dinsdag 29 april 2014

Concreet denken

Het is niet zo dat mijn filosoferen is begonnen met Gabriel Marcel. In 1948/9 had ik het geluk dat ik dagelijks bij het eten tegenover een filosoof aan tafel zat. Dat was op Rolduc, toen een seminarie waar de priesteropleiding werd verzorgd. Vroeger, in de tijd van Lodewijk van Deyssel, die er zijn boek "De kleine republiek" aan heeft gewijd, was het een algemeen gymnasium geweest en tegenwoordig is het ook weer een seculiere school. In mijn tijd volgde er op het gymnasium een twee-jarige cursus filosofie als voorbereiding op een theologische vorming die niet meer op Rolduc werd gegeven, maar in Roermond.
De filosofiestudenten op Rolduc zaten in de refter mee aan tafel, op regelmatige afstanden van elkaar zodat er links en rechts aan hun zijden telkens een gymnasiast of drie vier zat en aan de overkant een stuk of negen. De conversatie van deze filosofen en gymnasiasten was vrij, zodat ik, dertien jaar oud, al een voorproef kreeg van het filosoferen. Als ik er gebleven was zou ik dit nog een aantal jaren hebben meegemaakt, maar ik beleefde het er maar een. Genoeg echter om te denken dat het gymnasium, met al zijn humanisme en eruditie, niet het einde was, maar dat zich erachter het uitspansel van de wijsbegeerte uitbreidde, het meta-gymnasium.
Toen ik in 1954 afstudeerde - en vanwege geldgebrek niet naar de universiteit kon - schafte ik een schriftelijke cursus filosofie aan en probeerde de stof machtig te worden. Dat was tussen mijn werk door, want hetzelfde geldgebrek leidde ertoe dat ik 10 dagen na mijn eindexamen al aan het werk was. De cursus begon met een inleiding en vervolgde met de logika. Hoewel ik een wiskundeknobbel had vond ik de logika saai. Als dát filosofie, liefde voor de wijsheid, was, dan hoefde het voor mij niet. Het was - paradoxaal genoeg - heel wat schoolser dan wat de scholastiek gevormde filosofen aan tafel hadden doen verwachten. Zij - en wij met hen - spraken over levensbeschouwingen, in het bijzonder natuurlijk de rooms-katholieke, over "de katholiek in de samenleving", maar op een essayistische manier, los uit de pols.
De eerste "alternatieve" filosofie die ik leerde kennen was die van Marcel. Ik vermoed dat minstens een aantal van de filosofiestudenten op Rolduc besmet waren met zijn filosofie, maar er was nog een andere, een nog oudere factor die mij stimuleerde tot concreet denken en dat was het lezen. Als immers ergens concreet wordt geschreven dan is het in de literatuur. Weliswaar las ik nog geen Shakespeare, maar wel avonturenromans van Karl May en Jules Verne. In beider werk wordt aardig wat afgefilosofeerd en nu ik zoek naar mijn oudste filosoferen moet ik constateren dat ik daar erg gevoelig voor was en bovendien dat ik het niet in de eerste plaats zocht in systeembouw, maar in het concrete denken. Zo'n beetje zoals Anton Wachter op het einde van "De andere school" waar hij van zijn leraar wiskunde te horen krijgt "...dat je de grondconstructies van beschrijvende meetkunde niet uit je hoofd leert, maar je altijd weer opnieuw voorstelt. Dat lijkt vrij negatief, maar het wijst misschien op iets scheppends in je geest, van meet af aan te willen beginnen, steeds tot dezelfde grondwaarheden te willen terugkeren...".
Evenals Gabriel Marcel keer ik, als ik gebeurtenissen van mijn tijd, bv. de Tweede Wereldoorlog, de Wederopbouw, de Zestiger jaren, wil duiden, ook graag terug naar mijn persoonlijke ervaring ervan om van daaruit te komen tot benoeming en begripsvorming, hetgeen een vorm van concreet denken is.