dinsdag 11 januari 2011

Afghanistan of Haïti?

Eerst waren het er 350, nu al zo'n 550 en niemand heeft ook maar enige garantie dat het er niet nog meer worden. En of zij enig succes zullen hebben. Er moeten goed opgeleide politie-agenten zijn op het moment dat de oorlog voorbij is, schrijft een deskundige in NRC-Handelsblad. Wanneer is dat? Tegen die tijd zijn de goed opgeleide agenten al met pensioen.
Maar vooral, waarvandaan die fixatie op Afghanistan? Een paar jaar geleden wisten wij niet eens waar het ligt. Dankzij de niet aflatende propaganda van de Verenigde Staten en de NAVO weten wij het nu. Wij weten ook wat het probleem is: politieke onwil. En een land als de Verenigde Staten die met - letterlijk - alle geweld die mensen daar iets willen opdringen waar zij helemaal niet voor voelen en wat zij niet aankunnen. En "wij", Nederland, bouwen hier en daar iets, een moskee of een brug of een stuk weg, en doen daar "goed werk". En wat nog veel mooier is, wij zijn er erg geliefd. Dat overkomt ons inderdaad maar zelden.
En wij zijn niet alleen dáár geliefd, maar ook nog eens in Washington en bij de NAVO. Dat is ook van groot belang want daar ligt de toekomst van onze politici, daar liggen de mooie internationale banen, daar is het circuit waar je je regelmatig moet laten zien en waar je aan moet bijdragen. Niet "wij", maar onze politici. Want waar moeten zij, ocharme, naar toe als zij hier de top hebben bereikt, op een leeftijd dat zij - voor hun eigen gevoel - nog niet zijn uitgeteld? Iedereen weet toch dat dit land veel te klein is voor mensen met de allure die wij dagelijks aanschouwen. Enige andere reden voor de fixatie op Afghanistan kan ik niet bedenken.
En dan, een Amerikaanse soldaat in Afghanistan kost per jaar een miljoen dollar. Wat kosten onze soldaten? Tel maar uit, 550 maal een miljoen, per jaar. Dat is een half miljard, beste collega belastingbetalers, beste producenten van cultuur, beste zorgverleners, enz.
Alsof er geen problemen in de wereld zijn waar "wij" ons veel verdienstelijker zouden kunnen maken. Neem eens Haïti. Een jaar geleden een ramp, vandaag nog geen begin gemaakt met de reconstructie. De mensen huizen nog in tenten in plaats van fatsoenlijke noodvoorzieningen, allerwegen heerst de cholera, moord en verkrachting zijn aan de orde van de dag. Zo'n aardbeving is geen politieke onwil. Als wij een overdaad aan zulke goeie politietrainers hebben, dan kunnen ze daar terecht, lijkt mij. (Wij hebben natuurlijk helemaal geen overdaad en ware dat wel zo, dan zouden zij ingezet kunnen worden voor de training van onze eigen agenten, die ook niet zo fameus functioneren. Misschien dat die overdadige trainers iets zouden kunnen doen aan de papierwinkel die onze politie, naar eigen zeggen, belet om het goed te doen.) En wat Haïti betreft, ik lees dat de reconstructie niet van de grond komt door de corruptie. Klinkt dat niet bekend? Is dat niet precies wat de reconstructie van Afghanistan, die overigens meer een constructie is, in de weg staat? Als de VS eens meer naar hun eigen achtertuin keken zouden zij zich geroepen kunnen voelen om in Haïti de orde te herstellen. Of in Mexico of Bolivia. Daar kan men hun belang nog wel begrijpen.

vrijdag 7 januari 2011

De wereld en ik 10

Wat ik het meest betreur aan deze intellectuele geschiedenis van Obama dat is de volstrekte afwezigheid van het volkenrecht. En als ik schrijf “volstrekte” dan bedoel ik ook dat ik geen enkele aanwijzing heb voor een volkenrechtelijke vorming van de president van het land dat zich “worldleader” noemt.
Wat is het volkenrecht? In de tijd dat ik in het vak tentamen deed was dat nog mondeling. Mijn examinator was een vriendelijke man die mij duidelijk op mijn gemak wilde stellen.
“Ik begin met een heel eenvoudige vraag,” zei hij. “Met welke twee woorden zou u het volkenrecht kunnen definiëren?”
Hij keek mij heel blijmoedig aan in de vaste overtuiging dat ik het antwoord in mijn mouw had zitten. Wat ik daar in de gauwigheid aantrof was een immens veelvoud van enkelvoudige onderwerpen: rechtssubjecten, verdragen, diplomatie, Verenigde Naties, - was dat wat hij bedoelde? - , codificatie, interventie, consuls, staten, direct werkende regels, mensenrechten, vreemdelingen, oorlog, zeerecht en zo voorts. Stonden de twee gevraagde woorden daarbij? Had ik ze ergens gelezen?
“U weet het wel,” moedigde mijn examinator mij aan, “u moet er alleen opkomen.”
Wist ik het wel? Ik moest het dus gelezen hebben. Of moest ik nu een procédé volgen waarmee ik erop kon komen? Aha, wacht even.
“Oorlog en vrede?” bracht ik uit, terwijl ik een druppel zweet in de kraag van mijn gehuurde jacquet voelde lopen.
“U bent eigenlijk al geslaagd,” zei mijn beul opgeruimd. “De rest is een kwestie van details.”
Ik was natuurlijk volledig van de kaart, vond het een gemene streek van de vriendelijk ogende man. Voordat ik daaraan echter kon toegeven kwam hij alweer met de volgende vraag. Hoe het verder ging herinner ik mij niet, behalve de manier waarop ik op antwoorden kwam en het slot. Ik had het gevoel dat iedere vraag zo’n zelfde inspanning van mij gevraagd had als die om op zijn twee woorden te komen. Iedere keer moest ik mij het systeem te binnen brengen dat hij voor ogen had en dat inderdaad logisch voortvloeide uit die woorden, maar dat ik nergens zo had gelezen.
In feite had ik het ook geweten, zoals hij zei, al dacht ikzelf dat het antwoord te infantiel, in ieder geval niet wetenschappelijk was.
“Ik ga normaal niet verder dan een 8,” zei hij op het einde, “maar ik vond u zo goed dat ik een 9 geef.”
“Maar u heeft nauwelijks de stof gevraagd die ik moest leren.”
“Dat klopt in zekere zin, maar ik heb u gevraagd zelfstandig te denken en te redeneren.”
Mijn cijfer was binnen, dus ik veroorloofde mij op te merken dat ik de vraag naar de twee woorden kinderachtig vond. Wij raakten daarover in een debat dat ik ook niet zal herhalen, maar zijn opvatting kwam erop neer dat het er in de wetenschap vaak om gaat moeilijke dingen eenvoudig te zeggen en dat zulks pas kan als je vertrouwd bent met de materie en scherp kunt redeneren.
“Oorlog en vrede”, dat is het dus. Landen die betrekkingen met elkaar hebben, kunnen met elkaar in vrede of in oorlog zijn. In vrede onderhouden zij diplomatieke betrekkingen en sluiten zij verdragen. In tijden van oorlog geldt het recht om oorlog te voeren en het recht dat het gedrag in de oorlog regelt. In de ene toestand werken de diplomaten, in de andere de militairen. Oorlog moet natuurlijk zoveel mogelijk vermeden worden, meningsverschillen en conflicten moeten zoveel mogelijk diplomatiek worden geregeld. Landen zijn, kort samengevat, in hun contacten met elkaar ook aan het recht gebonden, zelfs in tijden van oorlog, in beginsel net zoals burgers jegens elkaar aan recht zijn gebonden, ook in tijden van conflict.
Toen ik dat tentamen deed, in het begin van de 60er jaren van de vorige eeuw, dacht men nog grotendeels zo over het volkenrecht. Het was een recht dat de betrekkingen tussen staten regelt. Het was ook het recht van een rechtsorde aan de spits waarvan de Verenigde Naties stonden. Maar het was ook de tijd van de Koude Oorlog en van de twee de hele wereld beheersende mogendheden, de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten van Amerika, was de eerste degene die deze mooie constructie telkens saboteerde, niet de Amerikanen. Dat leidde ertoe dat deze rechtsorde toch maar moeizaam functioneerde. Hoewel er wel overleg was tussen - meestal - Russen, Amerikanen en Chinezen, zag het publiek meer dat belangrijke dingen in de Veiligheidsraad door de Sovjets en/of de Chinezen vaak werden geblokkeerd. Als jurist had ik daar niets mee te maken. Internationale rechterlijke organisaties bekommerden zich er ook niet om, oordeelden naar zogenaamd positief recht, ook al hield geen van de Machtigen er zich aan of aan de rechterlijke uitspraken.
Ik had de vervelende eigenschap dat ik mij niet tot dit juridische kon beperken. Ik las veel over de internationale betrekkingen, in boeken als die van de bovengenoemde Creijghton en Vlekke, en vroeg mij af in welke verhouding het volkenrecht stond tot de feitelijke toestanden. In het bijzonder zocht ik naar argumenten om aan te tonen dat de Amerikanen in een hegemonische positie verkeerden. Dat leek niet het geval, de Sovjets leken even sterk, maar ik geloofde dat niet. De Verenigde Staten hadden hen bij de bestrijding van de Duitse nazi’s moeten steunen. Dus. Verder vond ik het ook maar vreemd dat men achter het Ijzeren Gordijn geen consumptie-artikelen kon krijgen in vergelijking met de mate en de kwaliteit die ze in het Westen hadden. En dat men daar geen noemenswaard inkomen had. Daar moest revolutie van komen. Teveel geld werd uitgegeven aan oorlogstuig, geld dat onthouden werd aan de bevolking wat tot ontevredenheid moest leiden. Ik kende uit eigen ervaring de situatie van de Wederopbouw toen bezuinigd werd op de ambtenarensalarissen - het zogenaamde loonkonijn - die jarenlang bevroren werden zodat ze tenslotte meer dan 30 procent achter lagen op het bedrijfsleven. De effecten van zulke eenzijdige politiek kende ik van huis uit. Ik had in mijn opvattingen weinig tot geen medestanders, maar ik kon niets anders bedenken en tenslotte, op het einde van de 80er jaren, kreeg ik gelijk: de Sovjet-Unie was uitgehold en implodeerde. En nu, was de vraag. Nu, dat was: wat gingen de Amerikanen doen die een “overwhelming” oorlogspotentieel hadden, maar geen vijand. Ik was ervan overtuigd dat zij wel een nieuwe zouden vinden, desnoods maken. En het volkenrecht? Ik had er niet veel fiducie in. Wat zouden de Amerikanen doen? De president proclameerde een nieuwe wereldorde en een nieuw “worldleadership”. De hele wereld was volgens de Amerikaanse filosoof Fukuyama liberaal-democratisch geworden, op een paar kleinigheden, zoals China en Rusland na, en de Chinezen waren economisch al aan het democratiseren. Minder positief was Paul Kennedy die sprak van de “decline” van Amerika. He, wat “decline”? Ja, hoor, neergang. Heel Amerika viel over hem heen. De man wist natuurlijk niets van de “American Dream”. Intussen begonnen de Amerikanen maar vast Koeweit te bevrijden en het Midden-Oosten te stabiliseren. Dat zag er voor mij niet uit naar “worldleadership”, zelfs nauwelijks naar “compliance” met het volkenrecht. Het zag eruit naar een ondubbelzinnige hegemonie waarin de hegemoon kon doen en laten wat hem het beste schikte, zoals de koningen in de tijd van het absolutisme, vooral dus wat in zijn voordeel was. Een wereldleider moet toch een stuk onpartijdiger en minder egoïstisch optreden, moet zich het respect van de hele wereld verdienen, iedereen het zijne willen geven. Nu is het zo dat overal waar het de een of andere Amerikaan invalt om ergens ter wereld te zijn, de president van de "worldleader" optreedt, liefst gewapenderhand, om die Amerikaan ter plaatse te beschermen. Dat is een constante doctrine die openlijk is uitgesproken.

(Wordt vervolgd, want er is nog veel over te zeggen.)