zaterdag 30 oktober 2010

Een intelligent hart 2

Wat Finkielkraut met zijn boek "Un coeur intelligent" wil zeggen is mij volstrekt een raadsel. Ik heb hier al een jaar geleden aan de hand van zijn "Avant-Propos" proberen aan te tonen dat hij het zelf niet weet. De boeken die hij bespreekt heb ik niet allemaal gelezen, maar ik heb de indruk dat wij hier weer te maken hebben met een lijst die gekozen is met een vooropgezet doel, niet als steekproef om langs inductieve weg te komen tot een idee van de ziel van de roman, maar om een stelling te bewijzen die Finkielkraut al in zijn hoofd had voor hij aan dit boek begon. Ik noem drie voorbeelden: "Lord Jim", "The human stain" en "Aantekeningen uit het ondergrondse".
Conrad doet er een half boek over om de deugdzaamheid van zijn held Jim aan te tonen. Dat hij voor een gerecht is gedaagd is dus kennelijk niet aan hem te wijten, maar aan zo iets als het noodlot of misschien juist zijn deugdzaamheid die hem dan zijn verderf injaagt. Boodschap: ook een deugdzaam mens kan het slecht vergaan.
Met Coleman Silk in "The human stain" gaat het al niet beter. Hij wordt het slachtoffer van de verdraaiing van een grapje dat door een overcorrecte collega wordt gebruikt om hem te gronde te richten. Wie een beetje thuis is in dit soort omstandigheden voelt al na 20 bladzijden waar het naartoe gaat: de dood van het hoofdpersonage.
Het anonieme hoofdpersonage van de "Aantekeningen uit het ondergrondse" gaat niet dood, althans niet in het boek. Hij is een van de meest rancuneuze figuren uit de wereldliteratuur. De filosoof Max Scheler heeft hem uitgekozen om te dienen als uitgangspunt voor zijn "Das Ressentiment im Aufbau der Moralen". Een hele - negatieve - eer. Merkwaardig genoeg rept Finkielkraut hier helemaal niet van. Het maakte hem verdacht voor mij. Wat bedoelde hij dan? De "Aantekeningen uit het ondergrondse" munten bepaald niet uit in hartelijkheid, integendeel, het is een en al gif. "Ik ben een ziek man...," begint het, "Ik ben een slecht man. Een onaantrekkelijk man ben ik. Ik geloof dat ik aan een leverkwaal lijd... Neen heren, ik wil mij niet laten cureren, uit kwaadaardigheid." Zo gaat het, in de vertaling van Hans Leerink, het hele boek door. Kort samengevat: jullie kunnen allemaal de kolere krijgen. (Wij hebben minstens twee mooie evenbeelden in "Een nagelaten bekentenis" van Marcellus Emants en "Meneer Vissers hellevaart" van Simon Vestdijk.) De roman van Dostojewski is wel heel lucide, maar weinig hartelijk.
Finkielkraut is een zich filosoof noemende sikkeneurige kniesoor, een professionele chagrijn. Hij heeft een voorkeur voor wat hij de underdog noemt, maar wat in feite de drager van het ressentiment is. Hij wil onrecht aan de kaak stellen, het vervelende is alleen dat hij geen goede maatstaf heeft. De kreet "intelligent hart" is als zodanig helemaal niets, hoe mooi het literair ook mag klinken.

De wereld en ik 1

Belangstelling voor de “wereldsituatie” is in Nederland niet vanzelfsprekend. Je ontmoet vaak bevreemding als je er blijk van geeft en wel zoveel dat je je afvraagt of je wel gelegitimeerd bent tot zo’n materie. Ik beroep mij meestal op het feit dat ik in de tachtiger jaren docent in de volkenrechtsgeschiedenis ben geweest, maar mijn belangstelling is veel ouder, dat docentschap was de vervulling van een wens die ik sinds mijn jeugd heb gehad. (En niet omdat ik kom uit een familie die gewoon was diplomaten af te leveren.) Het schrijven over Andrew J. Bacevich brengt mij deze behoefte aan legitimatie weer eens in gedachten. Hij is van 1947, van “na de oorlog”; ik van “voor de oorlog”, van 1935. Het ligt voor de hand dat wij verschillende instellingen hebben. Hij is opgegroeid in een Amerika dat de wereldmacht had, ik in een Europa dat in oorlog was en bevrijd werd door soldaten van vele landen uit de hele wereld, Canadezen, Schotten, Australiërs, Fransen, Engelsen, naast Amerikanen, in een woord: door “de geallieerden”. Aan de top van dat bondgenootschap stonden de “ Big Three”, F.D. Roosevelt, W. Churchill en J. Stalin. Hun taak was de bestrijding van het nationaal-socialisme en de Japanse machtsdrift. Mijn jeugd speelde zich dus af in een mondiale setting: Nederland, ja, Europa wérd bevrijd, het was zelf niet in staat zich uit zijn burgeroorlog te verheffen. De oprichting van de Verenigde Naties gaf aan dat gevoel - van mondiale samenhang - vorm en was vanzelfsprekend.
Bij de Bevrijding was ik net 9. Gedurende een jaar ontmoette ik in mijn onmiddellijke omgeving niet alleen de bekende dorpsgenoten, maar talrijke van de genoemde bevrijdende soldaten. Op nog geen honderd meter van ons huis was een “headquarter” met erachter een “cookhouse”. Op de divan in onze huiskamer was de kapitein van een tank, die aan de overkant van de straat stond, “ingekwartierd”. Behalve tanks stonden er in het veld tegenover ons huis stapels kratten met tankgranaten. Soldaten zaten bij ons mee aan tafel en ik leerde spelenderwijs Engels van ze (inclusief “vieze woorden”). Bij het “cookhouse” probeerden wij wat wittebrood, boter en vlees in blik te snaaien.
Mijn vader onderhield zich graag met deze mannen. Zij spraken onder anderen over de “Battle of the Bulge” die zich vijftig kilometer zuidelijker afspeelde. Met de officieren converseerde hij over de “wereldsituatie”, zoals die was ontstaan na Jalta. Hij had zelf enige scholing op dit gebied omdat hij in de twintiger jaren op de HBS les had gehad van Bernhard Vlekke die na de oorlog publiceerde en lezingen gaf.
Toen de Bevrijding voltooid was en de geallieerde soldaten weer verdwenen waren verplaatste zich zijn aandacht van de Duitsers en hun nazisme naar de Russen met hun communisme. Hij las erover in de provinciale krant, luisterde naar de radio (“De toestand in de wereld”) en volgde van tijd tot tijd lezingen. Soms schafte hij een boek aan. Ik herinner mij “De grondslagen van het volkenrecht” (1945) van Mr. Dr. E.J.M.H. Jaspar. Het besloeg 42 bladzijden en ik dacht - ten onrechte - dat ik dat wel aan kon. In ieder geval bladerde ik erin, onderstreepte enkele passages, sloeg ze op in mijn geheugen en hield voor de rest van mijn leven een vage niche in mijn herinnering over die ik later ben gaan uitdiepen.
“De hierna volgende gedachten over de grondslagen van het volkenrecht werden geschreven,“ zo begint Jaspar zijn woord vooraf, “ten tijde van de bezetting van ons vaderland. Zoowel de vrije gedachtenwisseling - thans weer mogelijk - als wereldvrede en volkenrecht, die, dank zij de besluiten van San Fransisco nopens de organisatie van “The United Nations”, in het middelpunt der belangstelling staan, rechtvaardigen naar het ons voorkomt een verspreiding van die gedachten in breederen kring.” Het boekje was bedoeld voor het grote publiek. Ooit, ik weet niet meer wanneer heb ik het meegenomen of meegekregen.
Gesprekken van mij met mijn vader over de internationale ontwikkelingen vonden nooit gericht of opzettelijk plaats. In feite ving ik flarden op van wat hij besprak met zijn broer Sjeng of met zijn neven Willie en Jan Vaassen. Of misschien ook met een pater van het in ons dorp gevestigde missiehuis. (Die paters zaten in missies in vele delen van de wereld.)
Voor hem was de “wereldsituatie” een permanent thema. Vlekke werd waarschijnlijk genoemd in gesprekken bij de verschijning van zijn “Tweespalt der wereldrijken. De tegenstelling tussen Oost en West in wezen en wording”; mijn vader was maar wat trots dat hij van deze beroemde schrijver zelf les had gehad. In 1957 kwam hij in het bezit van “De gemeenschap der staten. Een studie over de vorming eener gemeenschap van staten beoordeeld naar algemeene rechtsbeginselen onder verwijzing naar regels van geldend volkenrecht” van Jhr. Mr. C.M.O. van Nispen tot Sevenaer (door mij ook meegenomen of gekregen). Naast de “Gazet van Limburg” las hij het opinieweekblad “De Linie“, een “bolwerk tegen communisme, liberalisme, socialisme en ... erg reactionair” van de jezuïten, grotendeels gedreven door Josephus Hendrikus Cornelis Creijghton S.J. (1901-1975). Voor deze auteur had hij zoveel respect dat hij in 1962, toen ik het huis al uit was, diens “Internationale anarchie. De weg naar een nieuwe wereldorde” aan mij cadeau deed.
Ik heb er geen idee van hoeveel hij van deze literatuur opstak, ik in ieder geval alleen maar dat er zo’n stof bestond en dat die iets verklaarde van de dingen die ikzelf had waargenomen: de bezettende Duitsers, de bevrijdende geallieerden, de half-intellectuele discussies van mijn vader met anderen. Ik bedoel, ik groeide in mijn dorp op in het besef van een groter geheel, de wereld, die soms lijfelijk aanwezig was.
Hoe lijfelijk leerde ik bij lezing van ‘Het vijf-en-twintigste uur” (1950) van Virgil Gheorgiu, waarvan ik eveneens het exemplaar van mijn vader, voorzien van zijn prachtige handtekening, heb.

Van dat boek leerde ik dat er machten zijn waar geen individu tegenop kan, in het geval van het hoofdpersonage Johann Moritz de Duitsers, de Russen, de Amerikanen, waarbij de Amerikanen er als bevrijders niet met een lofprijzing vanaf komen. (Dit laatste boek gaf mij verder niet alleen een kritische kijk op het amerikanisme, maar was ook, door de inleiding van Gabriel Marcel, mijn eerste kennismaking met het existentialisme.)


(Wordt vervolgd.)

zaterdag 23 oktober 2010

Mensenrechten

"Plotseling staan mensenrechten in de weg. Onderhandelaars van VVD, CDA en PVV stootten geregeld op grenzen van rechtsstaat en verdragen," vermeldt het Handelsblad van vandaag op pag. 3. Welke verdragen? "Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het VN-verdrag voor Burgerrechten en Politieke Rechten, het Europees Verdrag betreffende Sociale en Medische Bijstand of het Europees Sociaal Handvest."
"Plotseling" dus! Die verdragen zijn al zo oud als Mathuselem. En ondertekend door Nederlandse politici. Dat was nog in de tijd dat Nederland "gidsland" was, haantje voorste wilde zijn op het internationale toneel. Wij, het land van Grotius, wij moesten "op de kaart" staan. Tja, het kan verkeren. Zelfs voor de onderhandelaar van het CDA, Maxime Verhagen, was het kennelijk "plotseling", voor de minister van Buitenlandse Zaken. Je weet niet wat je leest. En dan heb ik het nog niet eens over de rabiate taal waarmee men probeert die verdragen weg te praten. "Dat gedoe over de heiligheid van internationale verdragen..." Zegt een VVD-kamerlid. Van het PVV zijn we dit soort taal inmiddels al wel gewend, de VVD moet zich kennelijk ook bij die lui met stoere taal inlikken. Ik ben benieuwd of het regeeraccoord en het gedoogaccoord ook niet gerespecteerd hoeven te worden. Internationale verdragen hebben niet een speciale heiligheid, alle verdragen zijn gewoon "afspraken" die net zo nagekomen moeten worden als "accoorden".
Dit voorspelt weinig goeds. Over stabiliteit gesproken. Wat het geachte kamerlid zegt is dat je internationale verdragen nationaal moet kunnen wijzigen door ze te negeren. En maar zeuren over het niet uitgenodigd worden bij de G20! Wat wil men daar anders gaan doen dan afspraken maken? Ook niet "heilig"?
Zoals bij het referendum over de Europese Grondwet al bleek weet men in Nederland niet dat er nog meer in de wereld te koop is, in de eerste plaats iets waarvan wij tot voor zeer kort de kampioenen waren: de internationale rechtsgemeenschap. Ik sta er paf van dat onze politici en regeerders zo weinig besef hebben van de grondslagen van de samenleving die zij zo hartstochtelijk zeggen te verdedigen tegen andere culturen.

woensdag 6 oktober 2010

Andrew J. Bacevich: Slow Learner 4

"Schiet eens op," zegt een lezer van mijn blog. "Waar wil je naar toe met je kritiek op de man?" Voor die lezer zal ik een sprong maken. Bacevich is kritisch over het Amerikaanse buitenlandse, in het bijzonder militaire beleid. Wat wil hij dan?
Allereerst, waar bestaat het kritikabele beleid in? Het kan volgens Bacevich worden omschreven als een credo + een drievuldigheid. Het zijn zijn eigen termen, de termen van een katholiek. Ik heb natuurlijk de neiging hier ook al bij stil te staan en de vraag te stellen wat hij hiermee bereikt of wil bereiken. We hebben het beeld van de drievuldigheid al eerder gezien, namelijk waar Bacevich schreef over "American power, policies, and purpose ... bound together in a neat, internally consistent package, each element drawing strength from and reinforcing the others". Met dit credo + drievuldigheid plaatst hij echter de Amerikaanse politiek ( "statecraft") in het algemeen in de orde van het Empyrium waar Dante godzelf zag. Hij bedoelt expliciet "the package of assumptions, habits, and precepts that have defined the tradition of statecraft to which the United States has adhered since the end of World War II ... This postwar tradition combines two components... The first component specifies norms according to which the international order ought to work and charges the United States with responsibility for enforcing those norms. Call this the American credo." Alsof het nog niet duidelijk genoeg is voegt Bacevich eraan toe: "In the simplest terms, the credo summons the United States - and the United States alone - to lead, save, liberate, and ultimately transform the world."
Was dit het beginsel, de implementatie ervan - "U.S. military policy and practice " - vindt plaats in de drievuldigheid ("trinity"): deze is "an abiding conviction that the minimal essentials of international peace and order require the United States to maintain a global military presence, to configure its forces for global power projection, and to counter existing or anticipated threats by relying on a policy of global interventionism".
Bacevich, wel te verstaan, neemt dit systeem op de korrel. Het vervelende is, zoals zo vaak bij dit soort kritiek, dat de betrokkenen zich meestal niet herkennen in het beeld dat van hun wordt geschetst. Bacevich zelf zegt dat het is "so deeply embedded in the American collective consciousness as to have all but disappeared from view".
Niettemin wil hij "the American credo and the sacred trinity" vervangen.
Welke is het alternatieve credo? Het is, om te beginnen, een variant op de overtuigingen die het eerst onder woorden zijn gebracht door de "Founding Fathers" van de Amerikaanse Republiek en die vandaag de dag verdient opnieuw in de discussie te worden betrokken. Zijn essentie is simpelweg: America's purpose is to be America, striving to fulfill the aspirations expressed in the Declaration of Independence and the Constitution as reinterpreted with the passage of time and in light of hard-earned experience".
Dan de nieuwe drievuldigheid.
"First, the purpose of the U.S. military is not to combat evil or remake the world, but to defend the United States and its most vital interests.
Second, the primary duty station of the American soldier is in America.
Third, consistent with the Just War tradition, the United States should emply force only as a last resort and only in selfdefence."
(Het staat bij Bacevich zelf ook gecursiveerd.)
Daar valt natuurlijk het een en ander over te zeggen. Ik bepaal mij tot twee punten.
In de eerste plaats het credo. Hier wordt met zoveel woorden uitgesproken wat menige niet-Amerikaan irriteert, dat namelijk Amerikanen alleen maar naar zichzelf verwijzen, naar hun onafhankelijkheidsverklaring en hun constitutie, die al meer dan 200 jaar oud zijn. Citeren zij auteurs om de verwijzing naar die twee documenten kracht bij te zetten, dan gebeurt dat ook naar Amerikaanse denkers, b.v. Jefferson. Het idee dat deze mensen behoren tot of in ieder geval geput hebben uit de Europese traditie, o.a. de Verlichting, komt men weinig tegen.
In de tweede plaats punt drie van de drievuldigheid. Hier ook weer een in eigen hand houden van de dingen. Overeenstemming van militair handelen met de "Just Law tradition" klinkt heel mooi, maar laat dat handelen volledig gebeuren in het kader van de eigen, Amerikaanse interpretatie van die traditie, die ook weer van oorsprong een Europese is en die inmiddels gecodificeerd is. Het criterium voor militair optreden behoort dienovereenkomstig niet deze traditie te zijn, maar de regeling van het gebruik van geweld in de regelgeving van de Verenigde Naties, o.a. artikel 51 van het Statuut.
En dit is mijn hoofdbezwaar tegen het schrijven van Bacevich: het is geschreven door een Amerikaan voor Amerikanen, zonder besef van een/de wereldrechtsorde, het is een uiting van de "closing of the American mind". Een schrijven als dit houdt de mensen dom en bekrompen in plaats van ze te oriënteren in de wereld in zijn geheel.

Andrew J. Bacevich: Slow Learner 3

Waarom schrijf ik hier over Andrew J. Bacevich? Wie is die man? Is hij belangrijk? Wel, hij wordt geadverteerd als "New York Times Bestselling" auteur. Dat is punt 1. Dit betekent dat hij niet een of ander buitenbeentje is, maar een "gezaghebbend" schrijver. Punt 2: hij is hoogleraar en wel aan de niet onbelangrijke Boston University. Verder is hij een gewezen militair met een staat van dienst die in ieder geval dienst in Vietnam, Duitsland en de Verenigde Staten zelf omvat, terwijl hij onderwijs heeft gegeven aan de militaire academie in West Point. Naar eigen verklaring was hij altijd, met het oog op zijn carrière, een orthodoxe jongen die het dan toch maar geschopt heeft tot kolonel. Hij is dan ook - nog steeds - een heel interessante representant van het Amerikaanse defensie-apparaat. Punt 4: hij wordt zeer aanbevolen door TomDispatch, een blog die wordt gelezen door 23.000 mensen die zich hebben opgegeven voor toezending van "email notices" en "the tens of thousands who bookmark TD or read its pieces reposted elsewhere". (Zie het redactioneel van 3 oktober jl.) Punt 5. Hij is een Amerikaanse katholieke conservatief. Punt 6. Hij vraagt er zelf om gefileerd te worden. Punt 7. Het is gebruikelijk, als men de mentaliteit van de Amerikaanse "security"-mensen wil analyseren, figuren als Petraeus of McChrystal of diens pretorianen op de korrel te nemen. Deze Bacevich is echter meer representatief als behorende tot een veel groter contingent van militairen. 8. Hij is bovendien zelf-reflexief wat je van de doorsnee militair bepaald niet kunt zeggen. En - 9. - hij heeft de (geschiedenis van de) Amerikaanse diplomatie bestudeerd, wat de doorsnee militair ook al niet pleegt te doen. Een mooier aas voor de jagende analyticus bestaat toch niet? (Ik ben alleen bang dat Bacevich niet representatief is als bekeerling.)

dinsdag 5 oktober 2010

Andrew J. Bacevich: Slow Learner 2

"Bit by bit," vervolgt Bacevich zijn relaas, "my worldview started to crumble. That worldview had derived from this conviction: that American power manifested a commitment to global leadership, and that both together expressed and affirmed the nation’s enduring devotion to its founding ideals. That American power, policies, and purpose were bound together in a neat, internally consistent package, each element drawing strength from and reinforcing the others, was something I took as a given. That, during my adult life, a penchant for interventionism had become a signature of U.S. policy did not -- to me, at least -- in any way contradict America’s aspirations for peace. Instead, a willingness to expend lives and treasure in distant places testified to the seriousness of those aspirations. That, during this same period, the United States had amassed an arsenal of over 31,000 nuclear weapons, some small number of them assigned to units in which I had served, was not at odds with our belief in the inalienable right to life and liberty; rather, threats to life and liberty had compelled the United States to acquire such an arsenal and maintain it in readiness for instant use. I was not so naïve as to believe that the American record had been without flaws. Yet I assured myself that any errors or misjudgments had been committed in good faith. Furthermore, circumstances permitted little real choice. In Southeast Asia as in Western Europe, in the Persian Gulf as in the Western Hemisphere, the United States had simply done what needed doing. Viable alternatives did not exist. To consent to any dilution of American power would be to forfeit global leadership, thereby putting at risk safety, prosperity, and freedom, not only our own but also that of our friends and allies.
The choices seemed clear enough. On one side was the status quo: the commitments, customs, and habits that defined American globalism, implemented by the national security apparatus within which I functioned as a small cog. On the other side was the prospect of appeasement, isolationism, and catastrophe. The only responsible course was the one to which every president since Harry Truman had adhered.
For me, the Cold War had played a crucial role in sustaining that worldview. Given my age, upbringing, and professional background, it could hardly have been otherwise.
"
Ik herhaal dit alles in mijn eigen taal voor mijzelf. De Amerikaanse macht manifesteert zich in de commitering aan het leiderschap van de wereld. (Ik kan het niet beter vertalen.) En deze twee samen brengen tot uitdrukking en bevestigen de voortdurende toewijding van de natie aan haar basisidealen. Voor Bacevich was het altijd een gegeven dat de Amerikaanse macht, politiek en doelstellingen samengebundeld waren in een keurig, coherent pakketje waarbij elk element kracht ontleende aan de andere en die versterkte. De opbouw van een - toegegeven veel te omvangrijk - nucleair wapenarsenaal was nodig geweest voor de verdediging van het leven en de vrijheid. Interventie was in beginsel verwerpelijk, maar in bepaalde gevallen noodzakelijk en altijd te goeder trouw uitgevoerd. Aldus het geloof van Andrew J. Bacevich. Hij noemt het zelf zijn "worldview", die van een Amerikaanse officier uit 1947. Gegeven zijn leeftijd, opvoeding en beroep kon het moeilijk anders zijn, meent hij.
Is dit nu een wereldvisie (met de nadruk op "wereld")? Natuurlijk niet. Het is een visie op Amerika en zijn rol in de wereld. Was er nooit een alternatief? Natuurlijk wel. Voor mij had de Koude Oorlog, schrijft Bacevich, een cruciale rol gespeeld bij het in stand houden van deze wereldvisie. Aan de ene kant was er - immers - de status quo van de verplichtingen, gewoonten en gedragspatronen die het Amerikaanse globalisme kenmerkten, aan de andere kant was er "appeasement", isolationisme en katastrofe. Klinkt aardig , maar klopt niet. Die laatste drie waren geen opties uit de Koude Oorlog, maar uit de Hitlertijd. Amerika koos daar niet voor uit angst dat er weer zo iets zou gebeuren als de Tweede Wereldoorlog als de conflicten te zacht zouden worden aangepakt. In de tijd van de Koude Oorlog waren dit echter helemaal niet de opties en men kon dan ook het Amerikaanse globalisme niet verdedigen met de risico's die de politiek van "appeasement" en isolationisme meebracht. De situatie was deze dat uit de Tweede Wereldoorlog een tweespalt was overgebleven van twee systemen die elkaar leken uit te sluiten hetgeen een impasse teweegbracht: de wereldoorlog kon niet eindigen in een wereldvrede. De vraag is of deze impasse alleen maar opgelost kon worden met militaire middelen. Had het bij voorbeeld niet veel meer voor de hand gelegen de strijd uit te vechten op het gebied waar hij thuishoorde, het economische. Als het Westerse systeem, het kapitalisme, zoveel voortreffelijker was dan het communistische, dan zou zich dat vanzelf wel bewijzen op de markt. Misschien dat de ontwikkeling van China alsnog bezig is het tegendeel te bewijzen van de stelling dat het kapitalisme het voortreffelijkste van de twee systemen is.
En wat waren dat voor "verplichtingen, gewoonten en gedragspatronen die het Amerikaanse globalisme kenmerkten"? Hoezo was dat globalisme een gegeven of status quo? De positie van Amerika was veeleer die van het been waar de twee honden van Bereisde Roel om vochten: Amerika was de derde die er ras mee heenliep. Het kreeg de wereldhegemonie toegespeeld door de eurocentristische kortzichtigheid van de Europeanen, in de eerste plaats natuurlijk die van Adolf Hitler.
Wat ik intussen van deze geloofsbelijdenis van Bacevich wil zeggen is dat zij helemaal niet vanzelfsprekend was, ook niet "gegeven zijn leeftijd, opvoeding en beroep". Er waren in de tijd dat hij op de militaire academie van West Point zat, de tweede helft van de zestiger jaren, genoeg signalen om kritischer te worden. Kwamen die niet door de censuur van de militaire academie? Was hijzelf niet in staat om ze te vertalen in oppositionele actie? Om het nog maar niet te hebben over zijn verbijsterende stilzwijgen over wat er zich in Europa afspeelde, zelfs in de tijd dat hij er gelegerd was. Hij had alleen maar oog voor zijn carrière. Een beetje heterodoxie was daar niet goed voor. Pas meer dan twintig jaar na zijn afstuderen begon er iets te dagen en het moest nog eens ruim tien jaar duren voor deze Amerikaanse kolonel zelfstandig kon (beginnen te) denken. Over verkokering van het Amerikaanse defensie-apparaat gesproken.