Waar ben ik nu eigenlijk mee bezig? Was ik niet eenvoudig internationaalrecht-jurist?
Als je internationaal recht studeert of beoefent werk je met een universeel systeem. Het internationaal recht geldt voor iedere staat ter wereld. De instanties die optreden tegen - of na - overtredingen zijn de Verenigde Naties en de justitiële derivaten daarvan. Ik zeg hiermee niet dat het zo wordt toegepast, behalve door die instanties. Net zoals bij een verbod op moord en doodslag zijn er overtredingen, wat niet wegneemt dat de regel geldt. Juristen, - rechters, advocaten, (de meeste) rechtsgeleerden, - gaan uit van universele gelding. Ook zij weten natuurlijk dat er enorme verschillen zijn tussen de staten die eraan onderworpen zijn. In principe echter doet dat er niet toe voor de gelding van het internationale recht. Luxemburg heeft volgens die leer evenveel rechten en plichten als de Verenigde Staten of China.
Sinds een jaar of tien wordt deze universele gelding aangevochten door o.m. de Verenigde Staten van Amerika. Heel opvallend, want die staat was nou juist de hevigste voorstander ervan tijdens de Koude Oorlog toen de Sovjet-Unie en China vaak dwarslagen, als het hun uitkwam. Er worden nu bevoegdheden geclaimd die zouden gelden voor hegemonische structuren, beter gezegd, voor dé hegemoon, de VS. Sinds de ineenstorting van de Sovjet Republiek zijn de VS, naar eigen zeggen, de leiders van een nieuwe wereldorde en hebben zij bijzondere rechten. Juristen noemen dit meestal “eigenrichting”, iets dat geen recht is noch voortbrengt. De meeste juristen volharden in hun stelling dat het internationale recht universele gelding heeft en geen privileges toestaat, zoals is vast te stellen in de papieren veroordelingen van veel wangedrag van de VS.
Het vervelende daarvan is dat zij, de juristen, vaak een heel beperkt zicht hebben op de internationale werkelijkheid. Zij oordelen immers alleen maar en wel volgens dat universele systeem. In het verleden heeft dat ertoe geleid dat een aantal internationaalrecht-juristen zich van dat vakgebied hebben afgekeerd en zich hebben overgegeven aan de leer van de internationale betrekkingen. Een heel interessante beschrijving van dit proces is geleverd door de Finse jurist Martti Koskenniemi in zijn erudiete boek The Gentle Civilizer of Nations. The Rise and Fall of International Law 1870-1960, 2001. Ik ga dat boek hier niet bespreken, maar wijs er op. Het begin van die afwending van het internationale, althans het volken- of internationale publiekrecht, is, volgens Koskenniemi, gemaakt door Carl Schmitt in zijn boek Der Nomos der Erde im Völkerrecht des Jus Publicum Europaeum van 1950. Zijn leer is inspiratiebron geworden voor veel en zeker de meest vooraanstaande Amerikaanse beoefenaren van de leer van de internationale betrekkingen. Politici hebben het idee dat zij meer gediend zijn met de adviezen van deze theoretici dan van juristen. Hun heersende leer is de realistische, vaak samenvallende met de neo-conservatieve ideologie. Die leer heeft het buitenlandse beleid van de laatste decennia bepaald.
Inmiddels is duidelijk aan het worden - voor sommigen al geworden - dat de Amerikanen niet alleen in deze wereld zijn en dat o.a. hun hegemonie duidelijke grenzen heeft. Voor het ontketenen van een oorlog in Irak had George W. Bush al een coalitie nodig; voor een nieuwe in Syrië krijgt Barack Obama geen toestemming van China en Rusland. Het verhindert inmiddels niet dat hij “covertly”, d.w.z. stiekum, oorlogshandelingen laat uitvoeren in landen waar de VS “niet mee in oorlog” is. Dat hij daarbij regelmatig de grenzen van het volkenrecht overschrijdt wordt afgedaan als juridische problematiek: het recht is er voor juristen, normale mensen hoeven er zich niet aan te storen. En dat de VS zich in zijn almachtpositie alles veroorlooft wat hun eigen god en constitutie verbieden, heet tegenwoordig “normaal”. Dat doen machthebbers nu eenmaal, dus... De “redenering” is natuurlijk fout. Compleet luidt zij: dat doen machthebbers nu eenmaal, dus doen ze dat nu eenmaal. Daar kom je niet mee vooruit. In de 18e eeuw, voor de Franse Revolutie, dacht men: dat doen machthebbers nu eenmaal, dus moeten ze worden afgeschaft, waarop de democratische revolutie volgde. Ook dat was realistisch.
Anyhow, ooit was ik docent volkenrecht(sgeschiedenis). Ik legde het opgenoemde universele systeem uit. Geleidelijk aan drong tot mij door dat het recht het dreigde te verliezen van de macht (van de VS). Sowieso vond ik dat het vreemd was dat het volkenrecht universeel zou zijn. Misschien globaal? Is dit zoals het is, ik was te lang werkzaam geweest in de juridische praktijk om de concreetheid van de werkelijkheid te miskennen. Ik bedoel daarmee dat het ene rechtssubject niet het andere is oftewel ik probeerde meer individualistisch te denken, meer uit te gaan van het concrete geval of, zoals (sommige) juristen zeggen: het ius in causa positum. Ik probeerde voor een concreet geval het recht te vinden zonder meteen - en als een automaat - naar de toepasbare rechtsregel te zoeken (en daarmee de zaak af te doen). Ik realiseer mij heel goed dat ik deze neiging niet alleen dankte aan mijn praktijkervaring, maar dat die ervaring integendeel was gevormd door mijn literaire achtergrond.
Dit vraagt om een nieuwe alinea. Ik denk, goed, ik beken dat mijn hele intellectuele habitus is gevormd door de lectuur van romans. De jurist moet uitgaan van “de feiten”, waarop hij het recht toepast, maar hij moet de beschrijving van de feiten zo beperkt mogelijk houden. Dat schreef de advocaat Cicero al in zijn vertogen over de retorica, de techniek van de advocaat. De roman daarentegen kan zich niet ver genoeg uitputten in feiten, zo ver dat hij het fatsoen, de moraal, de ethiek, het recht liefst vergeet... en het oordeel overlaat aan de lezer. Met die idee en met die praktijk ben ik opgegroeid en gevormd. En onder die optiek heb ik altijd het recht gezien.
Ik zal het niet nog moeilijker maken dan het al is, ik ging als vanzelf, van mijn eigen zelf over van de volkenrechtsleer naar het internationale leven. En wat zag ik daar? Een politieke toestand, een politieke problematiek. Als ik even van mijn roman opkeek, zag ik decennia lang wat wij de Koude Oorlog hebben genoemd. Het was heel eenvoudig - zo eenvoudig dat zelfs Madeleine Albright het ook heeft verteld - er waren twee blokken, een goed en een slecht. Goed waren de Amerikanen, slecht de communisten. (Omdat wij onze “bevrijding” te danken hadden aan de Amerikanen - ik heb er destijds geen gezien, maar wel Engelsen, Schotten Canadezen, Fransen - noemden wij de tegenstanders van het communisme niet kapitalisten, maar Amerikanen. De laatste tijd realiseren wij ons dat zij de kapitalisten waren, maar nog niet dat wij hun afzetgebied waren. De VS is onze “fifty-years master” geweest, zodat wij, Europeanen, nog steeds niet weten wat wij moeten.) Na de val van de Sovjet-Unie was Amerika de alleenheerser en de wereld unipolair: alles wordt bedisseld in Washington.
Ik vond het niet meer dan realistisch dat Amerika te bestuderen om te zien wie mijn leven bepaalde. Maar al studerende zag ik steeds meer de grenzen van die macht. Eerst in de vorm van het rijzende China, waar ook nogal wat schoeisel en kleding vandaan komt die ik draag. Ook dat land ging ik steeds meer bestuderen. Was het mogelijk mij, hier wonende, te schikken in een Chinese wereld? Zou ik kunnen leven in een Chinese hegemonie? Het werd mij heel snel duidelijk dat China een karrevracht aan geschiedenis en traditie meesleept, zo zelfs dat niet verwacht kan worden van een massa van 1.2 miljard mensen dat zij even omgaan, bv. van de ene dag op de andere een demokratie worden. En ik begreep dat China het nog niet kan opnemen tegen de militair veel sterkere VS, maar dat anderzijds een vernietiging van China door de VS ondenkbaar is. Zodat, natuurlijk, het blijft bij een politiek van “containment” wat neerkomt op pesten en hinderen. En, ook natuurlijk, zonder al teveel resultaat. China groeit door en breidt zijn invloedssfeer voortdurend uit. Het laatste vooral maakt er een speler op het “Grand Chesboard” (Brzezinski), in hoofdzaak Centraal Azië, van. Kijk, zegt men, Centraal Azië is de heilige graal van de Amerikaanse politiek.
En wat doe ik? Ik schakel over van Amerika en China naar Centraal Azië waar ik de spelers aantref van een nieuw “Great Game”, een nieuwe vorm van de strijd om de zeggenschap in Centraal Azië. De meest vanzelfsprekende van die spelers zijn natuurlijk de buren: in de eerste plaats - waarom eigenlijk? - China, Rusland, India en Europa, in de tweede Turkije, Iran, Afghanistan, Pakistan, vogels van zeer verschillend pluimage. Om een heel globale poging - nauwelijks reëel maar toch suggestief, naar ik hoop - te doen: confuciaanse en post-communistische Chinezen, post-communistische en Poetineske Russen, Boedistische en hindoeïstische Indiërs, moslims van Turkije, Iran, Afghanistan, Pakistan, liberale Europeanen. Denk niet dat het bij de buren blijft. Noord-Afrikaanse en Arabische staten dienen zich ook aan. En niet te vergeten het theokratische Israel. Het is nauwelijks tot niet denkbaar dat deze acteurs tot een overeenstemmende politiek over het Euraziatische werelddeel komen. Ja, kan men vragen, waarom de VS dan niet ook toegelaten; dit is geen “private party, everyone can join in”. Het lijkt een beetje op strandvolleybal met actieve deelname van de toeschouwers. En geen scheidsrechter.
Kortom, ik, d.w.z. wij zijn een heel eind af van de mooie, althans duidelijke tweedeling van de Koude Oorlog. En ik, als toeristische intellectueel, - want wat moet ik als gepensioneerde anders zijn dan toerist - heb er mijn handen vol aan.
Posts tonen met het label volkenrecht. Alle posts tonen
Posts tonen met het label volkenrecht. Alle posts tonen
vrijdag 24 augustus 2012
dinsdag 4 oktober 2011
Volkenrecht 2
"The Gentle Civilizer" van Koskenniemi is een geschiedenis van de volkenrechtsleer, die voor sommigen een bron van het volkenrecht is. Deze leer, althans zoals Koskenniemi haar voorstelt, is een model voor de omgang met de verhouding tussen politieke internationale ontwikkelingen en het recht. Het volkenrecht gáát natuurlijk over de internationale betrekkingen, die het dan ook in grote mate moet kennen en absorberen, maar er is een stroming die het niet zo interessant meer vindt omdat het de politiek teveel in de weg staat. De op het ogenblik bekendste voorbeelden levert de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten op die interveniëren in andere landen als het hun uitkomt en het land dat er de dupe van is voor de "superpower" niet te groot is, en in bepaalde gevallen in strijd met het recht (van non-interventie). De verhouding tussen volkenrecht en buitenlandse politiek (van de VS) lijkt een beetje op een patstelling: óf volkenrecht óf politiek. De VS hebben misschien niet zo erg in de gaten dat zij een voorbeeld vormen voor veel landen die nu ook het recht terzijde schuiven terwille van de politiek, alsof recht niets met politiek en politiek niets met recht te maken zou hebben. Om aan te tonen dat dit een foute redenering is heeft Kosekenniemi, als ik het goed begrijp, dit boek geschreven. De vraag is of zijn onderwerp het juiste is ter bestrijding van die foute gedachtengang.
Zoals gezegd schrijft hij hier over volkenrechtsleer. Zo’n woord alleen al schrikt menigeen af. Politici duiden leer graag aan als boekenwijsheid, het kiesgerechtigde volk komt aan kennisneming niet toe omdat het "te ver van zijn bed" staat, kortom, het abstractieniveau veel te hoog is. Dat is al het geval met het volkenrecht zelf dat een eerste abstractieniveau "boven" de internationale betrekkingen is. De léér van dat recht doet er nog een schep bovenop en wordt helemaal onbereikbaar, zelfs voor welgeïnformeerde, maar niet gespecialiseerde lezers.
Men kan er nóg een niveau bovenop zetten, dat een wetenschapstheorie die zich specialiseert in rechtswetenschap zou zijn en volkenrechtswetenschapstheorie (vrwt) zou moeten heten. Ik heb, toen ik in Utrecht staatsrecht gaf, een "notie van de staatsrechtswetenschapstheorie" (srwt) gelanceerd, daar al zonder succes! Het leverde toch geen ander staatsrecht op, was het commentaar en voor bezinning had men geen tijd. Ook toen ik volkenrechtsgeschiedenis doceerde en mijn collega’s en ik bezig waren met de voorbereiding van wat het "Compendium Volkenrechtsgeschiedenis" is geworden, kon ik deze peperkoeken berg niet door de strotten krijgen. Ik bewonder dus Koskenniemi zeer om zijn poging (de ontwikkeling van) de leer van het volkenrecht op zo’n uitvoerige manier onder de aandacht te brengen. Wat levert het op? Hij begint met het verhaal van de oprichting van het "Institut de droit international", een bolwerk van een positivistische volkenrechtsleer, zichzelf volkenrechtswetenschap noemende. Men lette op het verschil tussen vrleer en vrwetenschap, de eerste is al oud, de tweede pas van het einde van de 19e eeuw. Vervolgens behandelt hij in telkens afzonderlijke hoofdstukken van elk gemiddeld 100 bladzijden de ontwikkeling van de leer in Duitsland, in Frankrijk en in Engeland. Het zal niet verbazen dat er daarbij een groot aantal leren te voorschijn komt, maar Koskenniemi slaagt erin in ieder geval al elk land te typeren: in Duitsland benaderde men het vr vanuit de filosofie (van Kant resp. Hegel), in Frankrijk vanuit de sociologie (en de solidariteitsgedachte), in Engeland vanuit het idee van victoriaanse "civilisation". In Duitsland ontstaat dan nog in het Interbellum een anti-formalisme dat, - doordat het niet alleen anti is, maar ook pro, in dit geval de politiek, - de "fall" van het volkenrecht inluidt, een abdicatie ten gunste van de politiek. Dit politicologisme wordt door joodse volkenrechtsgeleerden, o.a. Hans Morgenthau, die Duitsland in de 30er jaren moesten ontvluchten, meegenomen naar de Verenigde Staten waar het het zogenaamde realisme helpt funderen.
Het boek van Koskenniemi is een toer door een stad. Elk standpunt is een intellectueel gebouw met een aantal verdiepingen en vleugels, straten die van het een naar het ander leiden of doodlopen, soms met idyllische parken en tenslotte eigenlijk een Sahara , een leegte, een, zoals Telders schreef, absolute bepaalbaarheid, of een "causa" die niet alleen een feit is, maar een waarin het recht "positum" is, een feit dat zijn eigen recht herbergt. De zee van zand waarin deze stad verrijst is een wetenschapstheorie, namelijk de speciale van de vrwetenschap. Het davert boven haar dan ook van de donderslagen van de wetenschapstheoretische discussie zoals positivisme, legisme, formalisme, historisme, sociologisme, politicologisme, filosofisme, reductionisme, organicisme, dogmatisme, liberalisme, bij Koskenniemi merkwaardig genoeg niet economisme, collectivisme, communisme, socialisme (als uitgewerkte systemen). De gevonden uitgangspunten vormen de grondslagen ("assumptions") van de telkenmalige systemen waarvan in toenemende mate concrete regels worden afgeleid. (Men bouwt hier van boven naar beneden!) Als men uitgaat van de filosofie van Kant dan komt men uit bij regel A, als men daarentegen uitgaat van die van Hegel, dan komt men bij B, en zo voorts. (De gangbare vrleer gaat uit van een individualisme dat al bij de Romeinen was uitgekristalliseerd en naar analogie waarvan men staten in het internationale verkeer "personen" kan noemen die net als natuurlijke personen afspraken en ruzie kunnen maken naar gelang. Dit uitgangspunt is het liberale.)
Het mag duidelijk zijn dat deze werkzaamheid, waarbij moeiteloos van het ene naar het andere niveau en terug wordt geschakeld, zoals door Koskenniemi in dit boek uitgevoerd, een prachtig intellectueel schouwspel te zien geeft.
Koskenniemi beperkt zich helaas tot de liberale opvatting van het volkenrecht en bovendien in de periode van 1870 tot 1960, maar de volkenrechtsleer is veel ruimer, er is geen gebied van het denken dat is uitgesloten. In de geschiedenis, met andere woorden: in feite, zijn ook het geloof en de economie beschouwd als " assumptions" in de vrleer.
Inderdaad in de rechtsgeleerdheid. Wat, het werk van juristen? Jep, het werk van juristen. En of dat intellectuelen (kunnen) zijn. (Voor veler smaak té.) Is het dan niet het werk van professoren! Stel je voor, dat zijn immers die Prikkebenen, - weet je nog? nee dus, - die profeten met wilde haren die back to the future willen, geen praktische politici. (Ik hoorde een paar dagen geleden nog dat de beslissing van Obama om Al Awlaki te laten doden een juridische en een praktische kant had: juridisch mocht het niet, maar praktisch wel en dus zit Obama goed. Dat onderscheid is natuurlijk ontzettend handig als je haast hebt en met 180 over de weg scheurt.)
(Wordt vervolgd, want ik loop nu te warm, bereik ook bijna de 180.)
Zoals gezegd schrijft hij hier over volkenrechtsleer. Zo’n woord alleen al schrikt menigeen af. Politici duiden leer graag aan als boekenwijsheid, het kiesgerechtigde volk komt aan kennisneming niet toe omdat het "te ver van zijn bed" staat, kortom, het abstractieniveau veel te hoog is. Dat is al het geval met het volkenrecht zelf dat een eerste abstractieniveau "boven" de internationale betrekkingen is. De léér van dat recht doet er nog een schep bovenop en wordt helemaal onbereikbaar, zelfs voor welgeïnformeerde, maar niet gespecialiseerde lezers.
Men kan er nóg een niveau bovenop zetten, dat een wetenschapstheorie die zich specialiseert in rechtswetenschap zou zijn en volkenrechtswetenschapstheorie (vrwt) zou moeten heten. Ik heb, toen ik in Utrecht staatsrecht gaf, een "notie van de staatsrechtswetenschapstheorie" (srwt) gelanceerd, daar al zonder succes! Het leverde toch geen ander staatsrecht op, was het commentaar en voor bezinning had men geen tijd. Ook toen ik volkenrechtsgeschiedenis doceerde en mijn collega’s en ik bezig waren met de voorbereiding van wat het "Compendium Volkenrechtsgeschiedenis" is geworden, kon ik deze peperkoeken berg niet door de strotten krijgen. Ik bewonder dus Koskenniemi zeer om zijn poging (de ontwikkeling van) de leer van het volkenrecht op zo’n uitvoerige manier onder de aandacht te brengen. Wat levert het op? Hij begint met het verhaal van de oprichting van het "Institut de droit international", een bolwerk van een positivistische volkenrechtsleer, zichzelf volkenrechtswetenschap noemende. Men lette op het verschil tussen vrleer en vrwetenschap, de eerste is al oud, de tweede pas van het einde van de 19e eeuw. Vervolgens behandelt hij in telkens afzonderlijke hoofdstukken van elk gemiddeld 100 bladzijden de ontwikkeling van de leer in Duitsland, in Frankrijk en in Engeland. Het zal niet verbazen dat er daarbij een groot aantal leren te voorschijn komt, maar Koskenniemi slaagt erin in ieder geval al elk land te typeren: in Duitsland benaderde men het vr vanuit de filosofie (van Kant resp. Hegel), in Frankrijk vanuit de sociologie (en de solidariteitsgedachte), in Engeland vanuit het idee van victoriaanse "civilisation". In Duitsland ontstaat dan nog in het Interbellum een anti-formalisme dat, - doordat het niet alleen anti is, maar ook pro, in dit geval de politiek, - de "fall" van het volkenrecht inluidt, een abdicatie ten gunste van de politiek. Dit politicologisme wordt door joodse volkenrechtsgeleerden, o.a. Hans Morgenthau, die Duitsland in de 30er jaren moesten ontvluchten, meegenomen naar de Verenigde Staten waar het het zogenaamde realisme helpt funderen.
Het boek van Koskenniemi is een toer door een stad. Elk standpunt is een intellectueel gebouw met een aantal verdiepingen en vleugels, straten die van het een naar het ander leiden of doodlopen, soms met idyllische parken en tenslotte eigenlijk een Sahara , een leegte, een, zoals Telders schreef, absolute bepaalbaarheid, of een "causa" die niet alleen een feit is, maar een waarin het recht "positum" is, een feit dat zijn eigen recht herbergt. De zee van zand waarin deze stad verrijst is een wetenschapstheorie, namelijk de speciale van de vrwetenschap. Het davert boven haar dan ook van de donderslagen van de wetenschapstheoretische discussie zoals positivisme, legisme, formalisme, historisme, sociologisme, politicologisme, filosofisme, reductionisme, organicisme, dogmatisme, liberalisme, bij Koskenniemi merkwaardig genoeg niet economisme, collectivisme, communisme, socialisme (als uitgewerkte systemen). De gevonden uitgangspunten vormen de grondslagen ("assumptions") van de telkenmalige systemen waarvan in toenemende mate concrete regels worden afgeleid. (Men bouwt hier van boven naar beneden!) Als men uitgaat van de filosofie van Kant dan komt men uit bij regel A, als men daarentegen uitgaat van die van Hegel, dan komt men bij B, en zo voorts. (De gangbare vrleer gaat uit van een individualisme dat al bij de Romeinen was uitgekristalliseerd en naar analogie waarvan men staten in het internationale verkeer "personen" kan noemen die net als natuurlijke personen afspraken en ruzie kunnen maken naar gelang. Dit uitgangspunt is het liberale.)
Het mag duidelijk zijn dat deze werkzaamheid, waarbij moeiteloos van het ene naar het andere niveau en terug wordt geschakeld, zoals door Koskenniemi in dit boek uitgevoerd, een prachtig intellectueel schouwspel te zien geeft.
Koskenniemi beperkt zich helaas tot de liberale opvatting van het volkenrecht en bovendien in de periode van 1870 tot 1960, maar de volkenrechtsleer is veel ruimer, er is geen gebied van het denken dat is uitgesloten. In de geschiedenis, met andere woorden: in feite, zijn ook het geloof en de economie beschouwd als " assumptions" in de vrleer.
Inderdaad in de rechtsgeleerdheid. Wat, het werk van juristen? Jep, het werk van juristen. En of dat intellectuelen (kunnen) zijn. (Voor veler smaak té.) Is het dan niet het werk van professoren! Stel je voor, dat zijn immers die Prikkebenen, - weet je nog? nee dus, - die profeten met wilde haren die back to the future willen, geen praktische politici. (Ik hoorde een paar dagen geleden nog dat de beslissing van Obama om Al Awlaki te laten doden een juridische en een praktische kant had: juridisch mocht het niet, maar praktisch wel en dus zit Obama goed. Dat onderscheid is natuurlijk ontzettend handig als je haast hebt en met 180 over de weg scheurt.)
(Wordt vervolgd, want ik loop nu te warm, bereik ook bijna de 180.)
maandag 26 september 2011
Volkenrecht
“The Gentle Civilizer of Nations. The Rise and Fall of International Law 1870-1960" (2004), 569 bladz., van Koskenniemi is de uitwerking van de Sir Hersch Lauterpacht Memorial Lectures die hij in 1998 aan de universiteit van Cambridge gaf. Het omvat 6 hoofdstukken waarin hij successievelijk behandelt
1. de oprichting en de aard van het “Institut de droit international”,
2. de centraliteit van het soevereiniteitsbegrip in het moderne volkenrecht,
3. de Duitse reductie van het volkenrecht op filosofie,
4. de Franse idem op sociologie,
5. de Engelse volkenrechtswetenschap in het Victoriaanse tijdperk, en
6. de “overgang” van het volkenrechtelijke naar het internationaal-politieke denken bij Carl Schmitt en Hans Morgenthau (“fall”).
In tegenstelling tot wat de ondertitel doet verwachten, namelijk een behandeling van “international law”, gaat het om een relaas van het volkenrechtelijke denken, van de volkenrechtsleer. Veranderingen in de internationale betrekkingen en wijzigingen in het volkenrecht (b.v. het Congres van Berlijn van 1884-5, de oprichting van de Volkenbond) komen alleen maar terloops aan de orde. (Daarvoor kan men terecht in “Epochen der Völkerrechtsgeschichte” van W.G. Grewe uit 1988, desgewenst in de Engelse vertaling van Michael Byers van 2000, of - beknopter - in K.-H. Ziegler, Völkerrechtsgeschichte. Ein Studienbuch, 2. Auflage, 2007, 267 bladz.)
Al met al is het boek een echt academisch geschrift. De practische internationale jurist - die Koskenniemi overigens ook is - en zelfs de handboeken komen zelden in aanraking met een systematische uiteenzetting van deze stof. Men stoot wel in de vorm van citaten, voetnoten of beknopte inleidingen op meer fundamentele gedachten van gezaghebbende volkenrechtsdenkers, - zo van “Lauterpacht schreef:...” of “Carl Schmitt merkte al op dat...”, - maar weinig tot niet met een overzicht van die denkers. Koskenniemi levert in dit boek de ene na de andere ruimhartige uiteenzetting van de opvattingen van de in zijn periode gekozen denkers, in het algemeen professoren. Zo krijgen Carl Schmitt en Hans Morgenthau, de figuren bij wie de “fall” begint, de pagina’s 413-436 resp. 437-474 toebedeeld. (Het terrein waarop hij zich hiermee begeeft heet dat van de volkenrechtsleer, maar het is - levendiger uitgedrukt - de broedplaats van de grote -ismen, zoals het formalisme, het positivisme, het realisme, het romanticisme, het sociologisme, het naturalisme, het historicisme in de rechtstheorie, gerepresenteerd door mannen - allemaal! - die telkens een gedegen essay van honderden bladzijden schreven met een gedetailleerde uiteenzetting van hun “systeem”. Als men een beeld wil krijgen van hoe juristen denken, hoe erudiet en intelligent zij (kunnen) zijn, hoe dom en kortzichtig vaak ook, moet men zo’n boek als dit lezen; het brengt een onuitputtelijk "universe of discourse" onder woorden waarin het hele liberale denken van de laatste twee eeuwen wordt weerspiegeld. Menige jurist realiseert zich pas bij lezing dát hij zo denkt en dat er achter die herkouwde namen waarachter hij nooit een persoon zag, ontzettend interessante intellectuelen huizen.)
De opeenvolging van de hoofdstukken doet vermoeden dat Koskenniemi de “rise of international law” zag plaatsvinden met de oprichting in 1873 van het “Institut de droit international” en de stichting van de ervan uitgaande “Revue de droit international et de législation comparée”. Men tekende daarmee verzet aan tegen een traditie waarvan de meest markante vertegenwoordigers G.F. von Martens (1756-1822) en J.L. Klüber (1762-1837) waren.
(Wordt hier vervolgd.)
1. de oprichting en de aard van het “Institut de droit international”,
2. de centraliteit van het soevereiniteitsbegrip in het moderne volkenrecht,
3. de Duitse reductie van het volkenrecht op filosofie,
4. de Franse idem op sociologie,
5. de Engelse volkenrechtswetenschap in het Victoriaanse tijdperk, en
6. de “overgang” van het volkenrechtelijke naar het internationaal-politieke denken bij Carl Schmitt en Hans Morgenthau (“fall”).
In tegenstelling tot wat de ondertitel doet verwachten, namelijk een behandeling van “international law”, gaat het om een relaas van het volkenrechtelijke denken, van de volkenrechtsleer. Veranderingen in de internationale betrekkingen en wijzigingen in het volkenrecht (b.v. het Congres van Berlijn van 1884-5, de oprichting van de Volkenbond) komen alleen maar terloops aan de orde. (Daarvoor kan men terecht in “Epochen der Völkerrechtsgeschichte” van W.G. Grewe uit 1988, desgewenst in de Engelse vertaling van Michael Byers van 2000, of - beknopter - in K.-H. Ziegler, Völkerrechtsgeschichte. Ein Studienbuch, 2. Auflage, 2007, 267 bladz.)
Al met al is het boek een echt academisch geschrift. De practische internationale jurist - die Koskenniemi overigens ook is - en zelfs de handboeken komen zelden in aanraking met een systematische uiteenzetting van deze stof. Men stoot wel in de vorm van citaten, voetnoten of beknopte inleidingen op meer fundamentele gedachten van gezaghebbende volkenrechtsdenkers, - zo van “Lauterpacht schreef:...” of “Carl Schmitt merkte al op dat...”, - maar weinig tot niet met een overzicht van die denkers. Koskenniemi levert in dit boek de ene na de andere ruimhartige uiteenzetting van de opvattingen van de in zijn periode gekozen denkers, in het algemeen professoren. Zo krijgen Carl Schmitt en Hans Morgenthau, de figuren bij wie de “fall” begint, de pagina’s 413-436 resp. 437-474 toebedeeld. (Het terrein waarop hij zich hiermee begeeft heet dat van de volkenrechtsleer, maar het is - levendiger uitgedrukt - de broedplaats van de grote -ismen, zoals het formalisme, het positivisme, het realisme, het romanticisme, het sociologisme, het naturalisme, het historicisme in de rechtstheorie, gerepresenteerd door mannen - allemaal! - die telkens een gedegen essay van honderden bladzijden schreven met een gedetailleerde uiteenzetting van hun “systeem”. Als men een beeld wil krijgen van hoe juristen denken, hoe erudiet en intelligent zij (kunnen) zijn, hoe dom en kortzichtig vaak ook, moet men zo’n boek als dit lezen; het brengt een onuitputtelijk "universe of discourse" onder woorden waarin het hele liberale denken van de laatste twee eeuwen wordt weerspiegeld. Menige jurist realiseert zich pas bij lezing dát hij zo denkt en dat er achter die herkouwde namen waarachter hij nooit een persoon zag, ontzettend interessante intellectuelen huizen.)
De opeenvolging van de hoofdstukken doet vermoeden dat Koskenniemi de “rise of international law” zag plaatsvinden met de oprichting in 1873 van het “Institut de droit international” en de stichting van de ervan uitgaande “Revue de droit international et de législation comparée”. Men tekende daarmee verzet aan tegen een traditie waarvan de meest markante vertegenwoordigers G.F. von Martens (1756-1822) en J.L. Klüber (1762-1837) waren.
(Wordt hier vervolgd.)
donderdag 19 april 2007
Nieuwe links
Op zoek naar een naam, ik weet niet meer welke, kwam ik terecht op "Notable Names Data Base". Ik heb de site toegevoegd aan mijn links, aarzelend want hoewel men "tracking the whole world" pretendeert, is er weinig meer te vinden dan Amerikaans materiaal, en daarbij ook nog weinig bruikbaars. Je staat versteld van de capaciteit tot navelstaren van die Yanks.
De volgende vind ik wat dat betreft ook heel goed, althans heel duidelijk. Men kan er een heel interessante grondslagendiscussie over opzetten. Heel geschikt als "casus" in het volkenrechtsonderwijs.
"Sovereignty Project Mission
The UN was created to help solve global problems, not to establish a world government. Since its founding in 1988, the Center for Security Policy has sought to ensure that American foreign and defense policies are guided by the time-tested philosophy of promoting peace through American strength. A fundamental precondition for the exercise of national power, of course, is the maintenance of U.S. control over the decision-making process – in short, sovereignty.
In recent years, however, adversaries of American power have attempted to impose constraints on U.S. sovereignty in order to diminish American strength, arguing that legitimacy is only conferred by international regimes, organizations, and treaties. Sadly, many American policy-makers have succumbed to the idea that national decisions must pass a "global test."
The Center's Sovereignty Project seeks to revitalize the determination of American leaders to develop policies free from undue international influence and to prevent the establishment of global government."
See for yourself bij het Center for Security Policy.
De volgende vind ik wat dat betreft ook heel goed, althans heel duidelijk. Men kan er een heel interessante grondslagendiscussie over opzetten. Heel geschikt als "casus" in het volkenrechtsonderwijs.
"Sovereignty Project Mission
The UN was created to help solve global problems, not to establish a world government. Since its founding in 1988, the Center for Security Policy has sought to ensure that American foreign and defense policies are guided by the time-tested philosophy of promoting peace through American strength. A fundamental precondition for the exercise of national power, of course, is the maintenance of U.S. control over the decision-making process – in short, sovereignty.
In recent years, however, adversaries of American power have attempted to impose constraints on U.S. sovereignty in order to diminish American strength, arguing that legitimacy is only conferred by international regimes, organizations, and treaties. Sadly, many American policy-makers have succumbed to the idea that national decisions must pass a "global test."
The Center's Sovereignty Project seeks to revitalize the determination of American leaders to develop policies free from undue international influence and to prevent the establishment of global government."
See for yourself bij het Center for Security Policy.
vrijdag 2 maart 2007
Volkenrechtsgeschiedenis 3
Ik ben soms redelijk vooruitziend. Niet dat iemand dat merkt. Dat kan me echter niet meer schelen.
Op het einde van de 80-er jaren bleven de Verenigde Staten van Noord-Amerika als enige superpower en dus als hegemoon over. Ik noteerde toen al dat zij ook de grootste vijand waren geworden. Nog bij de Golf-oorlog hing veel af van Rusland en China. Ook later, in de Balkan-oorlogen was dat nog het geval, maar al in mindere mate. Tegenwoordig hoort men alleen nog maar monologen van de kant van de VS, vlijtig nagebrabbeld door de "alliance of the willing": Saddam Hoessein heeft massavernietigenswapens, dus..., Iran maakt nucleaire wapens, dus... Libanon is een derde front geworden, Somalië een vierde, enz. De Amerikanen beginnen oorlogen waar het hun maar uitkomt, maken gevangenen die zij alle rechten ontzeggen, folteren of besteden het folteren uit, maken en gebruiken wapens die niemand anders mag maken, hebben of gebruiken, enz. Ongestraft!!! Ondanks alle strijd met het volkenrecht of zelfs met de eigen constitutie. Poetin had gelijk, al was hij het ook: de VS oefenen een wereldalleenheerschappij uit en wel met alle beschikbare middelen.
Toen, in de 80-er jaren was er nog een evenwichtstoestand. De USSR wist zich tegenover de VS te handhaven, zodat de laatste aan een zekere controle onderworpen waren. Het wordt hoog tijd dat er weer zo'n tegenwicht komt. En de gegadigde daarvoor is China. Ik zou niet weten hoe het anders moet. En aan China voegen zich vanzelf Rusland en India toe, gecompromitteerd als die nog zijn door hun deelname in de Koude Oorlog. China werd niet serieus genomen en kon zich dus relatief los van het tweeblokken systeem ontwikkelen.
En Europa? Europa behoort tot het Euraziatische vasteland, niet tot de Atlantische (Noord-Atlantische) wereld. De Europese Unie lijft steeds meer landen in en verschuift zijn grenzen steeds meer naar het Oosten. Zij moet tot verstandhouding met Rusland komen en via Rusland met het Verre Oosten. Het moet, zoals André Gunder Frank, schrijft "heroriënteren", d.w.z. zich opnieuw naar de Orient, het Oosten richten. (Inmiddels zitten de Amerikanen al "overal" in China en komt Europa daar achteraan kakken.)
Misschien denk ik hier te concreet over, maar Europa moet zijn blik vrijmaken, vrij van de staar op Amerika. Europa moet een wereldhistorisch perspectief krijgen, moet wéér zo'n perspectief krijgen. Ik lees met verbazing - in een artikel van Kenneth Pomeranz nog wel - dat "world history" zo'n dertig jaar geleden in zwang kwam. Dat was dus in het midden van de 70-er jaren. Niets is minder waar. Het denken mag toen eurocentrisch zijn geweest, tot dat denken behoorde ook de vraag of het universeel was. Zo absoluut was dat eurocentrisme dus niet, het kon zichzelf ter discussie stellen. In mijn "Taak en methode van de volkenrechtsgeschiedenis" (1988) heb ik geprobeerd daar een overzicht van te geven. (Alweer vooruitziend!) Ik verwees naar geschriften uit de 60-er jaren, o.a. een preadvies voor de Vereniging voor Wijsbegeerte des Rechts van Bernard Röling uit 1963, getiteld "Berust het huidige volkenrecht nog op universeel erkende grondslagen?" Er was toen, o.a. naar aanleiding van het dekolonisatieproces, maar ook in het kader van de door de superpowers beoefende geopolitiek, wel degelijk belangstelling voor de wereldgeschiedenis en er werden ook ontwerpen ontwikkeld.
Waar zijn die gedachtenontwikkelingen en ontwerpen gebleven?
Op het einde van de 80-er jaren bleven de Verenigde Staten van Noord-Amerika als enige superpower en dus als hegemoon over. Ik noteerde toen al dat zij ook de grootste vijand waren geworden. Nog bij de Golf-oorlog hing veel af van Rusland en China. Ook later, in de Balkan-oorlogen was dat nog het geval, maar al in mindere mate. Tegenwoordig hoort men alleen nog maar monologen van de kant van de VS, vlijtig nagebrabbeld door de "alliance of the willing": Saddam Hoessein heeft massavernietigenswapens, dus..., Iran maakt nucleaire wapens, dus... Libanon is een derde front geworden, Somalië een vierde, enz. De Amerikanen beginnen oorlogen waar het hun maar uitkomt, maken gevangenen die zij alle rechten ontzeggen, folteren of besteden het folteren uit, maken en gebruiken wapens die niemand anders mag maken, hebben of gebruiken, enz. Ongestraft!!! Ondanks alle strijd met het volkenrecht of zelfs met de eigen constitutie. Poetin had gelijk, al was hij het ook: de VS oefenen een wereldalleenheerschappij uit en wel met alle beschikbare middelen.
Toen, in de 80-er jaren was er nog een evenwichtstoestand. De USSR wist zich tegenover de VS te handhaven, zodat de laatste aan een zekere controle onderworpen waren. Het wordt hoog tijd dat er weer zo'n tegenwicht komt. En de gegadigde daarvoor is China. Ik zou niet weten hoe het anders moet. En aan China voegen zich vanzelf Rusland en India toe, gecompromitteerd als die nog zijn door hun deelname in de Koude Oorlog. China werd niet serieus genomen en kon zich dus relatief los van het tweeblokken systeem ontwikkelen.
En Europa? Europa behoort tot het Euraziatische vasteland, niet tot de Atlantische (Noord-Atlantische) wereld. De Europese Unie lijft steeds meer landen in en verschuift zijn grenzen steeds meer naar het Oosten. Zij moet tot verstandhouding met Rusland komen en via Rusland met het Verre Oosten. Het moet, zoals André Gunder Frank, schrijft "heroriënteren", d.w.z. zich opnieuw naar de Orient, het Oosten richten. (Inmiddels zitten de Amerikanen al "overal" in China en komt Europa daar achteraan kakken.)
Misschien denk ik hier te concreet over, maar Europa moet zijn blik vrijmaken, vrij van de staar op Amerika. Europa moet een wereldhistorisch perspectief krijgen, moet wéér zo'n perspectief krijgen. Ik lees met verbazing - in een artikel van Kenneth Pomeranz nog wel - dat "world history" zo'n dertig jaar geleden in zwang kwam. Dat was dus in het midden van de 70-er jaren. Niets is minder waar. Het denken mag toen eurocentrisch zijn geweest, tot dat denken behoorde ook de vraag of het universeel was. Zo absoluut was dat eurocentrisme dus niet, het kon zichzelf ter discussie stellen. In mijn "Taak en methode van de volkenrechtsgeschiedenis" (1988) heb ik geprobeerd daar een overzicht van te geven. (Alweer vooruitziend!) Ik verwees naar geschriften uit de 60-er jaren, o.a. een preadvies voor de Vereniging voor Wijsbegeerte des Rechts van Bernard Röling uit 1963, getiteld "Berust het huidige volkenrecht nog op universeel erkende grondslagen?" Er was toen, o.a. naar aanleiding van het dekolonisatieproces, maar ook in het kader van de door de superpowers beoefende geopolitiek, wel degelijk belangstelling voor de wereldgeschiedenis en er werden ook ontwerpen ontwikkeld.
Waar zijn die gedachtenontwikkelingen en ontwerpen gebleven?
woensdag 14 februari 2007
Volkenrechtsgeschiedenis 2
Ik zie ineens in mijn aantekeningen dat ik nog in 1991, 1992 en 1993 college heb gegeven over het "volkenrechtelijk augustinisme". Toen ik de verhalen die over Brzezinski de ronde doen, las, herinnerde ik mij dat ik indertijd heb gezocht naar een ander woord voor "augustinisme" en het niet kon vinden. En zie, daar staat het: manicheïsme. De Irak-politiek van de Bush-administratie is manicheïstisch! Ik kan het weten, zegt Brzezinski, want ik heb hetzelfde gedaan. (Dat laatste is voor zijn betrouwbaarheid belangrijk. Geen socialist kan een paap begrijpen (zoals blijkt uit de huidige kabinetsformatie).)
Het volkenrechtelijk augustinisme dus! Waarom moest ik dat zo nodig onderwijzen? En wat was het? In een artikel in "De Groene Amsterdammer" had ik bij gelegenheid van het verschijnen van de vertaling door Gerard Wijdeveld van "De Stad Gods" het augustinisme als christelijk fundamentalisme behandeld en erop gewezen dat wij, als wij iets van het (moslim)fundamentalisme wilden begrijpen eerst ons eigen christelijk fundamentalisme moesten onderkennen en begrijpen. Niets is momenteel minder actueel dan deze stelling. Het volkenrechtelijk augustinisme was het middeleeuwse volkenrecht geweest. Door dat te bestuderen konden wij ons, zo was mijn redenering, een inzicht verschaffen in de beginselen van de omgang met elkaar zoals wij, christenen, die in de Middeleeuwen hadden gehuldigd. En natuurlijk ten dele nog steeds huldigden. Het was vlak na de tijd van de grote betogingen over de neutronenbom e.d., beheerst door de leuzen van het Interkerkelijk Vredesberaad (IKV). Ik had ook meegelopen, maar niet lang. Dit ethische gedoe was niks voor mij. En ook niks voor de internationale betrekkingen waar het op goede diplomatie aankwam. Ik heb sindsdien voorgoed het zogenaamde engagement afgeleerd. Het engagement opent de deur "à toutes les fureurs de l'Enthousiasme et du Fanatisme, et fournit aux Ambitieux des prétextes sans nombre" (É. de Vattel). En wat probeert de heer Bush zichzelf en anderen anders aan te praten?
Mijn boodschap was dat de varianten van het fundamentalisme, zoals manicheïsme, augustinisme, enthousiasme, fanatisme, ambitie, fascisme, nazisme, engagement het (internationale) gedrag niet moeten bepalen en dat wij deze verschijnselen zo diepgaand mogelijk moeten zien te begrijpen om het altijd en overal te onderkennen. Ik vond het middeleeuwse volkenrecht een goed voorbeeld van zo'n gedragspatroon en probeerde het dus uit te leggen. (Sindsdien heb ik begrepen dat ik misschien meer een model in mijn hoofd had dan een historisch verschijnsel, maar dat doet aan de boodschap niet af.)
Sedertdien, in feite na de Val van de Muur, leek het fundamentalisme af te nemen. De Koude Oorlog was een "Prinzipienstreit" geweest, de liberale democratie had overwonnen (Fukuyama). De principestrijd lijkt echter terug te zijn (Huntington). In plaats van de Communistische Internationale, die nooit enige macht heeft gehad, hebben wij nu de Amerikaanse hegemonie met de Kerk van de Meelopers. Het argumentloze argumenteren is weer alom. En "Ihr naht Euch wider, schwankende Gestalten...".
Zo ongeveer waren mijn gedachten de laatste tijd. En ik zoek dus mijn college-aantekeningen weer op.
Het volkenrechtelijk augustinisme dus! Waarom moest ik dat zo nodig onderwijzen? En wat was het? In een artikel in "De Groene Amsterdammer" had ik bij gelegenheid van het verschijnen van de vertaling door Gerard Wijdeveld van "De Stad Gods" het augustinisme als christelijk fundamentalisme behandeld en erop gewezen dat wij, als wij iets van het (moslim)fundamentalisme wilden begrijpen eerst ons eigen christelijk fundamentalisme moesten onderkennen en begrijpen. Niets is momenteel minder actueel dan deze stelling. Het volkenrechtelijk augustinisme was het middeleeuwse volkenrecht geweest. Door dat te bestuderen konden wij ons, zo was mijn redenering, een inzicht verschaffen in de beginselen van de omgang met elkaar zoals wij, christenen, die in de Middeleeuwen hadden gehuldigd. En natuurlijk ten dele nog steeds huldigden. Het was vlak na de tijd van de grote betogingen over de neutronenbom e.d., beheerst door de leuzen van het Interkerkelijk Vredesberaad (IKV). Ik had ook meegelopen, maar niet lang. Dit ethische gedoe was niks voor mij. En ook niks voor de internationale betrekkingen waar het op goede diplomatie aankwam. Ik heb sindsdien voorgoed het zogenaamde engagement afgeleerd. Het engagement opent de deur "à toutes les fureurs de l'Enthousiasme et du Fanatisme, et fournit aux Ambitieux des prétextes sans nombre" (É. de Vattel). En wat probeert de heer Bush zichzelf en anderen anders aan te praten?
Mijn boodschap was dat de varianten van het fundamentalisme, zoals manicheïsme, augustinisme, enthousiasme, fanatisme, ambitie, fascisme, nazisme, engagement het (internationale) gedrag niet moeten bepalen en dat wij deze verschijnselen zo diepgaand mogelijk moeten zien te begrijpen om het altijd en overal te onderkennen. Ik vond het middeleeuwse volkenrecht een goed voorbeeld van zo'n gedragspatroon en probeerde het dus uit te leggen. (Sindsdien heb ik begrepen dat ik misschien meer een model in mijn hoofd had dan een historisch verschijnsel, maar dat doet aan de boodschap niet af.)
Sedertdien, in feite na de Val van de Muur, leek het fundamentalisme af te nemen. De Koude Oorlog was een "Prinzipienstreit" geweest, de liberale democratie had overwonnen (Fukuyama). De principestrijd lijkt echter terug te zijn (Huntington). In plaats van de Communistische Internationale, die nooit enige macht heeft gehad, hebben wij nu de Amerikaanse hegemonie met de Kerk van de Meelopers. Het argumentloze argumenteren is weer alom. En "Ihr naht Euch wider, schwankende Gestalten...".
Zo ongeveer waren mijn gedachten de laatste tijd. En ik zoek dus mijn college-aantekeningen weer op.
maandag 12 februari 2007
Volkenrechtsgeschiedenis
Vanochtend heb ik mijn "Taak en methode van de volkenrechtsgeschiedenis" op Internet geplaatst. Het dateert al van 1988 en is tot op zekere, ik weet niet welke, hoogte out of date. De tekst geeft de stand van mijn volkenrechtshistorisch denken in 1988 aan. Hij eindigt abrupt wat een gevolg is van een aantal gebeurtenissen. In de eerste plaats natuurlijk de "Val van de Muur" waardoor ineens de actualiteit ontnomen werd aan de marxistische stellingname in het publieke debat. Dit betekende niet een terugkeer naar de idealistische opvatting. Wel meer nadruk op de machtspolitieke die ik o.a. gesignaleerd had in de "Epochen der Völkerrechtsgeschichte" van Wilhelm G. Grewe. Ik was er nog net toe kunnen komen om "The Rise and Fall of the Great Powers" (1988) van Paul Kennedy te noteren. Daarna wendde ik mij tot andere onderwerpen dan de geschiedenis van het volkenrecht en de internationale betrekkingen. Ik kocht nog wel "The End of History and the Last Man" (1992) en "The Great Disruption" (1999) van Francis Fukuyama en "Diplomacy" (1995) van Henri Kissinger, dat ook een machtspolitieke grondslag heeft, en nog een paar minder bekende analyses, maar de toestand was zo onoverzichtelijk dat ik er liever mijn mond over hield.
De laatste (paar) jaren wordt het mij echter te machtig. De problematieken van globalisering, hegemonische strijd, milieu, armoede, enz. worden steeds dringender en men kan er zijn ogen niet meer voor sluiten, ook al is men gepensioneerd. Ik zal het waarschijnlijk niet meer meemaken, maar sommige problemen raken direct onze kinderen en kleinkinderen.
Zoals al uit de voorgaande blogs blijkt lees en studeer ik weer over de internationale ontwikkelingen. Het is nog steeds niet gemakkelijk een overzicht te krijgen. Gisteren wees ik op het artikel van Ignacio Ramonet dat een half jaar oud is. Vandaag zie ik dat Norman Davies ( "Europe. A History") zich in zijn boek "Europe. East and West" (2006) eveneens waagt aan een hoofdstuk "The Rise of New Global Powers" waarbij hij zijn aandacht in hoofdzaak richt op de Kaspische regio, Irak en Iran, Israel en Palestina, China en Taiwan, Rusland, Washington. Ramonet gaat - terecht - een paar stappen verder door ook al aandacht te besteden aan Afrika en Zuid-Amerika. Ik bedoel maar, zo'n overzicht begint pas nu te dagen.
De laatste (paar) jaren wordt het mij echter te machtig. De problematieken van globalisering, hegemonische strijd, milieu, armoede, enz. worden steeds dringender en men kan er zijn ogen niet meer voor sluiten, ook al is men gepensioneerd. Ik zal het waarschijnlijk niet meer meemaken, maar sommige problemen raken direct onze kinderen en kleinkinderen.
Zoals al uit de voorgaande blogs blijkt lees en studeer ik weer over de internationale ontwikkelingen. Het is nog steeds niet gemakkelijk een overzicht te krijgen. Gisteren wees ik op het artikel van Ignacio Ramonet dat een half jaar oud is. Vandaag zie ik dat Norman Davies ( "Europe. A History") zich in zijn boek "Europe. East and West" (2006) eveneens waagt aan een hoofdstuk "The Rise of New Global Powers" waarbij hij zijn aandacht in hoofdzaak richt op de Kaspische regio, Irak en Iran, Israel en Palestina, China en Taiwan, Rusland, Washington. Ramonet gaat - terecht - een paar stappen verder door ook al aandacht te besteden aan Afrika en Zuid-Amerika. Ik bedoel maar, zo'n overzicht begint pas nu te dagen.