zaterdag 11 april 2015 9.42
Toen ik besloot een roman, en wel een liefdesroman, te gaan schrijven, besefte ik dat ik mijn geheugen moest opfrissen en er een aantal te voorschijn moest halen, liefst ook te lezen. En hoe was het rond 1990 met de liefde in de romanliteratuur gesteld? Het was in de nadagen van de sexuele revolutie, van het grote debat over de man-vrouw-relatie, kortom, over de emancipatie van de vrouw.
Wat emancipatie was wist ik uit het Romeinse recht. Emancipatie was bevrijding uit een mancipium, een machtsbereik, bv. de ouderlijke macht, in het algemeen een zeggenschap over mensen. Zo was het kind onderworpen aan de ouderlijke macht en kon het niet zelfstandig in de maatschappij optreden. Dé macht bij de Romeinen was de patria potestas, de macht van de vader, waaraan allen onderworpen waren die tot een familie behoorden, vrouw, kinderen, slaven, aangetrouwden enz. Je kon alleen maar van die macht bevrijd worden en even vrij worden als de vader door speciale procedures, de emancipatie.
In mijn jonge jaren waren vrouwen ook nog onderworpen aan de macht van haar man. Toen ikzelf in 1959 trouwde, voor de R.K. Kerk, kregen wij een boekje mee, getiteld “Huwelijksonderricht voor katholieke echtgenoten” (zevende druk, 1958). Ik citeer eruit: “Overal waar mensen samenwonen en samenwerken, zijn leiding en volgzaamheid onontbeerlijk. In het gezinsleven heeft God het gezag toevertrouwd aan de man. ‘Want de man is het hoofd van de vrouw, zoals Christus het hoofd is van de Kerk.’(Eph.5.23)”
Niet dat de man toen autoritair mocht optreden, hij moest zijn gade wel raadplegen. Hij moest, net zoals de wetgever de Raad van State moet horen, zijn vrouw horen. Het laatste woord was echter aan hem. Ook burgerrechtelijk was de vrouw, tot 1958, onderworpen aan de man, zij was, zoals het heette “handelingsonbekwaam” en haar man kon iedere transactie van haar die hem niet beviel ongedaan maken. De macht van de man heette de maritale macht. De emancipatie van de vrouw was er dan ook op gericht deze maritale macht in het huwelijk af te schaffen. (Tegenstanders wezen er indertijd op dat het huwelijksbootje nu twee kapiteins kreeg wat natuurlijk tot chaos zou leiden.) Alle getrouwde vrouwen werden toen dus in een klap bevrijd van de maritale macht oftewel geëmancipeerd. (Het huwelijk dat wij aangingen was burgerrechtelijk geëmancipeerd, kerkelijk kennelijk niet.) Men kan zich voorstellen wat deze regimes betekenden voor de liefde in de man-vrouw-relatie. Onverschilligheid voor zijn vrouw, willekeur jegens haar, korthouden van financiële middelen, ja, mishandeling konden gemakkelijk worden goedgepraat met een beroep op de maritale macht die zulk gedrag zou vereisen.
Onder dit huwelijks- en gezinsregime ben ik opgegroeid. En zelfs getrouwd. Mijn moeder had bepaalde toestemmingen van mijn vader nodig. In mijn huwelijk heeft dit alleen maar kerkelijk gegolden. Niettemin waren mijn vrouw en ik allebei gewend aan de patriarchale maatschappij en was de discussie over de vrouwenemancipatie ook de onze. Slaagden wij zelf in de emancipatie? Realiseerden wij zelf de gelijkheid jegens elkaar? Hoe dan ook, toen zij overleed in 1990, hadden wij er al ruim dertig jaar van woorden en daden opzitten. En er stond al een klein bibliotheekje met literatuur over het onderwerp in de boekenkast.
Dat ik, toen ik een roman ging schrijven over “liefde in de tijd van de seksuele revolutie” daarop doorging, is dus begrijpelijk. Er waren talloze romans waarin de man-vrouw-relatie aan de orde was, bijna allemaal is men geneigd te denken. Dat waren, realiseerde ik mij vrij snel, niet de romans met een “happy end”. Die hielden juist op als het spannend werd, alsof het huwelijk niet een begin was en het “elkaar krijgen” het hele verhaal. De kasteel-, dokter-romans en dergelijke vielen dus af. Maar toen kwam het probleem: in welke roman van enige allure wordt het probleem goed gesteld en verteld? Ik dacht in een drietal romans typische verhoudingen aan te treffen. Het waren “Adolphe” (1816) van Benjamin Constant,“Liefdeleven” (1935) van Marcellus Emants en “Rituelen” (1980) van Cees Nooteboom.
In het eerste ging het om een jongeman van 22 die een oudere vrouw met kinderen verleidt, maar haar onverschillig laat vallen. De onverschilligheid voor de vrouw leek mij kenmerkend voor de man-vrouw-verhouding van destijds. In “Liefdeleven” wordt inderdaad een huwelijk geschetst, maar een waarin de echtelieden onmachtig zijn een werkelijke relatie op te bouwen. De man heeft veel succes in het maatschappelijke leven, de vrouw zit thuis. In “Rituelen” ging het mij om een enkel voorval, namelijk als een oudere man “het doet” met, ja, ertoe verleid wordt door een meisje dat zijn kind zou kunnen zijn en tot de ontdekking komt dat de vrouw letterlijk bovenop ligt en gedurende de hele vrijpartij het initiatief heeft. Seksueel waren man en vrouw daar gelijk, hoewel de man er even aan moest wennen. Het was niet meer een toestand waarin de vrouw verplicht was zich te laten, maar zij kon nu ook het initiatief nemen en de man “gebruiken”. Dat leek mij een goed voorbeeld van geslaagde seksuele emancipatie.
In mijn roman ging ik nog verder en liet Dédé aan Jerôme aanschouwelijk seksuele voorlichting geven. Dat irriteerde hem, maar tenslotte moest hij niet alleen erkennen dat zij een logische stap had gezet, maar dat het vrijen zo veel meer genot opleverde. Geslachtelijk verkeer was niet meer alleen neuken als jij zin hebt, maar als de ander het ook heeft. En dat maakt het natuurlijk veel spannender.
(Wordt vervolgd.)