Posts tonen met het label "Liefde". Alle posts tonen
Posts tonen met het label "Liefde". Alle posts tonen

zondag 12 april 2015

"Liefde" schrijven (vervolg)

zondag 12 april 2015
Ik had op de achtergrond een theorie waarop ik gekomen was bij het lezen van “Adolphe”. (Misschien was het ook een van de theoretische geschriften die wij hadden verzameld, bv. “L’amour en plus” (1980) van Elisabeth Badinter.)
De roman “Adolphe” is een schuldbekentenis. Adolphe was moederloos opgegroeid, zij was gestorven bij zijn geboorte. Hij wordt opgevoed door zijn vader. Op de eerste bladzijden van zijn relaas schildert hij de psychologie van zijn vader en die van zichzelf. “...zijn gedrag was veeleer edel en genereus dan teder. Ik was doordrongen van al zijn rechten op mijn dankbaarheid en mijn respect. Maar vertrouwen heeft er tussen ons nooit bestaan. Hij had in zijn geest iets ironisch dat slecht paste bij mijn karakter. Ik verlangde destijds niets anders dan mij over te geven aan die primitieve en vluchtige indrukken die de ziel buiten de gewone sfeer brengen en haar de minachting inspireren van alle dingen die haar omgeven. Ik vond in mijn vader niet een censor, maar een koude en droge waarnemer die eerst glimlachte vol medelijden, en vervolgens het gesprek ongeduldig beëindigde. Ik herinner mij niet dat ik tijdens mijn 18-jarige bestaan ooit een gesprek van een uur heb gehad. Zijn brieven waren hartelijk, vol goede raad, redelijk en gevoelig; maar nauwelijks stonden wij oog in oog met elkaar of er ontstond iets gespannens dat ik mijzelf niet kan uitleggen en dat op een nare manier op mij reageerde. Ik wist toen nog niet wat timiditeit was, dat innerlijke lijden dat ons achtervolgt tot op hoge leeftijd, dat op ons hart de diepste indrukken achterlaat, dat onze woorden bevriest, dat in onze mond alles wat we proberen te zeggen verdraait en ons alleen maar toestaat ons uit te drukken in vage bewoordingen of min of meer bittere ironie, alsof wij ons willen wreken op onze eigen gevoelens van smart die wij ervaren doordat wij ze niet kunnen doen kennen. Ik wist niet dat mijn vader, zelfs met zijn zoon, timide was en dat hij vaak nadat hij lang had gewacht op enig teken van affectie van mij, dat zijn duidelijke koude mij onmogelijk scheen te maken, wegging met tranen in de ogen, en zich bij anderen beklaagde dat ik niet van hem hield. Mijn gespannen verhouding met hem had een grote invloed op mijn karakter. Even timide als hij, maar opgewondener omdat ik jonger was, maakte ik er een gewoonte van alles wat ik meemaakte op te sluiten in mijzelf, solitaire plannen te maken, alleen op mijzelf te rekenen, en de adviezen, het belang, de hulp en zelfs alleen al de aanwezigheid van anderen te beschouwen als iets beschamends en als een obstakel. Ik leerde mij aan nooit te praten over hetgeen mij bezighield, nooit deel te nemen aan conversatie als aan een hinderlijke noodzaak en haar dan te animeren met voortdurende gekkigheid die mij haar minder vermoeiend maakte en die mij hielp mijn ware gedachten te verbergen. ... Het resultaat was een hevig verlangen naar onafhankelijkheid, een groot ongeduld met de banden van mijn omgeving, een onoverwinnelijk afkeer van nieuwe.” (Uit: Adolphe, pg. 1/2. Mijn vertaling.)
Mijn theorie berustte niet hierop, maar op het verzwijgen van zijn moeder. Hij vindt zichzelf geen egoïst, maar iemand die zich maar heel zwakjes voor zichzelf interesseerde. “Diep in mijn hart,” vervolgt hij, “had ik een grote behoefte aan gevoeligheid waar ik mij niet van bewust was, maar die mij, doordat ik niets vond dat mij voldeed, successievelijk losmaakte van alle dingen om mij heen die om de beurt mijn nieuwsgierigheid wekten. Deze totale onverschilligheid werd nog versterkt door de gedachte aan de dood, die mij heel jong al getroffen had en waarvan ik nooit heb begrepen dat mensen haar zo gemakkelijk verdringen. Ik had toen ik 17 was een bejaarde vrouw zien sterven...”.
Hier ontbreekt voor mijn gevoel een vermelding van de dood van zijn moeder. De oude dame over wie hij wel vertelt, doet er niet meer toe voor zijn ontwikkeling. Niet voor niets wijdt hij uit over zijn vader, die hem alleen heeft opgevoed. De man was “timide”, maar vooral niet teder. De tederheid hád natuurlijk ook van de kant van de moeder moeten komen, maar haar dood heeft hem ervan verstoken. Hij heeft daardoor wel een grote behoefte aan gevoeligheid, maar kan haar zelf niet geven.
De tederheid en gevoeligheid die een moeder de eerste jaren van het kind geeft, is de enige of in ieder geval de meest gewende waarmee hij kennismaakt en zij blijft beslissend voor zijn hele leven, zij is en blijft het model van de moederlijkheid. De moederloze persoon zal alle dingen binnen zijn belevingswereld testen op hun "moederlijkheid" en telkens teleurgesteld, dus tenslotte onverschillig worden. "Het stelt allemaal niets voor," zal hij geneigd zijn te zeggen met een typische maar niet minder gemeende overdrijving, een sprong naar het totale. De terugkeer in de gemankeerde moederschoot is onmogelijk, het voortleven van gevoeligheid eveneens. Jegens vrouwen wordt de man gevoelloos, onverschillig, zij zijn wat hij ervan ervaren heeft: niets, de dood. Geen vrouw kan het mankement herstellen.
Wás Jerôme moederloos opgegroeid? Helemaal niet, hij vertelt in het hoofdstuk “Een droom” over haar. Zijn moeder was geen ongevoelige vrouw, maar zij ging naar zijn zin niet ver genoeg. Hij droomde dat zij een keer, toen zij op een bank zat en hij hogerop, op de leuning, haar hand achteloos op zijn geslacht liet vallen. In zijn droom was zij een volwassen, krachtige vrouw waarvan hij begreep dat zij voor hem onverschillig was maar anderszins heel potent. Haar voorkeur ging dus naar anderen, volwassen mannen, dat was duidelijk. Zijn droom sleurde hem naar een beeld van zijn jeugd, naar de tijd dat zijn moeder hem, als baby, knuffelde en zijn seksuele begeerte opwekte zonder die te bevredigen. Hij zag dit ineens als het Kosmische Onrecht, hem aangedaan toen hij nog helemaal in de macht van zijn moeder was, zodat zij niet alleen kon opwekken, maar ook onthouden. En dát was wat hij aan die jeugd had overgehouden: vrouwen houden op het moment suprême op. Hij vond dit niet bewust, maar waakte er altijd instinctief voor dat zij niet het intiatief kregen. Per saldo was hij dus in zijn relaties met vrouwen gevoelsarm, frigide.
Welke concrete inspiratie ik ook heb opgedaan met de drie romans van Constant, Emants en Nooteboom, er kwam nog een punt bij, een uit de biografie van James Joyce. Op 16 juni, inderdaad Bloomsday, van het jaar 1904 werd hij ontmaagd door Nora Barnacle. Hij was gewend aan het bezoek aan prostituees, was dus seks wel gewoon, maar hier gebeurde iets zo verrassends dat hij de dag verhief tot de belangrijkste van zijn leven en zijn grote roman “Ulysses” zich op die dag liet afspelen. Hij was verliefd op Nora, maar was ten opzichte van haar bleu, zo niet verlegen. Op die dag echter, schrijft Edna O’Brien in haar levensbeschrijving van Joyce, “she had opened his trousers and her fondling had, as he put it, ‘made me a man’”, zij had haar hand in zijn broek gestopt en zijn geslacht geliefkoosd. Dat was het initiatief van een vrouw dat hij nog nooit had meegemaakt. Tot nu toe had hij altijd zelf het initiatief gehad, niets wijzer wordend over zichzelf. Nu was hij beschouwd als een man, Nora had zijn mannelijkheid geraakt, een daad van erkenning, een sacramentele daad, zoals James het zelf noemde. Hij is haar zijn leven lang trouw gebleven en zij hem.
Het was deze gebeurtenis die ik gebruikte voor mijn getheoretiseer. Als de moeder haar zoontje het Kosmische Onrecht had aangedaan en hem het orgasme had geweigerd, dan kon dat maar op een manier worden goedgemaakt: doordat een andere vrouw het eigener beweging bewerkstelligde. Het was tegelijkertijd de erkenning van de mannelijkheid als de emancipatie van de vrouw, die seks met een man helemaal zelf, zonder enige dwang van hem, entameerde. Was dat in 1904 niet echt gebruikelijk, rond 1983, toen mijn roman speelde, was de emancipatie zover voortgeschreden dat vrouwen ook, net als mannen, zelf het intiatief namen. Dat Jerôme tot de erkenning kwam dat zij gelijk had, was zijn emancipatie, zijn bevrijding uit het patriarchale systeem, door Dédé bewerkstelligd. En dat was seksuele gelijkheid. Dacht ik. Of iemand dat gezien heeft?

vrijdag 10 april 2015

Het schrijverschap

dinsdag 31 maart 2015
Ik heb het hoofdstuk “Een vader” uit “Liefde” als fragment op mijn blog gezet. De “ik” die daar aan het woord is en het bezoek aan zijn vader vertelt, is Jerôme Dassen, een verlopen journalist van tegen de vijftig in Amsterdam. Het boek “Liefde” gaat over hem en is helemaal in de ik-vorm geschreven. Het behandelt een episode van zijn leven die zich afspeelt in 1983, wat goed merkbaar is aan bepaalde gebeurtenissen en taferelen in Amsterdam. Het was het jaar van het hoogtepunt van de kraakbeweging, maar de geschiedenis van Jerôme past in de “sexuele revolutie” van destijds. Jerôme was op dat moment 48. Op een feestje in de Jordaan ontmoette hij een vrouw uit zijn geboortedorp op wie hij in zijn jeugd verliefd was geweest, zonder dat hij succes had gehad. Hij was uit het dorp vertrokken en journalist geworden in de Randstad waar hij een snelle carrière had gemaakt die echter plotseling tot stilstand kwam. In 1983 is hij al enkele jaren zonder werk. De vrouw in kwestie is Désirée Delbressine, kortweg Dédé. Na de eerste ontmoeting volgt gedurende twee weken een reeks ontmoetingen die uitlopen op “liefde”. Op het einde kiest Dédé voor haar man, maar Jerôme wordt hun huisvriend. Het einde is dus weer geen relatie, maar dat is niet dramatisch.
Het verhaal, zoals verteld door Jerôme zelf, is een verslag van die twee weken waarin naar zijn idee een probleem uit zijn jeugd wordt opgelost in een worsteling van hem met Dédé om de echte liefde. Jerôme heeft veel relaties gehad, de een nog vluchtiger dan de ander, acht zichzelf heel bedreven in vrouwen, maar komt plotseling voor echte liefde te staan wat heel andere koek is. En wat in de tijd van de sexuele revolutie heel anders begrepen werd dan ervoor. Per saldo is het verhaal dus “een liefde in Amsterdam in tijden van rebellie” of "een liefde in de tijd van de sexuele revolutie".
Ik heb het geschreven in het begin van de 90-er jaren. Vervolgens is het aangeboden eerst bij uitgeverij Prometheus, daarna bij “De Arbeiderspers”. De ervaring die ik toen hebt opgedaan heeft mij de lust tot publiceren helemaal benomen. Het begon hoopvol. Redacteur Bert van Dien van Prometheus was enthousiast. Er stonden volgens hem in het manuscript “goede tot heel goede momenten”. Eind augustus 1991 had hij de lezing voltooid en raadde hij mij een editor aan om de boel “persklaar te maken”. Terwijl die editor met het manuscript in de weer was, had Van Dien een gesprek met Geert Mak die zou hebben gezegd dat ik “gek” was en een besmet verleden had. Daarop verkoelde zijn houding. Geert Mak is een collega van mij geweest aan de universiteit van Utrecht. Misschien was ik inderdaad gek toen ik in de selectiecommissie in Utrecht een beslissende stem uitbracht voor zijn benoeming. Soit.
Ik wendde mij vervolgens tot “De Arbeiderspers” waar ik eerst te maken kreeg met Sontrop, de Onuitstaanbare Dwerg. Ondanks een positieve toezegging liet hij het manuscript slingeren totdat ik hem eraan herinnerde. Na nog wat geschuif kreeg ik op mijn verjaardag in 1992 een uiterst arrogante en pedante brief van Ronald Dietz, directeur, en een heel positieve en behulpzame van Martin Ros, beide met het eindoordeel dat zij het boek niet zouden uitgeven. Ook soit. Zelden zo’n leuke verjaardag gehad.
Ik heb nog een tijdje met het manuscript en met mijzelf rondgeleurd, hoewel ik er zelf steeds kritischer over werd. Tenslotte zocht ik heil in studies over (theorie van het) schrijven en geschiedenis van de roman. Al met al dus een bescheiden makende ervaring.

woensdag 1 april 2015
De non-productie van “Liefde” was in een aantal opzichten een uiterst hilarische geschiedenis. Wat het onderwerp betreft: twee dorpsgenoten uit het katholieke Zuid-Limburg proberen, in Amsterdam wonende, daar de sexuele revolutie uit. Zo’n beetje “boer zoekt vrouw in Amsterdam”. Deze setting van het verhaal te ontdekken was geen van de betrokken personeelsleden van de twee uitgeverijen gegeven.
Echter ook de maatschappelijke setting waarin zich het schrijven, aanbieden en beoordelen afspeelde, was grappig. Uitgeverij Prometheus was tegenover mijn huis aan ‘t Singel gevestigd. De redacteur, Van Dien, kwam evenals ik bij “In de Wildeman”, waar wij kennis maakten. Ik vertelde hem bij het drinken - hij van klare, ik van de voortreffelijk getapte Guiness - van mijn schrijversbezigheden en hij raakte er zo geïnteresseerd in dat hij het wilde lezen en becommentariëren met het oog op eventuele uitgave. Wij werden wel zo amicaal dat hij bij mij spaghetti kwam eten om het eindresultaat te bespreken. Jammer dat ik een keer de naam van Geert Mak gebruikte, want toen meende hij een referentiepunt over mij buiten mijzelf te hebben. Hetgeen tot een verwijdering leidde.
In hetzelfde café kwam ook Bob Snabel. Hij wilde, tot mij ontzetting, zijn bier altijd “gesneden” hebben, d.w.z zonder schuimkraag. Bob was weer bevriend met Theo Sontrop van “De Arbeiderspers”. Ook hij raakte ervan overtuigd dat ik iets te vertellen had en regelde voor mij een afspraak met Sontrop. De uitgeverij “De Arbeiderspers” was ook gevestigd tegenover mij, zij het een eindje verderop de andere kant op. Sontrop was een goed consumerende klant van “De klepel”, waar ik ook kwam. Ik zou Sontrop, volgens afspraak, daar ontmoeten, maar toen ik op het afgesproken tijdstip arriveerde was de Grote Uitgever laveloos en reageerde niet meer op mij, of op iemand anders. Ik heb het manuscript daags erna bij de uitgeverij afgegeven. (Ik onmoette Sontrop nog eens bij slager Daan Reinhardt, met wie ik stond te praten over zijn ossenworst. Na drie keer in een halve minuut op zijn horloge te hebben gekeken en drie zijn keel te hebben geschraapt, brak Sontrop in op het gesprek en vroeg of wij konden opschieten of anders wilde hij eerst behandeld worden. Op deze man raakte ik dus zeer gesteld.)
Na wat weken niets over het manuscript gehoord te hebben stak ik de gracht over en vervoegde mij bij de uitgeverij. In de ontvangsthal zaten rechts twee heren aan een laag tafeltje te converseren, links was een balie. Een van de heren was Martin Ros, de andere kende ik niet. Ik vroeg - uiteraard zo beleefd als ik altijd ben - of ik kon storen, hetgeen men vol verwachting toestond. Ik legde mijn zaakje uit, dat ik met Sontrop een afspraak had, dat ik mijn manuscript had ingeleverd, dat ik niet wist waar het nu was en of Sontrop er iets mee deed. Martin Ros beloofde de zaak uit te zoeken en mij te berichten. Zo nodig zou hijzelf de beoordeling voltrekken. De andere heer, voor mijn gevoel een nogal glad heerschap, vroeg naar mijn naam en noemde zichzelf Ronald Dietz.
Dit speelde zich af in juni 1992. Zoals gezegd, op mijn verjaardag, 16 juli d.a.v. kreeg ik van beide heren de opgenoemde brieven.
(Wordt vervolgd.)

maandag 6 april 2015

"Liefde"

Bij mijn linkerhand ligt een boek "Love in Twelfth-Century France", geschreven door ene John C. Moore, gepubliceerd in 1972. Liefde in Frankrijk in de 12e eeuw? Wat is daar voor bijzonders aan? Is liefde niet gewoon liefde, in welke tijd en op welke plaats dan ook? "Het is overal hetzelfde," zegt de nuchtere, zo niet sceptische man of vrouw, "een man en een vrouw en boem. Dat is het." Ik suggereer hiermee natuurlijk al dat er meer bij dit verschijnsel komt kijken. Wat was het bijzondere van de liefde in Frankrijk in de 12e eeuw? Moore besteedde 167 bladzijden, inclusief zes pagina’s literatuur en evenveel bladzijden met noten, aan zijn uiteenzetting. Hij was hoogleraar geschiedenis in de Verenigde Staten en wordt nog vaak geciteerd. Dat liefde naar tijd en plaats mogelijk verschilt is een ding, een ander is de vraag wat het eigenlijk is, de vraag naar de definitie of naar het wezen van liefde. Is liefde een kunst? Is het een deugd?
Toen, in 1990, mijn vrouw min of meer plotseling overleed, kreeg ik een enorm schuldgevoel. Was ik de oorzaak van haar kanker? Was ik gevoelloos geweest en had dat haar ziekte teweeg gebracht? Waarin was ik tekort geschoten? Had ik genoeg liefde voor haar gehad? Op een maand na waren wij 31 jaar getrouwd geweest, al die tijd redelijk trouw aan elkaar, grotendeels in de tijd van de "sexuele revolutie". Ik had aanleiding genoeg om mij af te vragen wat liefde eigenlijk is, zowel dus vanwege mijn eigen schuldgevoel als ook vanwege wat er om mij heen, in de nieuwe cultuur gebeurde. Uiteraard ben ik er niet uit gekomen. Liefde is misschien het moeilijkst te begrijpen verschijnsel. Die zes bladzijden literatuur rond de liefde in Frankrijk in de 12e eeuw alleen al maken dat duidelijk. Men kan rekenen op evenveel bladzijden voor Spanje, Duitsland, Engeland, Italië, ja, Nederland in die tijd.
De 12e eeuw, waarin die liefde bloeide, was zelf al een bijzondere eeuw, had althans haar eigen karakter. Kort, heel kort gezegd, zij was de tijd van het ontstaan en de bloei van de hoofse liefde, de liefde zoals zij aan de hoven beoefend werd. Hoven ware er talloze in die tijd, het was immers de feodale tijd en iedere heer had een hof, met hovelingen. Juist die mensen waren de subjecten van de hoofse liefde. Ons woord hoffelijkheid herinnert er nog aan. Het is niet duidelijk hoe en waar het precies ontstaan is, bij de Arabieren of in de Provence of in Aquitanië of nog ergens anders, het schijnt vooral in het zuiden van Frankrijk te zijn geweest. Het ging daarbij om de relatie tussen een man en een vrouw waarbij de man voor de vrouw een zekere voorkomendheid, hoffelijkheid betrachtte, een relationele houding die door troubadours werd bezongen en in de hoofse roman verteld.
Vaak wordt het zo voorgesteld dat dit het moment was waarop genegenheid van de man voor zijn vrouw voor het eerst geconstateerd kan worden, maar er zijn vele oudere voorbeelden, bv. al bij Homerus in de 8e eeuw v. C. tussen Hector van Troje en zijn vrouw (en kind) en ook bij de Griekse tragici en in het Oude Testament vindt men voorbeelden. Hoe dit ook zij, in de 12e eeuw ontstaat er een uitgebreide literatuur over de liefde, zowel in theorie als in poëzie en vertellingen, de laatste al heel snel "romans" genoemd.
De beroemdste verhandeling over de liefde uit die tijd is die van Andreas Capellanus die tussen 1174 en 1186 het werk "De Amore libri tres" ("Drie boeken over de Liefde") schreef. Wikipedia: "In het eerste deel behandelt hij de definitie en het verkrijgen van de liefde en geeft voorbeelden in de vorm van dialogen tussen mannen en vrouwen van verschillende standen. In het tweede deel gaat de auteur in op het behoud van de liefde en het verloop van de relatie tussen geliefden. In het derde deel behandelt hij manieren waarop men zich tegen de liefde kan weren, waarbij hij zich richt naar de gangbare filosofische, religieuze en tamelijk vrouwvijandige houding die in zijn tijd normaal was."
Het laatste neem ik niet voor mijn rekening, in de hoofse romans gaat het er niet vrouwvijandig aan toe. Integendeel, zij zijn juist het domein van de hoofse liefde. In het begin liet het zich zo niet aanzien. "Het adellijke hof," zegt Moore, "was de onwaarschijnlijkste plaats voor de bloei van liefdes-lyriek. Het hof was het belangrijkste vertrek van een kasteel en daar ging het vooral om oorlog." Wat zij daar het liefste hoorden waren de zg. "chansons de geste", krijgsverslagen waarvan het relaas van de heldendaden van de paladijn Roeland, het Roelandslied, de voorkeur had. Het was al in de 11e eeuw geschreven. Roeland was geen doetje, hij had wel zachtere kanten, maar die besteedde hij niet aan vrouwen, doch aan zijn kameraden en - bovenal - aan zijn zwaard Durendal. ("Innamorato", verliefd, werd hij pas in de 15e eeuw, in het grote gedicht van die naam "Orlando innamorato" van Boiardo. En dan gaat hij ook alle perken te buiten als, weer iets later bij Ariosto in zijn "Orlando furioso".)
"In de 12e eeuw," schrijft Moore, "begonnen professionele krijgers hun rauwe en brute gewoonten te temperen met hoofsheid, de verfijnde elegantie die later het ideaal van de aristocratische hoven in Europa werd." Dat de troubadours de nieuwe ideeën in poëzie vertaalden die aan de hoven werd voorgedragen, zal veel hebben bijgedragen aan de verspreiding ervan in heel Europa. Sommige historici verklaren dat de emancipatie van de vrouw hiermee begonnen is. Sindsdien heeft het liefdesmotief in ieder geval de Europese literatuur beheerst. Liefde is beschreven in al haar facetten en dimensies, van de Grote Passie, zoals bij Tristan en Isolde, tot de helemaal vergeestelijkte liefde van Dante voor Beatrice, de dramatische liefde van Werther, van Anna Karenina, van Effi Briest en vele, vele anderen.
Het punt is dat liefde bepaald is door karakter, tijd en plaats. In grote lijnen dacht ik zo toen ik begon aan mijn poging om de liefde in de tijd van de sexuele revolutie in een roman te vertolken. Dat werd "Liefde".
De blog "Een vader" is er een fragment van. Ik werkte eraan in het begin van de 90-er jaren. Het thema ervan was dus "liefde in de tijd van de sexuele revolutie", ook een "ingang" dus in het grote Europese gebied van de liefde. Het verhaal wordt verteld door Jerôme Dassen, de "ik" die zijn vader bezoekt. Hij ontmoet op een feestje een vrouw, Dédé genaamd, met wie hij vervolgens een relatie lijkt te krijgen. Dat gebeurt metterdaad ook, maar het is niet het trouwen van het oude "happy end". De roman is een studie, een exploratie van een, ten tijde van de sexuele revolutie mogelijke opeenvolging van gebeurtenissen. Ik kwam daarbij tot heel verrassende dingen. Jerôme, een beetje verlopen journalist, denkt dat hij op het gebied van vrouwen heel wat mans is. Per slot van rekening heeft hij een hele reeks "relaties" gehad. Het verhaal speelt in 1983 en hij loopt tegen de vijftig. Dédé is echter een ontwikkelde, een geëmancipeerde vrouw die het intiatief niet uit handen geeft en Jerôme een lesje geeft. Jerôme ontdekt bij haar dat hij in zijn vroegste jeugd iets heel essentieels gemist of niet begrepen heeft, zijn moeder, van wie hij altijd dacht dat zij hem heeft laten vallen. Hij zou daardoor een gevoelsarm mens zijn geworden. Dédé geneest hem, hoewel zij dat zelf niet beseft.
Het boek lijkt mislukt. Het is door twee uitgevers afgewezen. Ik ben bang dat men het centrale motief niet gezien heeft. Misschien leg ik het binnenkort uit.