Posts tonen met het label strijd met het volkenrecht. Alle posts tonen
Posts tonen met het label strijd met het volkenrecht. Alle posts tonen

zaterdag 30 oktober 2010

De wereld en ik 1

Belangstelling voor de “wereldsituatie” is in Nederland niet vanzelfsprekend. Je ontmoet vaak bevreemding als je er blijk van geeft en wel zoveel dat je je afvraagt of je wel gelegitimeerd bent tot zo’n materie. Ik beroep mij meestal op het feit dat ik in de tachtiger jaren docent in de volkenrechtsgeschiedenis ben geweest, maar mijn belangstelling is veel ouder, dat docentschap was de vervulling van een wens die ik sinds mijn jeugd heb gehad. (En niet omdat ik kom uit een familie die gewoon was diplomaten af te leveren.) Het schrijven over Andrew J. Bacevich brengt mij deze behoefte aan legitimatie weer eens in gedachten. Hij is van 1947, van “na de oorlog”; ik van “voor de oorlog”, van 1935. Het ligt voor de hand dat wij verschillende instellingen hebben. Hij is opgegroeid in een Amerika dat de wereldmacht had, ik in een Europa dat in oorlog was en bevrijd werd door soldaten van vele landen uit de hele wereld, Canadezen, Schotten, Australiërs, Fransen, Engelsen, naast Amerikanen, in een woord: door “de geallieerden”. Aan de top van dat bondgenootschap stonden de “ Big Three”, F.D. Roosevelt, W. Churchill en J. Stalin. Hun taak was de bestrijding van het nationaal-socialisme en de Japanse machtsdrift. Mijn jeugd speelde zich dus af in een mondiale setting: Nederland, ja, Europa wérd bevrijd, het was zelf niet in staat zich uit zijn burgeroorlog te verheffen. De oprichting van de Verenigde Naties gaf aan dat gevoel - van mondiale samenhang - vorm en was vanzelfsprekend.
Bij de Bevrijding was ik net 9. Gedurende een jaar ontmoette ik in mijn onmiddellijke omgeving niet alleen de bekende dorpsgenoten, maar talrijke van de genoemde bevrijdende soldaten. Op nog geen honderd meter van ons huis was een “headquarter” met erachter een “cookhouse”. Op de divan in onze huiskamer was de kapitein van een tank, die aan de overkant van de straat stond, “ingekwartierd”. Behalve tanks stonden er in het veld tegenover ons huis stapels kratten met tankgranaten. Soldaten zaten bij ons mee aan tafel en ik leerde spelenderwijs Engels van ze (inclusief “vieze woorden”). Bij het “cookhouse” probeerden wij wat wittebrood, boter en vlees in blik te snaaien.
Mijn vader onderhield zich graag met deze mannen. Zij spraken onder anderen over de “Battle of the Bulge” die zich vijftig kilometer zuidelijker afspeelde. Met de officieren converseerde hij over de “wereldsituatie”, zoals die was ontstaan na Jalta. Hij had zelf enige scholing op dit gebied omdat hij in de twintiger jaren op de HBS les had gehad van Bernhard Vlekke die na de oorlog publiceerde en lezingen gaf.
Toen de Bevrijding voltooid was en de geallieerde soldaten weer verdwenen waren verplaatste zich zijn aandacht van de Duitsers en hun nazisme naar de Russen met hun communisme. Hij las erover in de provinciale krant, luisterde naar de radio (“De toestand in de wereld”) en volgde van tijd tot tijd lezingen. Soms schafte hij een boek aan. Ik herinner mij “De grondslagen van het volkenrecht” (1945) van Mr. Dr. E.J.M.H. Jaspar. Het besloeg 42 bladzijden en ik dacht - ten onrechte - dat ik dat wel aan kon. In ieder geval bladerde ik erin, onderstreepte enkele passages, sloeg ze op in mijn geheugen en hield voor de rest van mijn leven een vage niche in mijn herinnering over die ik later ben gaan uitdiepen.
“De hierna volgende gedachten over de grondslagen van het volkenrecht werden geschreven,“ zo begint Jaspar zijn woord vooraf, “ten tijde van de bezetting van ons vaderland. Zoowel de vrije gedachtenwisseling - thans weer mogelijk - als wereldvrede en volkenrecht, die, dank zij de besluiten van San Fransisco nopens de organisatie van “The United Nations”, in het middelpunt der belangstelling staan, rechtvaardigen naar het ons voorkomt een verspreiding van die gedachten in breederen kring.” Het boekje was bedoeld voor het grote publiek. Ooit, ik weet niet meer wanneer heb ik het meegenomen of meegekregen.
Gesprekken van mij met mijn vader over de internationale ontwikkelingen vonden nooit gericht of opzettelijk plaats. In feite ving ik flarden op van wat hij besprak met zijn broer Sjeng of met zijn neven Willie en Jan Vaassen. Of misschien ook met een pater van het in ons dorp gevestigde missiehuis. (Die paters zaten in missies in vele delen van de wereld.)
Voor hem was de “wereldsituatie” een permanent thema. Vlekke werd waarschijnlijk genoemd in gesprekken bij de verschijning van zijn “Tweespalt der wereldrijken. De tegenstelling tussen Oost en West in wezen en wording”; mijn vader was maar wat trots dat hij van deze beroemde schrijver zelf les had gehad. In 1957 kwam hij in het bezit van “De gemeenschap der staten. Een studie over de vorming eener gemeenschap van staten beoordeeld naar algemeene rechtsbeginselen onder verwijzing naar regels van geldend volkenrecht” van Jhr. Mr. C.M.O. van Nispen tot Sevenaer (door mij ook meegenomen of gekregen). Naast de “Gazet van Limburg” las hij het opinieweekblad “De Linie“, een “bolwerk tegen communisme, liberalisme, socialisme en ... erg reactionair” van de jezuïten, grotendeels gedreven door Josephus Hendrikus Cornelis Creijghton S.J. (1901-1975). Voor deze auteur had hij zoveel respect dat hij in 1962, toen ik het huis al uit was, diens “Internationale anarchie. De weg naar een nieuwe wereldorde” aan mij cadeau deed.
Ik heb er geen idee van hoeveel hij van deze literatuur opstak, ik in ieder geval alleen maar dat er zo’n stof bestond en dat die iets verklaarde van de dingen die ikzelf had waargenomen: de bezettende Duitsers, de bevrijdende geallieerden, de half-intellectuele discussies van mijn vader met anderen. Ik bedoel, ik groeide in mijn dorp op in het besef van een groter geheel, de wereld, die soms lijfelijk aanwezig was.
Hoe lijfelijk leerde ik bij lezing van ‘Het vijf-en-twintigste uur” (1950) van Virgil Gheorgiu, waarvan ik eveneens het exemplaar van mijn vader, voorzien van zijn prachtige handtekening, heb.

Van dat boek leerde ik dat er machten zijn waar geen individu tegenop kan, in het geval van het hoofdpersonage Johann Moritz de Duitsers, de Russen, de Amerikanen, waarbij de Amerikanen er als bevrijders niet met een lofprijzing vanaf komen. (Dit laatste boek gaf mij verder niet alleen een kritische kijk op het amerikanisme, maar was ook, door de inleiding van Gabriel Marcel, mijn eerste kennismaking met het existentialisme.)


(Wordt vervolgd.)

donderdag 13 september 2007

Rechten

O ja, over (gebrek aan) belangstellingen gesproken. Drie kwart jaar geleden schreef ik een blog met de naam "rechters". Daar heb ik nooit enige reactie op gekregen. Vandaag eens met de in het voorlaatste blog beschreven methode checkende wie er belangstelling heeft voor "rechten" kom ik op 4 bloggers. Geen wonder dat het niemand interesseert dat de oorlog in Irak in strijd is met het volkenrecht en dat de deelnemers eraan oorlogsmisdadigers zijn.

Er is een mooi boek uit van Marjorie Cohn, Cowboy Republic Six Ways the Bush Gang Has Defied the Law. Het wordt zeer uitvoerig besproken door Steve Lendman. Hoewel ik wel weet dat niemand ernaar zal talen zeg ik het toch maar. Lendman: "Marjorie Cohn is a distinguished law professor at Thomas Jefferson School of Law in San Diego where she's taught since 1991 and is the current president of the National Lawyers Guild. She's also been a criminal defense attorney at the trial and appellate levels, is an author, and has written many articles for professional journals, other publications, and for noted web sites such as Global Research, ZNet, CounterPunch, AfterDowning Street, Common Dreams, AlterNet and others. Her long record of achievements, distinctions and awards is broad and varied for her teaching, writing and her work as a lawyer and activist for peace, social and economic justice."
Cohn analyseert als jurist, wat zeldzaam is. Haar "six ways" omvatten: de (il)legaliteit van de Irak-oorlog, het martelen van gevangenen, het willekeurig doden zonder proces, het gevangen houden in Guantanamo, het bespioneren van Amerikanen, de weigering om het recht uit te voeren, het systeem van zg. "extraordinary rendition", e.d.
Cohn gelooft dat het recht de oplossing van de huidige problematiek is en dat de VS "uiteindelijk" weer tot het recht zullen terugkeren, zoals in het door haar gedocumenteerde verleden waarin dit soort aberraties vaak zijn voorgekomen altijd weer gebeurde, maar zij weet niet wanneer. Zo'n geloof in het recht...

zaterdag 3 maart 2007

Amerika, de vervelende klier

Waarom werden de Verenigde Staten de grootste vijand toen zij de wereldhegemoon werden, zoals ik in mijn vorige blog schreef? Mijn stelling is niet dat men dat "automatisch" wordt als men alleenheerser wordt. Mijn stelling was afgeleid van de these die verdedigd werd door B.M. Telders in zijn proefschrift "Staat en volkenrecht" van 1927, ondertitel "Proeve van rechtvaardiging van HEGEL's volkenrechtsleer". Telders "bewijst" daarin dat de wereldstaat onmogelijk kan bestaan.
Ik was - en ben - van mening dat Telders gelijk had en dat hij een goede remedie had tegen een optimisme dat alle heil verwachtte van de Verenigde Naties die t.z.t. zouden uitgroeien tot de wereldstaat. Ik vatte het plan op het proefschrift in het Engels te laten vertalen. Het was van fundamenteel belang, dacht ik, maar werd nooit geciteerd omdat het in het Nederlands geschreven en daarom in de internationale literatuur onbekend was. Mijn oud-studente (in de volkenrechtsgeschiedenis) Astrid Klein Sprokkelhorst, gediplomeerd tolk-vertaler en juriste, nam de taak op zich. Het werd "THE STATE AND THE LAW OF NATIONS HEGEL's doctrine of the Law of Nations, an endeavour towards its justification, by B.M. Telders, Thesis, Leiden, 1927, translated by Astrid K.H. Klein Sprokkelhorst". Ik zou een inleiding schrijven en het TMC-Asser Instituut in Den Haag zou het uitgeven.
Over de vertaling en over de inleiding werden wij het niet eens. Om mij tot de laatste te beperken, Voskuil, de directeur van het instituut, vond dat Telders geplaatst moest worden in de geschiedenis van de Nederlandse volkenrechtsbeoefening, ik daarentegen probeerde de waarde van Telders voor de internationale praktijk van het einde van de 80-er jaren te documenteren. Voskuil werd ziek en verdween na verloop van tijd van het instituut; mijn vrouw overleed plotseling en ik had een tijdlang geen lust om aan het project verder te werken. Door de Val van de Muur werd het ook praktisch onmogelijk om de eventuele betekenis van Telders voor de actuele praktijk vast te stellen. De nieuwe directeur van het TMC-Asser Instituut had weer een heel andere kijk op het werk dan ik en Voskuil hadden. Dacht Voskuil de uitgave te kunnen verantwoorden door er een soort presentje van te maken, nu vroeg men welke omzet verwacht kon worden. Ik zat niet meer bij de universiteit en kon geen omzet genereren. Het werk schoof dus op de lange baan, waar het nog steeds ligt. Ook niet vertaald en uitgegeven behoudt de these van Telders echter haar waarde.
Hegel had er, aldus Telders, op gewezen dat er geen internationale "praetor", lees "overheidsgezag", was. Het volkenrecht, zo het al kon worden vastgesteld, kon dus niet gehandhaafd worden (zoals de wetten in de staat) door overheidsgezag. Met deze vaststelling was Telders het eens. Hij toonde aan dat ook de toen bestaande Volkenbond niet de bevoegdheden van een wereldstaat had. Hij vond echter dat Hegel tekort schoot doordat hij niet bewéés dat dit feit niet toevallig, maar noodzakelijk was. Hegel had moeten bewijzen dat een wereldoverheidsgezag in de vorm van een wereldstaat niet kon bestaan. In het kort kwam zijn betoog hierop neer dat de wereldstaat een uniek verschijnsel zou zijn dat niet kon ontstaan omdat het geen verschijnsel had om zich tegenover te profileren. De bestaande staten, dragers van het overheidsgezag, waren volgens hem allemaal ontstaan door zich af te zetten tegen andere staten (in staat van wording). Zo'n afzettings- en profileringsproces was voor de wereldstaat niet weggelegd en dus kon hij niet ontstaan.
Wat gold voor de Volkenbond, gold, zo redeneerde ik, ook voor de Verenigde Naties. Zij ook konden onmogelijk uitgroeien tot een wereldstaat met overheidsgezag.
Deze stap was vanzelfsprekend, maar met de volgende was dit minder het geval. Als het de Verenigde Naties niet vergund was een wereldstaat te worden dan kon om dezelfde reden ook geen wereldhegemonie ontstaan. Immers ook die zou uniek zijn en een tegenwicht nodig hebben om zich te profileren. De gigantomachie tussen de Verenigde Staten en de Sovjet Republiek liet het profileringsproces in al zijn duidelijkheid zien: de hele wereld werd zo'n beetje opgesplitst in twee ideologisch gedefinieerde blokken die elkaar uitsloten. Toen de Sovjet Republiek ineenstortte bleven weliswaar de Verenigde Staten als enige worstelaar in het perk achter, maar zonder definiërende substantie: m.a.w. zij hadden geen worstelaar meer tegenover zich. Een alleenheerser die zichzelf niet kent, is levensgevaarlijk. Hij kan niets en niemand uitsluiten van vijandschap en voelt zich permanent bedreigd. Kan hij geen vijand vinden, dan maakt hij er een. De eenzaamheid van de alleenheerschappij is ondragelijk en de hegemoon wordt agressief om welke andersheid dan ook te ervaren.
Dit is natuurlijk een andere redenering dan die van Telders. Zij gaat dieper. Zij blijft niet staan bij de onmogelijkheid van bestaan van de wereldstaat of de wereldhegemoon, maar beschrijft de toestand van de wereld waarin een staat zich overgeeft aan de illusie de wereldhegemoon te kunnen zijn. Ik zag op het einde van de 80-er jaren die toestand ontstaan. Ik kon niet anders dan besluiten dat de Verenigde Staten de vervelende klier van het internationale gezelschap moesten worden. En zo is het ook gegaan.