woensdag 12 september 2012

Fukuyama's 'Staatslehre'

The title of the last book by Francis Fukuyama, "The Origins of Political Order. From Prehuman Times to the French Revolution", 2012, is difficult to swallow. "Political Order"? Which one? There are many. The term is derived from Samuel Huntington’s "Political Order in Changing Societies" (1968). Huntington himself has asked Fukuyama to write a foreword to a reprint edition of his 1968 classic. Fukuyama set out to work on it but gradually realized that the book needed "some serious updating". It was written shortly after the start of the wave of decolonization and in the following very unstable situation while since its publication "momentous changes ... like the economic rise of East Asia, the collapse of global communism, the acceleration of globalization, and what Huntington himself labeled as the "third wave" of democratization that started in the 1970s" have occurred. Besides this there was another impulse, namely a preoccupation with "the real-world problems of weak and failed states". "From much of the period since September 11, 2001, I have been working on the problems of state and nation building in countries with collapsed or unstable governments". (I don’t know what September 11, 2001 has got to do with this subject but it sounds to me like "CE".) "I began to wonder how any society had ever made the transition from a tribal- to a state-level society, how property rights had evolved out of customary ones, and how formal legal systems , dependent on a kind of third-party enforcement ... first made their appearance." Political development seemed to Fukuyama to be "movement beyond patrimonial relationships and personalistic politics..." The book of Huntington "took for granted the political world of a fairly late stage in human history, where such institutions as the state, political parties, law, military organizations, and the like all exist..." which was not sufficient for Fukuyama’s aims. So he began to work on the prehistory of political order.
I hope Fukuyama does not want to suggest that the history of political order began sometimes at the end of the 18th century and that all the foregoing was just prehistory, i.e. not history, especially as he observes himself that "these practices survived in many places and ... seemingly modern systems often reverted to them". So political order is only the modern system? What, then, is "personalistic politics"? In other words: what is the difference between politics and political order? Looking into the table of contents one is surprised to see that part 1 treats "before the state". As it is, for Fukuyama political order has three ingredients or "basic political institutions" (pg. 15): state, rule of law and accountable government, and parts 2 through 4 of the book are about each of these elements. Thus, we have a prestate situation and a prehistory. The prehistory comprises the prestate condition plus the period of the development of the state until the French Revolution. The state as it is defined by Fukuyama has reached his historical phase, after many an "historical experiment" (my term), perpetrated by many a national state, only with the French and American Revolutions. This is all very confusing. Fukuyama seems to be aware of this and has cleverly concealed his confusion by using the term "origins". (The correct title of his book might have been: "A Worldhistory of Politics".)

Be this the bad news, the good consists of the content of the book. On balance, it is a history of the state, a subject that in Europe conventionally was known as part of the "Staatslehre". What is maybe the most interesting thing about the book of Fukuyama is its scope. "Staatslehre" was confined to the western state, be it often comparing different western states (and sometimes the system of the Sovjet-Union as an alternative). "The Origins of Political Order" pretends to have a global scope. It treats the systems of China and India along with western states. It shows that the state already was instituted in China, but that the rule of law and governmental accountability are western creations of a later date. Most of the book analyses national and consequentially different histories of these creations as it does with China and India in its part on the state, China and India occasionally returning in the third and fourth parts on the history of the rule of law and governmental accountability (mainly to show that they lacked it).
Within its global and worldhistorical scope the book answers to the wonder Fukuyama refers to in his foreword: "how any society has ever made the transition... etc.". This indeed is a very remarkable phenomenon. The answer seems already been given by Hegel who choses the rise of the state as the beginning of history. History for him was the realization of the self-conscious community and the state was the most supreme form of this self-consciousness, it was the general consciousness. State formation, thus, was an act of consciousness, consisting in the organization of a community into a political capacity, elevating, as it were, a community to its proper constitution, a fascinating process like the take-off of a plane or a large bird, overcoming its gravity. This wonder is a legitimate start for an enquiry like Fukuyama has undertaken and it is adequately formulated: the starting point is the wonder at the object to be researched, in this case the act of state formation, itself being a miracle of political craftsmanship. How does one leave his belonging to a tribe, his personal politics or his patrimonial relationship or, for that matter, his own religion behind oneself to replace with the state? How can one accept "a kind of third-party enforcement" instead of his own pleasure or will? Fukuyama tries to find the answers in the history of the state.
(This book is the first volume of two to deal with this subject. The second volume is not yet published. In fact, I realize, a full review has to wait until the appearance of the second volume.)

woensdag 5 september 2012

Peter Hopkirk, The Great Game

"The Great Game" van Peter Hopkirk is eerst in 1990 verschenen met de subtitel "On Secret Service in High Asia", maar in de huidige versie van 1992, waarvan overigens de tekst hetzelfde is, als "The Struggle for Empire in Central Asia", met een nieuwe inleiding waarin het verschijnsel van "the New Great Game" wordt gesignaleerd. "The Great Game" duurde van 1813 tot 1907 en in de huidige worsteling wordt het "spel" met andere spelers heropend. Zoals bekend gaat het om de strijd om heerschappij in Centraal Azië. De Russen aan de noordkant van het gebied waren bezig met een groot expansieproject naar het Zuiden, wellicht met de uiteindelijke bedoeling India te veroveren. De Britten hadden handelsvestigingen aan de zuidkust van de Perzische Golf tot en met India. Zij waren bang dat de Russen deze vestigingen gingen bedreigen en tenslotte misschien veroveren. Het gebied waardoor aanvallen van de Russen verwacht konden worden en waar de Britten dus voorzorgsmaatregelen moesten nemen was wat tegenwoordig Centraal Azië wordt genoemd.
Het boek is mooi geschreven. Het beslaat zo’n 530 pagina’s en is ingedeeld in drie delen met samen 37 hoofdstukken van elk ongeveer 15 bladzijden, een lengte die de hoofdstukken stuk voor stuk goed leesbaar en spannend maakt. De stijl is journalistiek. De schrijver heeft zich geconcentreerd op de spelers in de "great game" en wel, zoals de eerste ondertitel al aangaf, de spelers in het veld, minder die in de kabinetten thuis. De politieke en diplomatieke verwikkelingen worden daardoor meer - summier vertelde - achtergrond dan hoofdzaak. Inmiddels worden de geopolitieke motieven van de twee rivalen, Rusland en Engeland, wel degelijk heel duidelijk.
De omslagtekst zegt dat het boek van Peter Hopkirk "de geschiedenis vertelt van deze grote imperialistische worsteling om strategische en economische suprematie die werd uitgevochten op het wrede en troosteloze gebied tussen de Kaukasus en China. Toen het spel begon lagen de grenzen van Rusland en Brits Indië zo’n 3000 kilometer uit elkaar, op het einde, toen de karavansteden van de oude Zijderoute een voor een in handen van de bereden kozakken waren gevallen, was die afstand geslonken tot op plaatsen minder dan 30 kilometer. Vaak leek oorlog onvermijdelijk. Hier is de niet-fictionele wereld van "Kim" van Kipling, gezien via de avonturen van de deelnemers aan beide kanten - spionage en verraad op grote schaal in exotische omgevingen. De helden en schurken zijn ambitieuze jonge officieren, bloeddorstige emirs, meedogenloze Russische generaals en islamitische heilige strijders." (Verzuimd zijn de Britse politici en de Russische tsaars.)
Naarmate het verhaal van het boek vordert wordt het onmetelijke gebied waar deze strijd plaatsvindt steeds meer bekend, maar in het begin zijn er maanden nodig voor een reis over bergen en door woestijnen om bv. van Baloetsjistan in Herat te komen. en was het gebied volstrekt onbekend. De woestijnen waren kurkdroog en heet, er was geen water en nauwelijks voedsel te krijgen en men had grote kans op beroving door bandieten. De bedoeling was informatie te verzamelen over de mogelijkheden van het doorkruisen van deze gebieden met legers van duizenden manschappen, wat uiteraard een veelvoud opleverde van de problemen die een klein troepje al had. Zowel de Russen als de Britten ondernamen telkens van hun kant deze exploratietochten die werden uitgevoerd door meestal jonge officieren.
"Peter Hopkirk was 19 jaar lang "staff writer" voor "The Times" van Londen, vijf als "chief reporter" en een specialist op het gebied van het Midden- en Verre Oosten. Hij heeft uitgebreid gereisd in Russisch en Chinees Centraal Azië, de Kaukasus, Mongolië, Oost-Turkije, Perzië, Afghanistan, Pakistan en Noord-Indië. Buiten dit heeft hij nog drie boeken over deze regio geschreven.

Hope in a new kind of union

In Hope in a new kind of union legt Fransesco Sisci, - op het ogenblik coördinator van het Italiaanse samenwerkingsprogram met de Centrale Partij School van China en Azië Editor van La Stampa, maar al heel lang inwoner van China, - uit dat Europa zich meer moet verenigen en de blik moet richten op Azië. Al een tijd wordt er gewerkt aan verbindingen met China over land, hetgeen veel goedkoper transport oplevert dan over zee. China van zijn kant investeert in Xingjian als bruggehoofd naar Midden- en West Eurazië, tot in Londen toe. Europa heeft, volgens Sisci, een eenvoudig middel om economisch op gang te komen, namelijk door als Europees bruggehoofd naar het Oosten de haven van het Italiaanse Tarente verder te ontwikkelen. Rotterdam heeft daar al een overeenkomst mee. Het zou het begin van een nieuw soort EU kunnen worden. Men begrijpt uit voorgaande blogs van mij dat dit artikel koren op mijn molentje is.

vrijdag 24 augustus 2012

Eurazië 3: een toeristische intellectueel

Waar ben ik nu eigenlijk mee bezig? Was ik niet eenvoudig internationaalrecht-jurist?
Als je internationaal recht studeert of beoefent werk je met een universeel systeem. Het internationaal recht geldt voor iedere staat ter wereld. De instanties die optreden tegen - of na - overtredingen zijn de Verenigde Naties en de justitiële derivaten daarvan. Ik zeg hiermee niet dat het zo wordt toegepast, behalve door die instanties. Net zoals bij een verbod op moord en doodslag zijn er overtredingen, wat niet wegneemt dat de regel geldt. Juristen, - rechters, advocaten, (de meeste) rechtsgeleerden, - gaan uit van universele gelding. Ook zij weten natuurlijk dat er enorme verschillen zijn tussen de staten die eraan onderworpen zijn. In principe echter doet dat er niet toe voor de gelding van het internationale recht. Luxemburg heeft volgens die leer evenveel rechten en plichten als de Verenigde Staten of China.
Sinds een jaar of tien wordt deze universele gelding aangevochten door o.m. de Verenigde Staten van Amerika. Heel opvallend, want die staat was nou juist de hevigste voorstander ervan tijdens de Koude Oorlog toen de Sovjet-Unie en China vaak dwarslagen, als het hun uitkwam. Er worden nu bevoegdheden geclaimd die zouden gelden voor hegemonische structuren, beter gezegd, voor dé hegemoon, de VS. Sinds de ineenstorting van de Sovjet Republiek zijn de VS, naar eigen zeggen, de leiders van een nieuwe wereldorde en hebben zij bijzondere rechten. Juristen noemen dit meestal “eigenrichting”, iets dat geen recht is noch voortbrengt. De meeste juristen volharden in hun stelling dat het internationale recht universele gelding heeft en geen privileges toestaat, zoals is vast te stellen in de papieren veroordelingen van veel wangedrag van de VS.
Het vervelende daarvan is dat zij, de juristen, vaak een heel beperkt zicht hebben op de internationale werkelijkheid. Zij oordelen immers alleen maar en wel volgens dat universele systeem. In het verleden heeft dat ertoe geleid dat een aantal internationaalrecht-juristen zich van dat vakgebied hebben afgekeerd en zich hebben overgegeven aan de leer van de internationale betrekkingen. Een heel interessante beschrijving van dit proces is geleverd door de Finse jurist Martti Koskenniemi in zijn erudiete boek The Gentle Civilizer of Nations. The Rise and Fall of International Law 1870-1960, 2001. Ik ga dat boek hier niet bespreken, maar wijs er op. Het begin van die afwending van het internationale, althans het volken- of internationale publiekrecht, is, volgens Koskenniemi, gemaakt door Carl Schmitt in zijn boek Der Nomos der Erde im Völkerrecht des Jus Publicum Europaeum van 1950. Zijn leer is inspiratiebron geworden voor veel en zeker de meest vooraanstaande Amerikaanse beoefenaren van de leer van de internationale betrekkingen. Politici hebben het idee dat zij meer gediend zijn met de adviezen van deze theoretici dan van juristen. Hun heersende leer is de realistische, vaak samenvallende met de neo-conservatieve ideologie. Die leer heeft het buitenlandse beleid van de laatste decennia bepaald.
Inmiddels is duidelijk aan het worden - voor sommigen al geworden - dat de Amerikanen niet alleen in deze wereld zijn en dat o.a. hun hegemonie duidelijke grenzen heeft. Voor het ontketenen van een oorlog in Irak had George W. Bush al een coalitie nodig; voor een nieuwe in Syrië krijgt Barack Obama geen toestemming van China en Rusland. Het verhindert inmiddels niet dat hij “covertly”, d.w.z. stiekum, oorlogshandelingen laat uitvoeren in landen waar de VS “niet mee in oorlog” is. Dat hij daarbij regelmatig de grenzen van het volkenrecht overschrijdt wordt afgedaan als juridische problematiek: het recht is er voor juristen, normale mensen hoeven er zich niet aan te storen. En dat de VS zich in zijn almachtpositie alles veroorlooft wat hun eigen god en constitutie verbieden, heet tegenwoordig “normaal”. Dat doen machthebbers nu eenmaal, dus... De “redenering” is natuurlijk fout. Compleet luidt zij: dat doen machthebbers nu eenmaal, dus doen ze dat nu eenmaal. Daar kom je niet mee vooruit. In de 18e eeuw, voor de Franse Revolutie, dacht men: dat doen machthebbers nu eenmaal, dus moeten ze worden afgeschaft, waarop de democratische revolutie volgde. Ook dat was realistisch.
Anyhow, ooit was ik docent volkenrecht(sgeschiedenis). Ik legde het opgenoemde universele systeem uit. Geleidelijk aan drong tot mij door dat het recht het dreigde te verliezen van de macht (van de VS). Sowieso vond ik dat het vreemd was dat het volkenrecht universeel zou zijn. Misschien globaal? Is dit zoals het is, ik was te lang werkzaam geweest in de juridische praktijk om de concreetheid van de werkelijkheid te miskennen. Ik bedoel daarmee dat het ene rechtssubject niet het andere is oftewel ik probeerde meer individualistisch te denken, meer uit te gaan van het concrete geval of, zoals (sommige) juristen zeggen: het ius in causa positum. Ik probeerde voor een concreet geval het recht te vinden zonder meteen - en als een automaat - naar de toepasbare rechtsregel te zoeken (en daarmee de zaak af te doen). Ik realiseer mij heel goed dat ik deze neiging niet alleen dankte aan mijn praktijkervaring, maar dat die ervaring integendeel was gevormd door mijn literaire achtergrond.
Dit vraagt om een nieuwe alinea. Ik denk, goed, ik beken dat mijn hele intellectuele habitus is gevormd door de lectuur van romans. De jurist moet uitgaan van “de feiten”, waarop hij het recht toepast, maar hij moet de beschrijving van de feiten zo beperkt mogelijk houden. Dat schreef de advocaat Cicero al in zijn vertogen over de retorica, de techniek van de advocaat. De roman daarentegen kan zich niet ver genoeg uitputten in feiten, zo ver dat hij het fatsoen, de moraal, de ethiek, het recht liefst vergeet... en het oordeel overlaat aan de lezer. Met die idee en met die praktijk ben ik opgegroeid en gevormd. En onder die optiek heb ik altijd het recht gezien.
Ik zal het niet nog moeilijker maken dan het al is, ik ging als vanzelf, van mijn eigen zelf over van de volkenrechtsleer naar het internationale leven. En wat zag ik daar? Een politieke toestand, een politieke problematiek. Als ik even van mijn roman opkeek, zag ik decennia lang wat wij de Koude Oorlog hebben genoemd. Het was heel eenvoudig - zo eenvoudig dat zelfs Madeleine Albright het ook heeft verteld - er waren twee blokken, een goed en een slecht. Goed waren de Amerikanen, slecht de communisten. (Omdat wij onze “bevrijding” te danken hadden aan de Amerikanen - ik heb er destijds geen gezien, maar wel Engelsen, Schotten Canadezen, Fransen - noemden wij de tegenstanders van het communisme niet kapitalisten, maar Amerikanen. De laatste tijd realiseren wij ons dat zij de kapitalisten waren, maar nog niet dat wij hun afzetgebied waren. De VS is onze “fifty-years master” geweest, zodat wij, Europeanen, nog steeds niet weten wat wij moeten.) Na de val van de Sovjet-Unie was Amerika de alleenheerser en de wereld unipolair: alles wordt bedisseld in Washington.
Ik vond het niet meer dan realistisch dat Amerika te bestuderen om te zien wie mijn leven bepaalde. Maar al studerende zag ik steeds meer de grenzen van die macht. Eerst in de vorm van het rijzende China, waar ook nogal wat schoeisel en kleding vandaan komt die ik draag. Ook dat land ging ik steeds meer bestuderen. Was het mogelijk mij, hier wonende, te schikken in een Chinese wereld? Zou ik kunnen leven in een Chinese hegemonie? Het werd mij heel snel duidelijk dat China een karrevracht aan geschiedenis en traditie meesleept, zo zelfs dat niet verwacht kan worden van een massa van 1.2 miljard mensen dat zij even omgaan, bv. van de ene dag op de andere een demokratie worden. En ik begreep dat China het nog niet kan opnemen tegen de militair veel sterkere VS, maar dat anderzijds een vernietiging van China door de VS ondenkbaar is. Zodat, natuurlijk, het blijft bij een politiek van “containment” wat neerkomt op pesten en hinderen. En, ook natuurlijk, zonder al teveel resultaat. China groeit door en breidt zijn invloedssfeer voortdurend uit. Het laatste vooral maakt er een speler op het “Grand Chesboard” (Brzezinski), in hoofdzaak Centraal Azië, van. Kijk, zegt men, Centraal Azië is de heilige graal van de Amerikaanse politiek.
En wat doe ik? Ik schakel over van Amerika en China naar Centraal Azië waar ik de spelers aantref van een nieuw “Great Game”, een nieuwe vorm van de strijd om de zeggenschap in Centraal Azië. De meest vanzelfsprekende van die spelers zijn natuurlijk de buren: in de eerste plaats - waarom eigenlijk? - China, Rusland, India en Europa, in de tweede Turkije, Iran, Afghanistan, Pakistan, vogels van zeer verschillend pluimage. Om een heel globale poging - nauwelijks reëel maar toch suggestief, naar ik hoop - te doen: confuciaanse en post-communistische Chinezen, post-communistische en Poetineske Russen, Boedistische en hindoeïstische Indiërs, moslims van Turkije, Iran, Afghanistan, Pakistan, liberale Europeanen. Denk niet dat het bij de buren blijft. Noord-Afrikaanse en Arabische staten dienen zich ook aan. En niet te vergeten het theokratische Israel. Het is nauwelijks tot niet denkbaar dat deze acteurs tot een overeenstemmende politiek over het Euraziatische werelddeel komen. Ja, kan men vragen, waarom de VS dan niet ook toegelaten; dit is geen “private party, everyone can join in”. Het lijkt een beetje op strandvolleybal met actieve deelname van de toeschouwers. En geen scheidsrechter.
Kortom, ik, d.w.z. wij zijn een heel eind af van de mooie, althans duidelijke tweedeling van de Koude Oorlog. En ik, als toeristische intellectueel, - want wat moet ik als gepensioneerde anders zijn dan toerist - heb er mijn handen vol aan.

donderdag 23 augustus 2012

Eurazië 2

Ik zie tot mijn grote verrassing dat ik in 2007 ook al over Eurazië heb geblogd. Wat is het verschil met wat ik nu doe? Ik was indertijd een beetje misleid door de website EURASIANET.ORG die grotendeels alleen maar over centraal Eurazië gaat, het gebied van de stans tussen Rusland in het Noorden en Iran en Afghanistan in het Zuiden. En ik was nog in de ban van China, zodat ik websites over dat land signaleerde. Eurazië als geheel was nog niet tot mij doorgedrongen. En zeker niet de geopolitieke betekenis van dit giga gebied.
Inmiddels - en dat verklaart misschien een beetje het stapeltje boeken dat ik nu net heb aangeschaft - heb ik mij gerealiseerd dat mij uit de geschiedenis een aantal Euraziatische dingen bekend waren. In de eerste plaats de rol die de steppenvolken, de Hunnen en de Mongolen met hun invallen en rijken hebben gespeeld. Heel lang geleden - when I was young - heb ik een boek gelezen over Dzjengis Khan (1162-1227), de grootste Mongoolse leider die zo'n beetje de helft van Eurazië veroverd heeft. (Ik herinner mij ook heel goed de film over hem met Omar Sharif en Stephen Boyd. En onlangs was er op televisie een heel nieuwe (2007) en heel mooie film over hem, "Mongol" getiteld.) Een tweede grote Mongoolse invasie werd geleid door Timoer Lenk of Tamerlan (1336-1405), over wie ik het toneelstuk van Christopher Marlowe (1564-1593) in twee delen "Tamburlaine the Great" ken, evenals het essay "Das Timurbild der Humanisten" van Eric Voegelin (1901-1985). Ook kende ik al het verschijnsel van de Zijderoute die al rond het begin van de jaartelling West- met Oost-Azië verbond. Tegenwoordig is er meer sprake van een "Olieroute". En verder herinnerde ik mij de "Great Game" (1813-1907), de strijd tussen Rusland en Engeland om zeggenschap over de zuidrand van Eurazië, tegenwoordig min of meer voortgezet als de "New Great Game".

dinsdag 21 augustus 2012

Eurazië

Vandaag ontvangen van John Darwin, After Tamerlane. The Rise and Fall of Global Empires, 1400-2000, 2007 en The Empire Project. The Rise and Fall of the British World-System, 1830-1970, 2012; Justin Marozzi, Tamerlane. Sword of Islam, Conqueror of the World, 2005; Jack Weatherford, Genghis Khan and the Making of the Modern World, 2004.
Wat moet ik hier allemaal mee? De laatste paar maanden heb ik Eurazië ontdekt. Nog een jaar geleden was ik gefixeerd op de alleenheerser, de Verenigde Staten van Amerika, totdat ik When China Rules the World van Martin Jacques en Aaron Friedbergs The Contest for Supremacy vond. Ik dacht toen dat wij ons veel meer in China moeten verdiepen omdat het wel eens het land van de toekomst zou kunnen zijn. Een afweging van de gewichten van de twee rivalen leek mij op zijn plaats en Friedberg voldeed aardig aan mijn wensen. Ook dat werd snel een fixatie. Ik houd daar niet van en ik begon mij eraan te ontworstelen. En kijk, ineens zag ik het licht. Waarom zitten de Amerikanen in Irak en Afghanistan? Wat moeten ze daar? Olie, grondstoffen? Het bevredigde mij niet, nog minder het idee dat ze daar de democratie brengen. Nee, de werkelijke reden is een geopolitieke: de Amerikanen voeren strijd met China, Rusland, Europa en India over Centraal-Azië. Eenmaal zover realiseerde ik mij dat Eurazië zo gigantisch groot is en op een zodanige manier samengesteld dat de Amerikanen kunnen vergeten dat zij er hun voor- of achtertuin van kunnen maken. Zij mogen meedingen met de grote Euraziatische machten, meer niet. Zo iets als een eindspel tussen Amerika en China is onzin. Almacht van Amerika nog meer. Dus, wij, Euraziaten, moeten ons meer richten op ons eigen gebied. En ik begon er zelf meteen mee door wat literatuur aan te schaffen.

woensdag 16 mei 2012

D66-democratie

Het accoord waar de vijf Lente-partijen het over eens zijn levert natuurlijk op wat wij, burgers, inleveren. "De fractievoorzitters hebben afgesproken om geen details uit het accoord naar buiten te brengen, "schrijft het NRC-Handelsblad. "Alexander Pechtold (D66): "Burgers hebben recht op het totaalbeeld. Dit uitzonderlijke proces moet snel, maar zorgvuldig gebeuren en dus willen we dat het CPB er nu eerst naar kijkt." Deze afspraak voorkomt ook dat de vijf partijen zich ten koste van elkaar kunnen profileren."
Ik kan niet zeggen dat ik dit een voorbeeld van democratisch denken vind. Natuurlijk hebben de burgers recht op het totaalbeeld. Moet dat anno 2012 nog gezegd worden? De uitspraak heeft waarschijnlijk de bedoeling de burgers voor te houden dat zij geen recht hebben op de beraadslagingen die tot het accoord hebben geleid, maar alleen op het totaalbeeld. Die beraadslagingen zouden maar telkens onderbroken worden, zoals het geval is in de tweede kamer waar de fractievoorzitters elkaar telkens in de rede vallen. En dan, dat partijen zich ten opzichte van elkaar profileren.... dat moet echt voorkomen worden. De burgers zouden nog kunnen denken dat deze vijf het niet in alle opzichten met elkaar eens zijn.
Het droevigste van dit alles vind ik dat juist Pechtold zich zo inzet voor achterkamertjespolitiek. Democratie is niet alleen kennisneming van het eindresultaat, maar ook van de redeneringen die ertoe hebben geleid. Die vormen er juist de ratio van oftewel, zonder de redegeving die tot het accoord heeft geleid, krijgen de burgers een dictaat.
En wat bedoelt hij met "dit uitzonderlijke proces"? Uitzonderlijk vind ik het ook, het is namelijk nog haastiger en onsystematischer in elkaar geflanst dan we van de kamer normaal al gewend zijn. Maar waarom die haast? O ja, voor onze kleinkinderen.... regeren is immers vooruitzien. Terwijl Gerrit Zalm niet eens een winstprognose voor ABN-AMRO voor dit jaar wil formuleren vanwege de onzekerheid van de markt, beeldt de politiek zich in dat zij beslissingen kan nemen voor over dertig veertig jaar.

zaterdag 5 mei 2012

Nederland belastingparadijs

Nederland is een belastingparadijs voor grote buitenlandse ondernemingen zoals Google, Apple, Microsoft, Facebook e.a. Een paar jaar geleden is dat in de Tweede Kamer al eens aan de orde geweest. De vraag was of Nederland daar iets onoirbaars mee deed. Nee, was het antwoord van staatssecretaris Weekers, alles legaal. Als ik het mij goed herinner kwam de vraag van het waarom niet aan de orde. Niettemin, waarom heeft Nederland dat paradijs, of beter gezegd, waarom moet Nederland dat hebben? Destijds deed het er niet zoveel toe, het mocht en daar ging het om. Het mag nu nog steeds, maar de vraag is inmiddels of het ook nog kán. Kan Nederland zich de luxe van zo'n paradijs op het ogenblik permitteren? Men is er in Den Haag altijd als de kippen bij om van iets te verklaren dat "de fiscus het misloopt". Hier niet. En toch.
Via het Nederlandse belastingparadijs stroomde in 2007 een bedrag van 4.000.000.000,000,- (zegge: vier triljoen) dollars of euro's, maakt niet uit, naar plaatsen waar helemaal geen belasting hoeft te worden betaald. Het zal nu zeker niet minder zijn. Als Nederland de belasting daarop met 1 % verhoogt dan hebben wij een begrotingsoverschot van 20.000.000.000,-. Als Nederland ook nog ABN-AMRO verkoopt, dan loopt het overschot nog met pakkembeet 10.000.000.000,- maar het ding zal wel meer waard zijn, op. Ik heb er geen flauw idee van waarom Nederland dat niet doet, maar alleen maar wil bezuinigen. En ook nog: op wat? Iemand een idee?
Hoe komt het dat Apple bij voorbeeld 100.000.000.000.- in kas heeft? Omdat onze fiscus zich iets laat mislopen.
Het komt dus hierop neer: de belastingvoordelen die de grote buitenlandse bedrijven hier met hun brievenbusadressen genieten worden betaald door de mensen op wie zo nodig gekort moet worden. Uitkeringstrekkers, ambtenaren, aow-ers hebben daar, zoals iedereen van de politiek moet begrijpen, enorm voordeel van. Nederland moet als vestigingsplaats natuurlijk wel aantrekkelijk blijvenen die uitkeringstrekkers worden daar almaar rijker van, nietwaar. Maar wie becijfert nu eens in ronde getallen hoeveel onze schatkist - en de mensen die eruit betaald moeten worden - misloopt? Die 1 % hierboven is maar een greep. Het percentage waarmee verhoogd zou kunnen worden is afhankelijk van de tarieven van het naaste concurrent-paradijs. We zitten kennelijk flink onder de markt. Enfin, reken maar uit.

donderdag 5 april 2012

Alles over China

"One-sided discussions
Things you thought you knew about China but you don’t, the subtitle of Ho’s inaugural lecture speaks for itself. Ho, Professor of Chinese Economy & Development, is worried about how China is viewed in the Netherlands – or rather in the all of the West. He says, ‘Discussions on China in the Dutch House of Representatives are always only about human rights and never about how the Netherlands could take advantage of the growing Chinese economy.’"
Dit las ik een dezer dagen. Belangstellende in China als ik ben, stuurde ik een email naar het instituut waar Ho professor is met de vraag of zijn oratie in druk verschijnt en zo ja waar. Geen moeilijke vraag. Ik heb een hele kast vol inaugurale redes en dat dit soort tirades in druk verschijnen is voor mij vanzelfsprekend. Zeker als het gaat om de stelling dat het publiek niet genoeg op de hoogte is van China. Wil je daar iets anders aan doen dan er al dan niet inauguraal over zeuren, dan moet je natuurlijk publiceren. Edoch, het instituut en met name de professor kan niet eens eenvoudig met ja of nee antwoorden, hij verwijst mij naar een site van zijn instituut waar "alles staat". Er staat inderdaad wel wat, maar niets dat mijn vraag beantwoordt. Kan de professor niet lezen?
Ik had een paar maanden geleden hetzelfde met hetzelfde instituut. Ik vroeg per email aan een gepromoveerde docent aldaar of hij mij een naam of titel kon noemen van een in China levende  en werkende Chinese historicus die een geschiedenis van China heeft geschreven die in het Engels is vertaald. Hij stuurde mij drie namen van niet-Chinese historici, een Nederlandse, een Amerikaanse en een Franse. Kon die man niet lezen?
Is dat dédain? Of wonen de sinologen soms in Troglodytië? Is het een wonder dat het publiek niet geïnformeerd is als onze duur betaalde universitaire instituten ivoren torens zijn?

zondag 18 maart 2012

Afghanistan, Irak en Petraeus

Terwijl in de publieke opinie steeds duidelijker wordt dat het Amerikaanse beleid inzake Irak en Afghanistan heeft gefaald en de Amerikanen zo snel mogelijk daar weg moeten gaat het Nederlandse buitenlandbeleid de man een van de hoogste onderscheidingen geven voor zijn prestaties daar. 't Lijkt verdacht veel op de bonussen die managers van banken, ondernemingen en corporaties krijgen als zij na falend beleid vertrekken. Droom - of manipuleer - maar verder, Den Haag.

zaterdag 25 februari 2012

Nuances in China

In mijn blog van 16 januari jl. signaleerde ik het verschijnsel dat er in China wel degelijk kritiek op de regering mogelijk is. Ik concludeerde dat na lezing van het artikel van Yan Xuetong in de New York Times. Ik heb zijn boek aangeschaft en bestudeer het. Daarnaast probeer ik het debat in China te volgen. Ik lees natuurlijk ook dat er mensen gevangen worden gezet om hun opinies, maar ik vroeg mij al gauw af welke nuances er in de gedachtenontwikkeling zijn waar te nemen. Men kan zich voorstellen dat extreme of radicale denkbeelden de grens overschrijden van wat men in China onder de vrijheid van meningsuiting begrijpt. Westerling als ik ben begrijp ik dan nog niet dat de mensen die die denkbeelden hebben gevangen moeten worden gezet, maar merk wel dat er meer vrijheid is dan wij hier vaak denken. Wat Yan Xuetong betreft realiseer ik mij dat hij een conservatief is en dat hij in de grond achter het regime en zijn optreden staat, maar een serie alternatieven voordraagt die het model als zodanig verfijnen, niet ondergraven.
Inmiddels heb ik nog enkele publicaties gevonden waar over het politieke debat wordt geschreven. De eerste is China's liberals keep the flame alive, waar Willy Lam beschrijft welke, hoe en in hoeverre Chinese liberalen hun standpunten in China blijven uitdragen. Een interessant artikel is ook dit, Ma Ling, Le monde intellectuel de Pékin: gros plan sur quelques personnalités. Ma Ling signaleert drie stromingen over de politieke richting van het land bij de pekinese intellectuelen waarbij redelijk radicale opvattingen.

dinsdag 24 januari 2012

Over China 2

Vanochtend weer wat gelezen in het boek van Yan Xuetong, dat mij steeds meer intrigeert. Ook in het boek van Friedberg raak ik steeds meer thuis. Hij is een niet-Chinees die zoekt te achterhalen wat China met zijn buitenlandse politiek nastreeft en daartoe een 70-tal publicaties van Chinese auteurs bestudeert. Het boek is geschreven met de reserve dat wij wel niet helemaal zullen kunnen achterhalen wat het Chinese regime beoogt en dat het dat misschien zelf ook niet weet. Yan stelt dit ook, op pg. 100, waar hij een aantal beginseluitspraken van Chinese politieke instanties vergelijkt.
Wat mij vooral opvalt dat is dat de beginselen die Friedberg aantreft in de literatuur die hij raadpleegt zoveel overeenkomst vertonen met wat Yan uit de oude filosofen destilleert.
Ook wat gelezen over Robert van Gulik (1910-1967), de auteur van o.a. de bekende rechter Tie-detectives (of klik hier voor de Nederlandse Wikipedia),  die secretaris is geweest van de Nederlandse legatie bij de Kwo Min Tang regering van Tsjiang Kai Chek in Tsjoengking, waar Theodore White en de Joe Stilwell van Barbara Tuchman niet erg enthousiast over zijn.
Eergisteren het hele relaas gelezen van “het ontwaken van China”, vanaf het midden van de 19e eeuw, in “De eeuw van Azië” (1956) van Jan Romein, die een nauwelijks verborgen sympathie voor het bewind van de communisten aan de dag legt. Hij schrijft dan ook voor de Korea-oorlog en wat daarop is gevolgd (Vietnam enz.). Ook Romein moet niets hebben van de Kwo Min Tang in de Tsjoenking-dagen, die volgens hem niets begreep van de loop der geschiedenis, die op Mao uitliep. Romein beschrijft hoe al in zijn tijd, d.w.z. in de dertiger en later jaren de modernisering van China hand over hand toeneemt. Dat is nogal verrassend als men bedenkt dat wij menen dat China pas de laatste twee decennia aan het moderniseren, althans aan het opkomen is.
Ook nog wat materiaal verzameld over de bewerkingen van Jan Slauerhoff van poëzie uit de tijd van de Tang-dynastie en over zijn zg. China-romans.
Ik kom op al deze dingen nog terug.

maandag 16 januari 2012

Over China

Wat mij het meest en het eerst opviel in het artikel van Yan Xuetong in de New York Times van 20 november 2011 was het feit dat hij zijn eigen regering directieven gaf. Dat verwachten wij niet. Zij houden immers kritiek op het beleid in en dat is, menen wij, in China verboden. Aaron L. Friedberg in zijn al eerder door mij gesignaleerde "A Contest for Supremacy" schrijft: "... in China debate is closely monitored and controlled by the authorities" (pg. 286). Dat betekent dat wat er gepubliceerd kan worden en dus door de censuur kan komen in overeenstemming moet zijn met de opvattingen in regeringskringen die zij derhalve vertolken of dat het daar beschouwd wordt als bruikbare retoriek. Het laatste zal wel tot op zekere hoogte een rol spelen, maar in het geval van Yan is er sprake van een stevige kritiek.
Een ander aspect van het artikel was de fundering van zijn adviezen. Die kwam niet van de een of andere communistische ideologie of theorie noch van een totalitaire. Zij kwam van de oude, ons ook bekende Chinese filosofen Confucius, Laotse, Mencius e.a. Yan is niet de eerste die deze weg volgt. In mijn blog van 11 februari 2007 heb ik al gewezen op een tweetal artikelen van de Australische universitaire docente Rosita Dellios. Zij had al in 1996 - en waarschijnlijk zelfs toen al niet als eerste - de voor de hand liggende gedachte dat de oude Chinese filosofie een goede grondslag zou kunnen leveren voor het buitenlandse beleid van China of zelfs voor de theorie der internationale betrekkingen.
In de New York Times schreef Yan o.m.: "According to the ancient Chinese philosopher Xunzi, there were three types of leadership: humane authority, hegemony and tyranny. Humane authority won the hearts and minds of the people at home and abroad. Tyranny — based on military force — inevitably created enemies. Hegemonic powers lay in between: they did not cheat the people at home or cheat allies abroad. But they were frequently indifferent to moral concerns and often used violence against non-allies. The philosophers generally agreed that humane authority would win in any competition with hegemony or tyranny." ...
"The Chinese government claims that the political leadership of the Communist Party is the basis of China’s economic miracle, but it often acts as though competition with the United States will be played out on the economic field alone. And in America, politicians regularly attribute progress, but never failure, to their own leadership. Both governments must understand that political leadership, rather than throwing money at problems, will determine who wins the race for global supremacy."
"How, then, can China win people’s hearts across the world? According to ancient Chinese philosophers, it must start at home. Humane authority begins by creating a desirable model at home that inspires people abroad. This means China must shift its priorities away from economic development to establishing a harmonious society free of today’s huge gaps between rich and poor. It needs to replace money worship with traditional morality and weed out political corruption in favor of social justice and fairness. In other countries, China must display humane authority in order to compete with the United States, which remains the world’s pre-eminent hegemonic power."
Om een vriendelijke internationale omgeving te scheppen, zo vervolgt hij, moet China meer "high-quality diplomatic and military relationships than Washington" ontwikkelen. China moet zich ook realiseren dat het een opkomende macht is en dat het dienovereenkomstige verantwoordelijkheden moet nemen, in het bijzonder door regionale veiligheidsarrangementen met omringende landen te creëren, zoals in het model van de Shanghai Samenwerking Organisatie. Politiek gesproken kan China terugvallen op zijn meritocratische traditie: topoverheidsambtenaren moet worden gekozen in overeenstemming met hun deugd en wijsheid en niet alleen maar vanwege technische en bestuurlijke vaardigheden. China moet zelfs ambtenaren van over de hele wereld recruteren om zijn bestuur te verbeteren. Ik zal niet zeggen dat dit allemaal revolutionair is, maar kritisch is het zeker.
Gisteren publiceerde El Jazeera een interview met een andere Chinese autoriteit, Zhang Weiwei, die ook al een uitvoerige gedachtenwisseling had met Francis Fukuyama en die zich in dezelfde zin uitliet als Yan Xuetong.

woensdag 11 januari 2012

Opkomst van China

Bij het boek van Yan Xuetong, Ancient Chinese Thought, Modern Chinese Power, 2011.
In de 80er jaren dacht ik over grondslagen- of filosofievergelijking. Een inspirerend voorbeeld vond ik in de inleiding die Brice Parain in 1969 schreef voor het eerste deel van de Franstalige "Histoire de la philosophie". De filosofie is misschien, van top tot teen bewapend en gehelmd, effectief uitgegaan van de Griekse bodem, maar zij was niet de enige. In Indië en China bestonden in dezelfde tijd al filosofische scholen, met niet dezelfde doctrines. Zijn er meer filosofieën, vraagt Parain. Is dat mogelijk? Op het ogenblik dat hij dat schreef, in 1969, was de westerse filosofie bezig de Chinese te beïnvloeden door het marxisme, de Indische door het socialisme. Zo’n beetje overal drong de industrialistische levenswijze door, naar het schijnt onontkoombaar. Tegelijkertijd raakte ons denken doordrenkt met wat men in Azië aantrof en wat misschien even waar was als het westerse raisonneren. En misschien zou het de reeds bewonderenswaardige vruchtbaarheid van dat westerse denken nog verder kunnen helpen. Er bestond hoop dat er op de lange termijn een wederzijdse verrijking kon komen. De filosofie had misschien nog niet het einde van haar geschiedenis bereikt. Aldus allemaal Brice Parain.
Ik las ook graag in vergelijkende godsdienstleer. Het meeste profijt verwachtte ik echter van een vergelijkende volkenrechtsleer. In de inleiding van het cursusboek bij mijn vak "geschiedenis van het volkenrecht" schreef ik over het eurocentrisme en over de mogelijkheid van heel andere uitgangspunten voor volkenrecht bij andere volken dan de westerse welke natuurlijk daar ook moesten leiden tot andere volkenrechtelijke inzichten en regels. Ik was niet de enige die zich afvroeg of de westerse opvatting van de principes voor internationaal verkeer werkelijk universeel was en zo niet, hoe het dan stond met andere.
Deze uitgangspunten of principes berusten in de filosofie, in het Westen net zoals in het Oosten, vooralsnog dus in de verschillende filosofieën, die hun oorsprong hebben in de voor-christelijke tijd of "Achsenzeit". (De joodse, de christelijke en de islamitische zijn, ook volgens Parain, laatkomers en zo vermengd met godsdienstige voorstellingen dat zij nog een of meer extra complicaties veroorzaken.)
Het was mijn idee dat wil men tot een wereldrecht komen de discussie over die uitgangspunten gevoerd moet worden en niet alleen maar over de concretiseringen in beleid en regels. Misschien, meende ik, is er een overeenstemming te vinden, een grootste gemene deler, een meer universalistisch of in ieder geval globaal systeem. Die discussie moest voorlopig niet door generaals en politici, zelfs nog niet door diplomaten worden gevoerd, maar door vergelijkende filosofen.
Intussen haast het Westen zich voort met zijn filosofie op te dringen en op te leggen, m.i. bang voor die discussie. Geleerden die de filosofie van hun cultuurkring onder woorden brengen worden afgedaan als nationalisten, een kwaliteit die het Westen zelf al eeuwen lang meent legitiem te mogen hebben.
Ik bedacht dit bij het lezen van het boek "Ancient Chinese Thought, Modern Chinese Power" (2011) van Yan Xuetong. In dit geval ben ik het eens met Kissinger: "A fascinating book". Deze Yan is een Chinees in China. Er zijn talloos veel Chinezen in het Westen die al dan niet critisch schrijven over hun land van herkomst. Er zijn ook talloos veel en al heel lang westerse sinologen die over China schrijven. Zo iemand als Yan Xuetong is zeldzaam. Wij hebben vaak het idee dat de Chinese regering haar beweegredenen en "filosofie" geheim houdt en binnenlandse dissidentie bestrijdt met censuur en strafrecht. Yan is niet onkritisch. Hij geeft op het eerste gezicht in zijn boek aan zijn regering adviezen die ons westerlingen bijna revolutionair in de oren klinken in de kontekst waarin zij gegeven worden. Hij is kritisch, denken wij automatisch, waarom wordt die man niet de gevangenis in gecensureerd?
Yan is professor politieke wetenschap en directeur van het Instituut voor internationale studies aan de Tsinghua universiteit in Peking. Tot zijn publicaties behoort ook een "The Rise of China and Its Strategy" waarin uiteraard al het een en ander staat over de buitenlandse politiek en zijn uitgangspunten. Yan heeft een PhD behaald in Berkeley aan de universiteit van Californië. Hij is vertrouwd met de westerse politieke theorie, in het bijzonder het realisme waartoe hij zichzelf bekent, zij het met een idealistische toevoeging. Hij zal ongetwijfeld niet alle beweegredenen van de Chinese regering blootleggen, maar hij maakt deel uit van een invloedrijke Chinese intelligentsia die meer vrijheid van opinie heeft dan wij soms denken.
Wat doet hij in dit boek? Hij doet net wat wij in het Westen ook vaak doen: teruggrijpen op onze filosofische voorvaderen en grondleggers, met name op Plato en Aristoteles. De Chinese filosofen waar Yan op teruggrijpt zijn die van "de tijd van Confucius", van dezelfde tijd als die van Plato en Aristoteles. Meer precies: de tijd voor 221 v.C. In 221 ontstond het China dat sindsdien min of meer continu bezig is geweest het hele huidige China aan zich toe te voegen. Ervoor bestonden er talloze kleine rijkjes die permanent met elkaar in oorlog waren. De heerser van Chin bracht er vier van samen - of onder zijn heerschappij - en vormde zo een nieuwe grootheid die in staat was als basis te dienen voor verdere expansie.
De filosofen waar Yan zich mee bezighoudt stammen uit de voor-Chin-tijd. Zij zijn nu juist uit een oogpunt van internationale politieke filosofie en volkenrecht zo interessant omdat zij zich met de betrekkingen tussen de elkaar bevechtende, maar onafhankelijke staten hebben beziggehouden. Moet dus heel leerzaam zijn. Men kan het vergelijken met de manier waarop de geschiedenis van het volkenrecht en van de internationale betrekkingen wordt geconstrueerd als de globalisering van het Europese statensysteem van de Vrede van Westfalen.
Verdient zo’n pogen crediet? De geschiedenis van China van de 20e eeuw begint met de val van het keizerrijk en de heerschappij van de Kwomintang. Deze nationalistische beweging wordt na de Tweede Wereldoorlog opgevolgd door het communistische regime. Een derde verandering vindt plaats nadat de opinies van Deng Xiaoping zijn geaccepteerd en China opengaat voor de wereldmarkt. China doorloopt dus achtereenvolgens imperialistische, nationalistische, communistische en kapitalistische perioden. Chinezen die zoeken naar hun huidige identiteit, hebben het dus niet makkelijk. Men kan zich heel goed voorstellen dat zij, na het wegsmelten van het communistische regime terugzoeken naar houvast en dan terechtkomen bij het nationalistische republikanisme of het imperialisme. Van deze twee is het imperialisme een anachronie geworden, blijft het nationalistische republikanisme. Vanzelf komen dan de oude filosofen op de proppen. Interessant is wellicht ook dat die zich niet alleen hebben uitgelaten over de internationale politiek, maar ook over de nationale en wel die van vóór het ontstaan van het keizerschap. Een belangrijke leerstelling van hen is dat een land dat andere landen wil leren hoe het moet dit eerst binnenslands moet toepassen, een leerstelling die het Westen ook maar eens ter harte moet nemen.
De publicatie van dit boek sluit mooi aan bij die van "When China rules the World. The End of the Western World and the Birth of a New Global Order" (2009) waarin de Engelsman Martin Jacques onderzoekt wat de wereld kan verwachten van een China dat de wereldhegemonie krijgt. Volgens hem vindt een verandering van de wacht al binnen tien jaar plaats, wat wellicht, gezien de allerlaatste financieel-economische ontwikkelingen waarschijnlijk wat al te optimistisch - of pessimistisch - is. In ieder geval rijst China verder, ook al ontwikkelen de Verenigde Staten een beleid van "containment", zoals momenteel het geval is. Mijns inziens is de realiteit dat de twee machten moeten samenwerken in plaats van elkaar te confronteren. Er zijn genoeg mondiale problemen waarmee zij allebei al geconfronteerd worden, ze hoeven geen nieuwe te zoeken: het (moslim)terrorisme, de opwarming van de aarde, de economische ontwikkeling en de verdeling van de rijkdom, enz. Hoe dit ook zij, om samen te werken moet men elkaar kennen en vertrouwen, en tot die kennismaking behoort de bewustheid van elkaars uitgangspunten en motieven. Aan het thema van de mogelijke samenwerking van Amerika en China wijdt Aaron L. Friedberg "A Contest for Supremacy. China, America, and the Struggle for Mastery in Asia" (2011), waarin hij een aantal alternatieven voor de Amerika-China-relaties onderzoekt, waarover een volgende keer.