelijkheid van de existentie (mogelijkheid van de mens en van zijn wereld) en laten ons zodoende zien wat wij zijn, waartoe wij in staat zijn." Inderdaad, waartoe wij allemaal in staat zijn, het goede, maar ook het slechte.