zondag 12 april 2015

"Liefde" schrijven (vervolg)

zondag 12 april 2015
Ik had op de achtergrond een theorie waarop ik gekomen was bij het lezen van “Adolphe”. (Misschien was het ook een van de theoretische geschriften die wij hadden verzameld, bv. “L’amour en plus” (1980) van Elisabeth Badinter.)
De roman “Adolphe” is een schuldbekentenis. Adolphe was moederloos opgegroeid, zij was gestorven bij zijn geboorte. Hij wordt opgevoed door zijn vader. Op de eerste bladzijden van zijn relaas schildert hij de psychologie van zijn vader en die van zichzelf. “...zijn gedrag was veeleer edel en genereus dan teder. Ik was doordrongen van al zijn rechten op mijn dankbaarheid en mijn respect. Maar vertrouwen heeft er tussen ons nooit bestaan. Hij had in zijn geest iets ironisch dat slecht paste bij mijn karakter. Ik verlangde destijds niets anders dan mij over te geven aan die primitieve en vluchtige indrukken die de ziel buiten de gewone sfeer brengen en haar de minachting inspireren van alle dingen die haar omgeven. Ik vond in mijn vader niet een censor, maar een koude en droge waarnemer die eerst glimlachte vol medelijden, en vervolgens het gesprek ongeduldig beëindigde. Ik herinner mij niet dat ik tijdens mijn 18-jarige bestaan ooit een gesprek van een uur heb gehad. Zijn brieven waren hartelijk, vol goede raad, redelijk en gevoelig; maar nauwelijks stonden wij oog in oog met elkaar of er ontstond iets gespannens dat ik mijzelf niet kan uitleggen en dat op een nare manier op mij reageerde. Ik wist toen nog niet wat timiditeit was, dat innerlijke lijden dat ons achtervolgt tot op hoge leeftijd, dat op ons hart de diepste indrukken achterlaat, dat onze woorden bevriest, dat in onze mond alles wat we proberen te zeggen verdraait en ons alleen maar toestaat ons uit te drukken in vage bewoordingen of min of meer bittere ironie, alsof wij ons willen wreken op onze eigen gevoelens van smart die wij ervaren doordat wij ze niet kunnen doen kennen. Ik wist niet dat mijn vader, zelfs met zijn zoon, timide was en dat hij vaak nadat hij lang had gewacht op enig teken van affectie van mij, dat zijn duidelijke koude mij onmogelijk scheen te maken, wegging met tranen in de ogen, en zich bij anderen beklaagde dat ik niet van hem hield. Mijn gespannen verhouding met hem had een grote invloed op mijn karakter. Even timide als hij, maar opgewondener omdat ik jonger was, maakte ik er een gewoonte van alles wat ik meemaakte op te sluiten in mijzelf, solitaire plannen te maken, alleen op mijzelf te rekenen, en de adviezen, het belang, de hulp en zelfs alleen al de aanwezigheid van anderen te beschouwen als iets beschamends en als een obstakel. Ik leerde mij aan nooit te praten over hetgeen mij bezighield, nooit deel te nemen aan conversatie als aan een hinderlijke noodzaak en haar dan te animeren met voortdurende gekkigheid die mij haar minder vermoeiend maakte en die mij hielp mijn ware gedachten te verbergen. ... Het resultaat was een hevig verlangen naar onafhankelijkheid, een groot ongeduld met de banden van mijn omgeving, een onoverwinnelijk afkeer van nieuwe.” (Uit: Adolphe, pg. 1/2. Mijn vertaling.)
Mijn theorie berustte niet hierop, maar op het verzwijgen van zijn moeder. Hij vindt zichzelf geen egoïst, maar iemand die zich maar heel zwakjes voor zichzelf interesseerde. “Diep in mijn hart,” vervolgt hij, “had ik een grote behoefte aan gevoeligheid waar ik mij niet van bewust was, maar die mij, doordat ik niets vond dat mij voldeed, successievelijk losmaakte van alle dingen om mij heen die om de beurt mijn nieuwsgierigheid wekten. Deze totale onverschilligheid werd nog versterkt door de gedachte aan de dood, die mij heel jong al getroffen had en waarvan ik nooit heb begrepen dat mensen haar zo gemakkelijk verdringen. Ik had toen ik 17 was een bejaarde vrouw zien sterven...”.
Hier ontbreekt voor mijn gevoel een vermelding van de dood van zijn moeder. De oude dame over wie hij wel vertelt, doet er niet meer toe voor zijn ontwikkeling. Niet voor niets wijdt hij uit over zijn vader, die hem alleen heeft opgevoed. De man was “timide”, maar vooral niet teder. De tederheid hád natuurlijk ook van de kant van de moeder moeten komen, maar haar dood heeft hem ervan verstoken. Hij heeft daardoor wel een grote behoefte aan gevoeligheid, maar kan haar zelf niet geven.
De tederheid en gevoeligheid die een moeder de eerste jaren van het kind geeft, is de enige of in ieder geval de meest gewende waarmee hij kennismaakt en zij blijft beslissend voor zijn hele leven, zij is en blijft het model van de moederlijkheid. De moederloze persoon zal alle dingen binnen zijn belevingswereld testen op hun "moederlijkheid" en telkens teleurgesteld, dus tenslotte onverschillig worden. "Het stelt allemaal niets voor," zal hij geneigd zijn te zeggen met een typische maar niet minder gemeende overdrijving, een sprong naar het totale. De terugkeer in de gemankeerde moederschoot is onmogelijk, het voortleven van gevoeligheid eveneens. Jegens vrouwen wordt de man gevoelloos, onverschillig, zij zijn wat hij ervan ervaren heeft: niets, de dood. Geen vrouw kan het mankement herstellen.
Wás Jerôme moederloos opgegroeid? Helemaal niet, hij vertelt in het hoofdstuk “Een droom” over haar. Zijn moeder was geen ongevoelige vrouw, maar zij ging naar zijn zin niet ver genoeg. Hij droomde dat zij een keer, toen zij op een bank zat en hij hogerop, op de leuning, haar hand achteloos op zijn geslacht liet vallen. In zijn droom was zij een volwassen, krachtige vrouw waarvan hij begreep dat zij voor hem onverschillig was maar anderszins heel potent. Haar voorkeur ging dus naar anderen, volwassen mannen, dat was duidelijk. Zijn droom sleurde hem naar een beeld van zijn jeugd, naar de tijd dat zijn moeder hem, als baby, knuffelde en zijn seksuele begeerte opwekte zonder die te bevredigen. Hij zag dit ineens als het Kosmische Onrecht, hem aangedaan toen hij nog helemaal in de macht van zijn moeder was, zodat zij niet alleen kon opwekken, maar ook onthouden. En dát was wat hij aan die jeugd had overgehouden: vrouwen houden op het moment suprême op. Hij vond dit niet bewust, maar waakte er altijd instinctief voor dat zij niet het intiatief kregen. Per saldo was hij dus in zijn relaties met vrouwen gevoelsarm, frigide.
Welke concrete inspiratie ik ook heb opgedaan met de drie romans van Constant, Emants en Nooteboom, er kwam nog een punt bij, een uit de biografie van James Joyce. Op 16 juni, inderdaad Bloomsday, van het jaar 1904 werd hij ontmaagd door Nora Barnacle. Hij was gewend aan het bezoek aan prostituees, was dus seks wel gewoon, maar hier gebeurde iets zo verrassends dat hij de dag verhief tot de belangrijkste van zijn leven en zijn grote roman “Ulysses” zich op die dag liet afspelen. Hij was verliefd op Nora, maar was ten opzichte van haar bleu, zo niet verlegen. Op die dag echter, schrijft Edna O’Brien in haar levensbeschrijving van Joyce, “she had opened his trousers and her fondling had, as he put it, ‘made me a man’”, zij had haar hand in zijn broek gestopt en zijn geslacht geliefkoosd. Dat was het initiatief van een vrouw dat hij nog nooit had meegemaakt. Tot nu toe had hij altijd zelf het initiatief gehad, niets wijzer wordend over zichzelf. Nu was hij beschouwd als een man, Nora had zijn mannelijkheid geraakt, een daad van erkenning, een sacramentele daad, zoals James het zelf noemde. Hij is haar zijn leven lang trouw gebleven en zij hem.
Het was deze gebeurtenis die ik gebruikte voor mijn getheoretiseer. Als de moeder haar zoontje het Kosmische Onrecht had aangedaan en hem het orgasme had geweigerd, dan kon dat maar op een manier worden goedgemaakt: doordat een andere vrouw het eigener beweging bewerkstelligde. Het was tegelijkertijd de erkenning van de mannelijkheid als de emancipatie van de vrouw, die seks met een man helemaal zelf, zonder enige dwang van hem, entameerde. Was dat in 1904 niet echt gebruikelijk, rond 1983, toen mijn roman speelde, was de emancipatie zover voortgeschreden dat vrouwen ook, net als mannen, zelf het intiatief namen. Dat Jerôme tot de erkenning kwam dat zij gelijk had, was zijn emancipatie, zijn bevrijding uit het patriarchale systeem, door Dédé bewerkstelligd. En dat was seksuele gelijkheid. Dacht ik. Of iemand dat gezien heeft?

"Liefde" schrijven

zaterdag 11 april 2015 9.42
Toen ik besloot een roman, en wel een liefdesroman, te gaan schrijven, besefte ik dat ik mijn geheugen moest opfrissen en er een aantal te voorschijn moest halen, liefst ook te lezen. En hoe was het rond 1990 met de liefde in de romanliteratuur gesteld? Het was in de nadagen van de sexuele revolutie, van het grote debat over de man-vrouw-relatie, kortom, over de emancipatie van de vrouw.
Wat emancipatie was wist ik uit het Romeinse recht. Emancipatie was bevrijding uit een mancipium, een machtsbereik, bv. de ouderlijke macht, in het algemeen een zeggenschap over mensen. Zo was het kind onderworpen aan de ouderlijke macht en kon het niet zelfstandig in de maatschappij optreden. Dé macht bij de Romeinen was de patria potestas, de macht van de vader, waaraan allen onderworpen waren die tot een familie behoorden, vrouw, kinderen, slaven, aangetrouwden enz. Je kon alleen maar van die macht bevrijd worden en even vrij worden als de vader door speciale procedures, de emancipatie.
In mijn jonge jaren waren vrouwen ook nog onderworpen aan de macht van haar man. Toen ikzelf in 1959 trouwde, voor de R.K. Kerk, kregen wij een boekje mee, getiteld “Huwelijksonderricht voor katholieke echtgenoten” (zevende druk, 1958). Ik citeer eruit: “Overal waar mensen samenwonen en samenwerken, zijn leiding en volgzaamheid onontbeerlijk. In het gezinsleven heeft God het gezag toevertrouwd aan de man. ‘Want de man is het hoofd van de vrouw, zoals Christus het hoofd is van de Kerk.’(Eph.5.23)”
Niet dat de man toen autoritair mocht optreden, hij moest zijn gade wel raadplegen. Hij moest, net zoals de wetgever de Raad van State moet horen, zijn vrouw horen. Het laatste woord was echter aan hem. Ook burgerrechtelijk was de vrouw, tot 1958, onderworpen aan de man, zij was, zoals het heette “handelingsonbekwaam” en haar man kon iedere transactie van haar die hem niet beviel ongedaan maken. De macht van de man heette de maritale macht. De emancipatie van de vrouw was er dan ook op gericht deze maritale macht in het huwelijk af te schaffen. (Tegenstanders wezen er indertijd op dat het huwelijksbootje nu twee kapiteins kreeg wat natuurlijk tot chaos zou leiden.) Alle getrouwde vrouwen werden toen dus in een klap bevrijd van de maritale macht oftewel geëmancipeerd. (Het huwelijk dat wij aangingen was burgerrechtelijk geëmancipeerd, kerkelijk kennelijk niet.) Men kan zich voorstellen wat deze regimes betekenden voor de liefde in de man-vrouw-relatie. Onverschilligheid voor zijn vrouw, willekeur jegens haar, korthouden van financiële middelen, ja, mishandeling konden gemakkelijk worden goedgepraat met een beroep op de maritale macht die zulk gedrag zou vereisen.
Onder dit huwelijks- en gezinsregime ben ik opgegroeid. En zelfs getrouwd. Mijn moeder had bepaalde toestemmingen van mijn vader nodig. In mijn huwelijk heeft dit alleen maar kerkelijk gegolden. Niettemin waren mijn vrouw en ik allebei gewend aan de patriarchale maatschappij en was de discussie over de vrouwenemancipatie ook de onze. Slaagden wij zelf in de emancipatie? Realiseerden wij zelf de gelijkheid jegens elkaar? Hoe dan ook, toen zij overleed in 1990, hadden wij er al ruim dertig jaar van woorden en daden opzitten. En er stond al een klein bibliotheekje met literatuur over het onderwerp in de boekenkast.
Dat ik, toen ik een roman ging schrijven over “liefde in de tijd van de seksuele revolutie” daarop doorging, is dus begrijpelijk. Er waren talloze romans waarin de man-vrouw-relatie aan de orde was, bijna allemaal is men geneigd te denken. Dat waren, realiseerde ik mij vrij snel, niet de romans met een “happy end”. Die hielden juist op als het spannend werd, alsof het huwelijk niet een begin was en het “elkaar krijgen” het hele verhaal. De kasteel-, dokter-romans en dergelijke vielen dus af. Maar toen kwam het probleem: in welke roman van enige allure wordt het probleem goed gesteld en verteld? Ik dacht in een drietal romans typische verhoudingen aan te treffen. Het waren “Adolphe” (1816) van Benjamin Constant,“Liefdeleven” (1935) van Marcellus Emants en “Rituelen” (1980) van Cees Nooteboom.

In het eerste ging het om een jongeman van 22 die een oudere vrouw met kinderen verleidt, maar haar onverschillig laat vallen. De onverschilligheid voor de vrouw leek mij kenmerkend voor de man-vrouw-verhouding van destijds. In “Liefdeleven” wordt inderdaad een huwelijk geschetst, maar een waarin de echtelieden onmachtig zijn een werkelijke relatie op te bouwen. De man heeft veel succes in het maatschappelijke leven, de vrouw zit thuis. In “Rituelen” ging het mij om een enkel voorval, namelijk als een oudere man “het doet” met, ja, ertoe verleid wordt door een meisje dat zijn kind zou kunnen zijn en tot de ontdekking komt dat de vrouw letterlijk bovenop ligt en gedurende de hele vrijpartij het initiatief heeft. Seksueel waren man en vrouw daar gelijk, hoewel de man er even aan moest wennen. Het was niet meer een toestand waarin de vrouw verplicht was zich te laten, maar zij kon nu ook het initiatief nemen en de man “gebruiken”. Dat leek mij een goed voorbeeld van geslaagde seksuele emancipatie.
In mijn roman ging ik nog verder en liet Dédé aan Jerôme aanschouwelijk seksuele voorlichting geven. Dat irriteerde hem, maar tenslotte moest hij niet alleen erkennen dat zij een logische stap had gezet, maar dat het vrijen zo veel meer genot opleverde. Geslachtelijk verkeer was niet meer alleen neuken als jij zin hebt, maar als de ander het ook heeft. En dat maakt het natuurlijk veel spannender.
(Wordt vervolgd.)