dinsdag 24 januari 2012

Over China 2

Vanochtend weer wat gelezen in het boek van Yan Xuetong, dat mij steeds meer intrigeert. Ook in het boek van Friedberg raak ik steeds meer thuis. Hij is een niet-Chinees die zoekt te achterhalen wat China met zijn buitenlandse politiek nastreeft en daartoe een 70-tal publicaties van Chinese auteurs bestudeert. Het boek is geschreven met de reserve dat wij wel niet helemaal zullen kunnen achterhalen wat het Chinese regime beoogt en dat het dat misschien zelf ook niet weet. Yan stelt dit ook, op pg. 100, waar hij een aantal beginseluitspraken van Chinese politieke instanties vergelijkt.
Wat mij vooral opvalt dat is dat de beginselen die Friedberg aantreft in de literatuur die hij raadpleegt zoveel overeenkomst vertonen met wat Yan uit de oude filosofen destilleert.
Ook wat gelezen over Robert van Gulik (1910-1967), de auteur van o.a. de bekende rechter Tie-detectives (of klik hier voor de Nederlandse Wikipedia),  die secretaris is geweest van de Nederlandse legatie bij de Kwo Min Tang regering van Tsjiang Kai Chek in Tsjoengking, waar Theodore White en de Joe Stilwell van Barbara Tuchman niet erg enthousiast over zijn.
Eergisteren het hele relaas gelezen van “het ontwaken van China”, vanaf het midden van de 19e eeuw, in “De eeuw van Azië” (1956) van Jan Romein, die een nauwelijks verborgen sympathie voor het bewind van de communisten aan de dag legt. Hij schrijft dan ook voor de Korea-oorlog en wat daarop is gevolgd (Vietnam enz.). Ook Romein moet niets hebben van de Kwo Min Tang in de Tsjoenking-dagen, die volgens hem niets begreep van de loop der geschiedenis, die op Mao uitliep. Romein beschrijft hoe al in zijn tijd, d.w.z. in de dertiger en later jaren de modernisering van China hand over hand toeneemt. Dat is nogal verrassend als men bedenkt dat wij menen dat China pas de laatste twee decennia aan het moderniseren, althans aan het opkomen is.
Ook nog wat materiaal verzameld over de bewerkingen van Jan Slauerhoff van poëzie uit de tijd van de Tang-dynastie en over zijn zg. China-romans.
Ik kom op al deze dingen nog terug.

maandag 16 januari 2012

Over China

Wat mij het meest en het eerst opviel in het artikel van Yan Xuetong in de New York Times van 20 november 2011 was het feit dat hij zijn eigen regering directieven gaf. Dat verwachten wij niet. Zij houden immers kritiek op het beleid in en dat is, menen wij, in China verboden. Aaron L. Friedberg in zijn al eerder door mij gesignaleerde "A Contest for Supremacy" schrijft: "... in China debate is closely monitored and controlled by the authorities" (pg. 286). Dat betekent dat wat er gepubliceerd kan worden en dus door de censuur kan komen in overeenstemming moet zijn met de opvattingen in regeringskringen die zij derhalve vertolken of dat het daar beschouwd wordt als bruikbare retoriek. Het laatste zal wel tot op zekere hoogte een rol spelen, maar in het geval van Yan is er sprake van een stevige kritiek.
Een ander aspect van het artikel was de fundering van zijn adviezen. Die kwam niet van de een of andere communistische ideologie of theorie noch van een totalitaire. Zij kwam van de oude, ons ook bekende Chinese filosofen Confucius, Laotse, Mencius e.a. Yan is niet de eerste die deze weg volgt. In mijn blog van 11 februari 2007 heb ik al gewezen op een tweetal artikelen van de Australische universitaire docente Rosita Dellios. Zij had al in 1996 - en waarschijnlijk zelfs toen al niet als eerste - de voor de hand liggende gedachte dat de oude Chinese filosofie een goede grondslag zou kunnen leveren voor het buitenlandse beleid van China of zelfs voor de theorie der internationale betrekkingen.
In de New York Times schreef Yan o.m.: "According to the ancient Chinese philosopher Xunzi, there were three types of leadership: humane authority, hegemony and tyranny. Humane authority won the hearts and minds of the people at home and abroad. Tyranny — based on military force — inevitably created enemies. Hegemonic powers lay in between: they did not cheat the people at home or cheat allies abroad. But they were frequently indifferent to moral concerns and often used violence against non-allies. The philosophers generally agreed that humane authority would win in any competition with hegemony or tyranny." ...
"The Chinese government claims that the political leadership of the Communist Party is the basis of China’s economic miracle, but it often acts as though competition with the United States will be played out on the economic field alone. And in America, politicians regularly attribute progress, but never failure, to their own leadership. Both governments must understand that political leadership, rather than throwing money at problems, will determine who wins the race for global supremacy."
"How, then, can China win people’s hearts across the world? According to ancient Chinese philosophers, it must start at home. Humane authority begins by creating a desirable model at home that inspires people abroad. This means China must shift its priorities away from economic development to establishing a harmonious society free of today’s huge gaps between rich and poor. It needs to replace money worship with traditional morality and weed out political corruption in favor of social justice and fairness. In other countries, China must display humane authority in order to compete with the United States, which remains the world’s pre-eminent hegemonic power."
Om een vriendelijke internationale omgeving te scheppen, zo vervolgt hij, moet China meer "high-quality diplomatic and military relationships than Washington" ontwikkelen. China moet zich ook realiseren dat het een opkomende macht is en dat het dienovereenkomstige verantwoordelijkheden moet nemen, in het bijzonder door regionale veiligheidsarrangementen met omringende landen te creëren, zoals in het model van de Shanghai Samenwerking Organisatie. Politiek gesproken kan China terugvallen op zijn meritocratische traditie: topoverheidsambtenaren moet worden gekozen in overeenstemming met hun deugd en wijsheid en niet alleen maar vanwege technische en bestuurlijke vaardigheden. China moet zelfs ambtenaren van over de hele wereld recruteren om zijn bestuur te verbeteren. Ik zal niet zeggen dat dit allemaal revolutionair is, maar kritisch is het zeker.
Gisteren publiceerde El Jazeera een interview met een andere Chinese autoriteit, Zhang Weiwei, die ook al een uitvoerige gedachtenwisseling had met Francis Fukuyama en die zich in dezelfde zin uitliet als Yan Xuetong.

woensdag 11 januari 2012

Opkomst van China

Bij het boek van Yan Xuetong, Ancient Chinese Thought, Modern Chinese Power, 2011.
In de 80er jaren dacht ik over grondslagen- of filosofievergelijking. Een inspirerend voorbeeld vond ik in de inleiding die Brice Parain in 1969 schreef voor het eerste deel van de Franstalige "Histoire de la philosophie". De filosofie is misschien, van top tot teen bewapend en gehelmd, effectief uitgegaan van de Griekse bodem, maar zij was niet de enige. In Indië en China bestonden in dezelfde tijd al filosofische scholen, met niet dezelfde doctrines. Zijn er meer filosofieën, vraagt Parain. Is dat mogelijk? Op het ogenblik dat hij dat schreef, in 1969, was de westerse filosofie bezig de Chinese te beïnvloeden door het marxisme, de Indische door het socialisme. Zo’n beetje overal drong de industrialistische levenswijze door, naar het schijnt onontkoombaar. Tegelijkertijd raakte ons denken doordrenkt met wat men in Azië aantrof en wat misschien even waar was als het westerse raisonneren. En misschien zou het de reeds bewonderenswaardige vruchtbaarheid van dat westerse denken nog verder kunnen helpen. Er bestond hoop dat er op de lange termijn een wederzijdse verrijking kon komen. De filosofie had misschien nog niet het einde van haar geschiedenis bereikt. Aldus allemaal Brice Parain.
Ik las ook graag in vergelijkende godsdienstleer. Het meeste profijt verwachtte ik echter van een vergelijkende volkenrechtsleer. In de inleiding van het cursusboek bij mijn vak "geschiedenis van het volkenrecht" schreef ik over het eurocentrisme en over de mogelijkheid van heel andere uitgangspunten voor volkenrecht bij andere volken dan de westerse welke natuurlijk daar ook moesten leiden tot andere volkenrechtelijke inzichten en regels. Ik was niet de enige die zich afvroeg of de westerse opvatting van de principes voor internationaal verkeer werkelijk universeel was en zo niet, hoe het dan stond met andere.
Deze uitgangspunten of principes berusten in de filosofie, in het Westen net zoals in het Oosten, vooralsnog dus in de verschillende filosofieën, die hun oorsprong hebben in de voor-christelijke tijd of "Achsenzeit". (De joodse, de christelijke en de islamitische zijn, ook volgens Parain, laatkomers en zo vermengd met godsdienstige voorstellingen dat zij nog een of meer extra complicaties veroorzaken.)
Het was mijn idee dat wil men tot een wereldrecht komen de discussie over die uitgangspunten gevoerd moet worden en niet alleen maar over de concretiseringen in beleid en regels. Misschien, meende ik, is er een overeenstemming te vinden, een grootste gemene deler, een meer universalistisch of in ieder geval globaal systeem. Die discussie moest voorlopig niet door generaals en politici, zelfs nog niet door diplomaten worden gevoerd, maar door vergelijkende filosofen.
Intussen haast het Westen zich voort met zijn filosofie op te dringen en op te leggen, m.i. bang voor die discussie. Geleerden die de filosofie van hun cultuurkring onder woorden brengen worden afgedaan als nationalisten, een kwaliteit die het Westen zelf al eeuwen lang meent legitiem te mogen hebben.
Ik bedacht dit bij het lezen van het boek "Ancient Chinese Thought, Modern Chinese Power" (2011) van Yan Xuetong. In dit geval ben ik het eens met Kissinger: "A fascinating book". Deze Yan is een Chinees in China. Er zijn talloos veel Chinezen in het Westen die al dan niet critisch schrijven over hun land van herkomst. Er zijn ook talloos veel en al heel lang westerse sinologen die over China schrijven. Zo iemand als Yan Xuetong is zeldzaam. Wij hebben vaak het idee dat de Chinese regering haar beweegredenen en "filosofie" geheim houdt en binnenlandse dissidentie bestrijdt met censuur en strafrecht. Yan is niet onkritisch. Hij geeft op het eerste gezicht in zijn boek aan zijn regering adviezen die ons westerlingen bijna revolutionair in de oren klinken in de kontekst waarin zij gegeven worden. Hij is kritisch, denken wij automatisch, waarom wordt die man niet de gevangenis in gecensureerd?
Yan is professor politieke wetenschap en directeur van het Instituut voor internationale studies aan de Tsinghua universiteit in Peking. Tot zijn publicaties behoort ook een "The Rise of China and Its Strategy" waarin uiteraard al het een en ander staat over de buitenlandse politiek en zijn uitgangspunten. Yan heeft een PhD behaald in Berkeley aan de universiteit van Californië. Hij is vertrouwd met de westerse politieke theorie, in het bijzonder het realisme waartoe hij zichzelf bekent, zij het met een idealistische toevoeging. Hij zal ongetwijfeld niet alle beweegredenen van de Chinese regering blootleggen, maar hij maakt deel uit van een invloedrijke Chinese intelligentsia die meer vrijheid van opinie heeft dan wij soms denken.
Wat doet hij in dit boek? Hij doet net wat wij in het Westen ook vaak doen: teruggrijpen op onze filosofische voorvaderen en grondleggers, met name op Plato en Aristoteles. De Chinese filosofen waar Yan op teruggrijpt zijn die van "de tijd van Confucius", van dezelfde tijd als die van Plato en Aristoteles. Meer precies: de tijd voor 221 v.C. In 221 ontstond het China dat sindsdien min of meer continu bezig is geweest het hele huidige China aan zich toe te voegen. Ervoor bestonden er talloze kleine rijkjes die permanent met elkaar in oorlog waren. De heerser van Chin bracht er vier van samen - of onder zijn heerschappij - en vormde zo een nieuwe grootheid die in staat was als basis te dienen voor verdere expansie.
De filosofen waar Yan zich mee bezighoudt stammen uit de voor-Chin-tijd. Zij zijn nu juist uit een oogpunt van internationale politieke filosofie en volkenrecht zo interessant omdat zij zich met de betrekkingen tussen de elkaar bevechtende, maar onafhankelijke staten hebben beziggehouden. Moet dus heel leerzaam zijn. Men kan het vergelijken met de manier waarop de geschiedenis van het volkenrecht en van de internationale betrekkingen wordt geconstrueerd als de globalisering van het Europese statensysteem van de Vrede van Westfalen.
Verdient zo’n pogen crediet? De geschiedenis van China van de 20e eeuw begint met de val van het keizerrijk en de heerschappij van de Kwomintang. Deze nationalistische beweging wordt na de Tweede Wereldoorlog opgevolgd door het communistische regime. Een derde verandering vindt plaats nadat de opinies van Deng Xiaoping zijn geaccepteerd en China opengaat voor de wereldmarkt. China doorloopt dus achtereenvolgens imperialistische, nationalistische, communistische en kapitalistische perioden. Chinezen die zoeken naar hun huidige identiteit, hebben het dus niet makkelijk. Men kan zich heel goed voorstellen dat zij, na het wegsmelten van het communistische regime terugzoeken naar houvast en dan terechtkomen bij het nationalistische republikanisme of het imperialisme. Van deze twee is het imperialisme een anachronie geworden, blijft het nationalistische republikanisme. Vanzelf komen dan de oude filosofen op de proppen. Interessant is wellicht ook dat die zich niet alleen hebben uitgelaten over de internationale politiek, maar ook over de nationale en wel die van vóór het ontstaan van het keizerschap. Een belangrijke leerstelling van hen is dat een land dat andere landen wil leren hoe het moet dit eerst binnenslands moet toepassen, een leerstelling die het Westen ook maar eens ter harte moet nemen.
De publicatie van dit boek sluit mooi aan bij die van "When China rules the World. The End of the Western World and the Birth of a New Global Order" (2009) waarin de Engelsman Martin Jacques onderzoekt wat de wereld kan verwachten van een China dat de wereldhegemonie krijgt. Volgens hem vindt een verandering van de wacht al binnen tien jaar plaats, wat wellicht, gezien de allerlaatste financieel-economische ontwikkelingen waarschijnlijk wat al te optimistisch - of pessimistisch - is. In ieder geval rijst China verder, ook al ontwikkelen de Verenigde Staten een beleid van "containment", zoals momenteel het geval is. Mijns inziens is de realiteit dat de twee machten moeten samenwerken in plaats van elkaar te confronteren. Er zijn genoeg mondiale problemen waarmee zij allebei al geconfronteerd worden, ze hoeven geen nieuwe te zoeken: het (moslim)terrorisme, de opwarming van de aarde, de economische ontwikkeling en de verdeling van de rijkdom, enz. Hoe dit ook zij, om samen te werken moet men elkaar kennen en vertrouwen, en tot die kennismaking behoort de bewustheid van elkaars uitgangspunten en motieven. Aan het thema van de mogelijke samenwerking van Amerika en China wijdt Aaron L. Friedberg "A Contest for Supremacy. China, America, and the Struggle for Mastery in Asia" (2011), waarin hij een aantal alternatieven voor de Amerika-China-relaties onderzoekt, waarover een volgende keer.