Posts tonen met het label vorming van de wereldpresident. Alle posts tonen
Posts tonen met het label vorming van de wereldpresident. Alle posts tonen

vrijdag 7 januari 2011

De wereld en ik 10

Wat ik het meest betreur aan deze intellectuele geschiedenis van Obama dat is de volstrekte afwezigheid van het volkenrecht. En als ik schrijf “volstrekte” dan bedoel ik ook dat ik geen enkele aanwijzing heb voor een volkenrechtelijke vorming van de president van het land dat zich “worldleader” noemt.
Wat is het volkenrecht? In de tijd dat ik in het vak tentamen deed was dat nog mondeling. Mijn examinator was een vriendelijke man die mij duidelijk op mijn gemak wilde stellen.
“Ik begin met een heel eenvoudige vraag,” zei hij. “Met welke twee woorden zou u het volkenrecht kunnen definiëren?”
Hij keek mij heel blijmoedig aan in de vaste overtuiging dat ik het antwoord in mijn mouw had zitten. Wat ik daar in de gauwigheid aantrof was een immens veelvoud van enkelvoudige onderwerpen: rechtssubjecten, verdragen, diplomatie, Verenigde Naties, - was dat wat hij bedoelde? - , codificatie, interventie, consuls, staten, direct werkende regels, mensenrechten, vreemdelingen, oorlog, zeerecht en zo voorts. Stonden de twee gevraagde woorden daarbij? Had ik ze ergens gelezen?
“U weet het wel,” moedigde mijn examinator mij aan, “u moet er alleen opkomen.”
Wist ik het wel? Ik moest het dus gelezen hebben. Of moest ik nu een procédé volgen waarmee ik erop kon komen? Aha, wacht even.
“Oorlog en vrede?” bracht ik uit, terwijl ik een druppel zweet in de kraag van mijn gehuurde jacquet voelde lopen.
“U bent eigenlijk al geslaagd,” zei mijn beul opgeruimd. “De rest is een kwestie van details.”
Ik was natuurlijk volledig van de kaart, vond het een gemene streek van de vriendelijk ogende man. Voordat ik daaraan echter kon toegeven kwam hij alweer met de volgende vraag. Hoe het verder ging herinner ik mij niet, behalve de manier waarop ik op antwoorden kwam en het slot. Ik had het gevoel dat iedere vraag zo’n zelfde inspanning van mij gevraagd had als die om op zijn twee woorden te komen. Iedere keer moest ik mij het systeem te binnen brengen dat hij voor ogen had en dat inderdaad logisch voortvloeide uit die woorden, maar dat ik nergens zo had gelezen.
In feite had ik het ook geweten, zoals hij zei, al dacht ikzelf dat het antwoord te infantiel, in ieder geval niet wetenschappelijk was.
“Ik ga normaal niet verder dan een 8,” zei hij op het einde, “maar ik vond u zo goed dat ik een 9 geef.”
“Maar u heeft nauwelijks de stof gevraagd die ik moest leren.”
“Dat klopt in zekere zin, maar ik heb u gevraagd zelfstandig te denken en te redeneren.”
Mijn cijfer was binnen, dus ik veroorloofde mij op te merken dat ik de vraag naar de twee woorden kinderachtig vond. Wij raakten daarover in een debat dat ik ook niet zal herhalen, maar zijn opvatting kwam erop neer dat het er in de wetenschap vaak om gaat moeilijke dingen eenvoudig te zeggen en dat zulks pas kan als je vertrouwd bent met de materie en scherp kunt redeneren.
“Oorlog en vrede”, dat is het dus. Landen die betrekkingen met elkaar hebben, kunnen met elkaar in vrede of in oorlog zijn. In vrede onderhouden zij diplomatieke betrekkingen en sluiten zij verdragen. In tijden van oorlog geldt het recht om oorlog te voeren en het recht dat het gedrag in de oorlog regelt. In de ene toestand werken de diplomaten, in de andere de militairen. Oorlog moet natuurlijk zoveel mogelijk vermeden worden, meningsverschillen en conflicten moeten zoveel mogelijk diplomatiek worden geregeld. Landen zijn, kort samengevat, in hun contacten met elkaar ook aan het recht gebonden, zelfs in tijden van oorlog, in beginsel net zoals burgers jegens elkaar aan recht zijn gebonden, ook in tijden van conflict.
Toen ik dat tentamen deed, in het begin van de 60er jaren van de vorige eeuw, dacht men nog grotendeels zo over het volkenrecht. Het was een recht dat de betrekkingen tussen staten regelt. Het was ook het recht van een rechtsorde aan de spits waarvan de Verenigde Naties stonden. Maar het was ook de tijd van de Koude Oorlog en van de twee de hele wereld beheersende mogendheden, de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten van Amerika, was de eerste degene die deze mooie constructie telkens saboteerde, niet de Amerikanen. Dat leidde ertoe dat deze rechtsorde toch maar moeizaam functioneerde. Hoewel er wel overleg was tussen - meestal - Russen, Amerikanen en Chinezen, zag het publiek meer dat belangrijke dingen in de Veiligheidsraad door de Sovjets en/of de Chinezen vaak werden geblokkeerd. Als jurist had ik daar niets mee te maken. Internationale rechterlijke organisaties bekommerden zich er ook niet om, oordeelden naar zogenaamd positief recht, ook al hield geen van de Machtigen er zich aan of aan de rechterlijke uitspraken.
Ik had de vervelende eigenschap dat ik mij niet tot dit juridische kon beperken. Ik las veel over de internationale betrekkingen, in boeken als die van de bovengenoemde Creijghton en Vlekke, en vroeg mij af in welke verhouding het volkenrecht stond tot de feitelijke toestanden. In het bijzonder zocht ik naar argumenten om aan te tonen dat de Amerikanen in een hegemonische positie verkeerden. Dat leek niet het geval, de Sovjets leken even sterk, maar ik geloofde dat niet. De Verenigde Staten hadden hen bij de bestrijding van de Duitse nazi’s moeten steunen. Dus. Verder vond ik het ook maar vreemd dat men achter het Ijzeren Gordijn geen consumptie-artikelen kon krijgen in vergelijking met de mate en de kwaliteit die ze in het Westen hadden. En dat men daar geen noemenswaard inkomen had. Daar moest revolutie van komen. Teveel geld werd uitgegeven aan oorlogstuig, geld dat onthouden werd aan de bevolking wat tot ontevredenheid moest leiden. Ik kende uit eigen ervaring de situatie van de Wederopbouw toen bezuinigd werd op de ambtenarensalarissen - het zogenaamde loonkonijn - die jarenlang bevroren werden zodat ze tenslotte meer dan 30 procent achter lagen op het bedrijfsleven. De effecten van zulke eenzijdige politiek kende ik van huis uit. Ik had in mijn opvattingen weinig tot geen medestanders, maar ik kon niets anders bedenken en tenslotte, op het einde van de 80er jaren, kreeg ik gelijk: de Sovjet-Unie was uitgehold en implodeerde. En nu, was de vraag. Nu, dat was: wat gingen de Amerikanen doen die een “overwhelming” oorlogspotentieel hadden, maar geen vijand. Ik was ervan overtuigd dat zij wel een nieuwe zouden vinden, desnoods maken. En het volkenrecht? Ik had er niet veel fiducie in. Wat zouden de Amerikanen doen? De president proclameerde een nieuwe wereldorde en een nieuw “worldleadership”. De hele wereld was volgens de Amerikaanse filosoof Fukuyama liberaal-democratisch geworden, op een paar kleinigheden, zoals China en Rusland na, en de Chinezen waren economisch al aan het democratiseren. Minder positief was Paul Kennedy die sprak van de “decline” van Amerika. He, wat “decline”? Ja, hoor, neergang. Heel Amerika viel over hem heen. De man wist natuurlijk niets van de “American Dream”. Intussen begonnen de Amerikanen maar vast Koeweit te bevrijden en het Midden-Oosten te stabiliseren. Dat zag er voor mij niet uit naar “worldleadership”, zelfs nauwelijks naar “compliance” met het volkenrecht. Het zag eruit naar een ondubbelzinnige hegemonie waarin de hegemoon kon doen en laten wat hem het beste schikte, zoals de koningen in de tijd van het absolutisme, vooral dus wat in zijn voordeel was. Een wereldleider moet toch een stuk onpartijdiger en minder egoïstisch optreden, moet zich het respect van de hele wereld verdienen, iedereen het zijne willen geven. Nu is het zo dat overal waar het de een of andere Amerikaan invalt om ergens ter wereld te zijn, de president van de "worldleader" optreedt, liefst gewapenderhand, om die Amerikaan ter plaatse te beschermen. Dat is een constante doctrine die openlijk is uitgesproken.

(Wordt vervolgd, want er is nog veel over te zeggen.)

zondag 26 december 2010

De wereld en ik 9

Nog iets over de vorming van de wereldpresident
Dat Kloppenberg zo weinig aandacht besteedt aan de literaire kant van Obama is deste vreemder omdat Obama in de eerste plaats al literaire aandacht had gehad voordat hij naar Harvard ging en daarvan wel zoveel had opgestoken dat hij zijn - ook door literaire schrijvers als Philip Roth - goed gerecenseerde “Dreams from my Father” kon schrijven, maar bovendien omdat hij bij de Harvard Law Review te maken kreeg met de “law and literature movement”.
(Zelf heb ik mij er in de 90-er jaren uitgebreid mee beziggehouden, zoals blijkt uit een drietal publicaties die hier, hier en hier te vinden zijn op mijn website. Ik had in de 70-er jaren een bespreking geschreven van een fictionele dissertatie, getiteld “De Raad voor de Constitutie”, van de hand van de even fictionele secretaris van die raad, Mr. Liesbeth van Lokeren. Ik sprak toen nog van de “literair-juridische methode”, later van “jurisfictie”. Ik had graag gewerkt aan een juridische roman waarvan ik veel voorbeelden kende, maar dat veronderstelde een gedegen studie van de literatuur en daar kwam ik pas aan toe in 1988, toen ik de universiteit kon verlaten. Ik was toen echter een beetje mismoedig geworden van de manier waarop in Nederland op dit gebied niets van de grond kwam. Bij één nummer van “Karakters” is het gebleven, afgezien van het proefschrift van Jeanne Gaakeer over de hieronder genoemde James Boyd White. Momenteel zit ik al een hele tijd niet meer in het vak en ik weet niet of zij - inmiddels hoogleraar - promovendi heeft. De juridische roman floreert hier m.i. ook niet, hoewel o.m. “de rijdende rechter” aardig wat stof levert. "Karakter" van Bordewijk is er geen. Het bevat geen juridische probleemstelling, maar beschrijft de aanloop naar een carrière van Katadreuffe die ook een andere dan juridische had kunnen zijn en hetzelfde verhaal zou opleveren. "Advocaat van de hanen" van A.F.Th. van der Heijden is er ook geen. Het is niet genoeg dat er een advocaat of rechter in voorkomt. Misschien dat alleen een aantal boeken van François Pauwels in aanmerking komen. Soit.)
In 1989, toen Obama zelf hoofdredacteur was, publiceerde James Boyd White in de Harvard Law Review zijn bespreking van “Law and Literature. A misunderstood relation” (1988) van Richard Posner. In 1988 verscheen ook de reader “Interpreting Law and Literature. A Hermeneutical Reader”, onder de redactie van Sanford Levinson en Steven Mailloux, waarin 24 eerdere publicaties waren opgenomen. Drie ervan hadden gestaan in de Harvard Law Review, andere in zulke periodieken als de Yale Law Review, Texas Law Review, Rutgers Law review, enz. of waren uittreksels uit gepubliceerde boeken. Sanford was jurist, Mailloux literatuurwetenschapper. In 1987 was al “Cross-examinations of Law and Literature. Cooper, Hawthorne, Stowe, and Melville” van Brook Thomas verschenen, in 1984 “The Failure of the Word. The Protagonist as Lawyer in Modern Fiction” van Richard H. Weisberg en James Boyd White gaf al enige jaren cursussen in het vakgebied “law and literature” aan de Chicago Law School. Boyd White wordt algemeen gezien als de grondlegger van de beweging en van het vak, Weisberg was jurist en gallicist, Posner rechter en docent rechten, een man met een fabelachtige eruditie. (Kloppenberg noemt hem wel, maar alleen als de drijvende kracht achter en in de “law and economics” beweging.) Chicago Law School was de voornaamste universiteit waar onderwijs in het vak werd gegeven. Posner heeft het gegeven, evenals de filosofe Martha Nussbaum. Intussen waren er volgens Posner in de derde druk van zijn “Law and Literature” (2009) in 2007-2008 124 universitaire docenten “law and literature” en verschenen er in het jaar dat Obama hoofdredacteur van de Harvard Law Review was, 1989, 48 boeken over. Laten we dus niet net doen alsof dit niks voorstelt. En de bloei van het vak is niet beperkt tot de Verenigde Staten, ook in Engeland, Frankrijk, Italië, Portugal, Australië, Noorwegen worden inmiddels cursussen gegeven en/of symposia georganiseerd. (Ik put dit allemaal uit mijn eigen bibliotheek en uit de daarin ook opgenomen derde druk van het boek van Posner.)
Een van de belangrijkste taken van de beoefenaren van dit vak was de opstelling van een lijst, een canon van de literaire werken die in aanmerking kwamen voor bestudering, romans of toneelstukken en zelfs poëzie waarin het recht een thema was. Dat blijken, zoals te verwachten was, niet alleen Amerikaanse werken te zijn, maar vooral Europese. Weisberg b.v. behandelt Dostojewski, Flaubert en Camus, naast Melville. Posner is de meest uitgebreide. Bij hem o.a. Homerus, Euripides, Sophocles, Dante, Chaucer, Shelley, Stendhal, Kafka, Dickens, Melville, Dostojewski, Flaubert, Milton, Huxley, Camus en vooral Shakespeare. Obama moet hier veel hem al van zijn middelbare school bekende werken zijn tegengekomen. De veruit meeste waren natuurlijk niet van zwarte auteurs (of “community organizers”). Als de stelling waar is dat juristen veel van de literatuur kunnen leren, dan moet dit ook zijn doorgedrongen tot Obama, zeker omdat hij juist rechten ging studeren omdat hij dan als advocaat betere middelen had voor zijn maatschappelijk werk. “Law is a rhetorical discipline,” schrijft Posner terecht, en een “literary sensibility” komt rechters zowel als advocaten goed van pas, een stelling die ook Martha Nussbaum verdedigt in haar “Poetic Justice” (1995). Kloppenberg heeft het om de haverklap over de wonderbaarlijke “sensibility” van Obama, maar als iets “sensibility” ontwikkelt dan is het wel de kunst, i.c de literatuur.
Het vervelende is dat ik via Kloppenberg niet toekom aan mijn vraag: moet de wereldpresident romans lezen? Het antwoord lijkt mij voor de hand te liggen, maar empirisch onderzoek is nog niet mogelijk bij ontstentenis van een wereldpresident. We hebben alleen maar een Amerikaan. Ziet hij de huidige wereldgeschiedenis als een “narrative arc” die geborgenheid geeft? Denkt hij überhaupt over de wereld, over zijn geschiedenis en vooral toekomst? Leest hij bij voorbeeld Don DeLillo of Salman Rushdie die vaak genoemd worden als de auteurs van “global novels”? En wat steekt hij van die lui op? Of: wat blijkt daarvan? M.a.w. blijft de invloed van de literatuur op Obama beperkt tot het gebruik van literaire procédés of ontleent hij er ook inhouden aan voor de buitenlandse politiek van de VS? George W. Bush keek tenminste veel westerns met helden als John Wayne die veel indianen doodde terwille van de “true grit” van de uitverkoren Amerikanen. Hij leerde ervan hoe hij Osama bin Laden moest opjagen (“hunt him down”) en uitroken (“smoke him out”). Van zulke poëticale kwaliteiten hoort men bij Kloppenberg over Obama niks. Van wat wel?
(Wordt vervolgd.)

woensdag 22 december 2010

De wereld en ik 8

De vorming van de wereldpresident
De huidige president van de Verenigde Staten heeft doorgeleerd in de literatuur, de politieke wetenschap en in de rechten. In de literatuur raakte hij geïnteresseerd na zijn vijftiende op de middelbare school, hij studeerde erin door op de eerste universiteit waar hij naar toeging (Occidental College in Los Angeles) en de tweede (Columbia in New York), maar besloot in deze periode geen schrijver te worden en af te studeren op politieke wetenschap. Niettemin had hij aardig wat literatuur tot zich genomen en ook schrijftechniek. Hij begreep uitstekend dat de literatuur het voertuig bij uitstek is voor filosofische of politieke boodschappen. In ieder geval beter dan academische tractaten die alleen maar door vakgenoten genoten kunnen worden, terwijl romans door iedereen gelezen worden. Die wijsheid had Dante Alighieri al en hij schreef zijn "Divina Commedia", die de Blijde Boodschap bevat, dan ook in een literaire vorm. (Misschien dacht hij wel dat Thomas van Aquino haar al helder genoeg uiteen had gezet in zijn sterk filosofisch getinte "Summa Theologiae" en had hij ook geconstateerd dat dit tractaat geen al te hoge oplage bereikte.)
Literatuurwetenschappers willen het niet graag toegeven, maar literatuur is nog steeds retorica. Een literaire tekst moet nog steeds de aandacht trekken ("capere benevolentiam") en vasthouden ("dispositio", onder meer met de bedoeling "suspense" te creëren) en daar is de retorica nu juist voor bedoeld. De literatuur maakt aanschouwelijk en is daardoor "aantrekkelijker" dan de filosofische of wetenschappelijke tekstsoort. James Atlas vertelt in zijn biografie van Saul Bellow dat hij "conversant in philosophy" was "in a novelistic way", dat hij vertrouwd was met filosofie op de manier van de romanschrijver. Menigeen zal ook "Herzog" of "The Dean's December" of "Ravelstein" gelezen hebben om hun beschouwelijke inhoud. In romans treden natuurlijk personages op, maar die lijken als het goed is net echt en zijn dan ook uitgerust met opvattingen, al is het maar over het geluk van getrouwd te zijn met een chirurg. Vaak voeren zij daarover ook conversaties, meestal dialogen genoemd. Een roman lees je in de eerste plaats om het romaneske, de "novelistic way", die bestaat in de vertelling van gebeurtenissen en de beschrijving van "characters", zoveel mogelijk op mensen lijkende personages. Terwijl je daarin wordt meegesleept kun je "terloops" filosofische of politieke opvattingen toegediend krijgen.
Als je de beide boeken van Obama leest krijg je niets te horen over de vakliteratuur die hij tijdens al die jaren aan al die highs schools, colleges en universities waar hij gestudeerd heeft, heeft verwerkt. Dat is heel opmerkelijk, want professor James Kloppenberg weet er een lange literatuurlijst uit te halen om tot de conclusie te komen dat Obama een echte intellectueel is. Wat hem misschien politiek wel noodlottig wordt, maar zover gaat de analyse van Kloppenberg niet. Zoals ik al eerder schreef onderzoekt de professor ook niet welke invloed de literatuur op Obama heeft gehad. Hij vermoedt het wel, maar mist blijkbaar de categorieën om het in kaart te brengen.
De beide boeken van Obama zijn literair geschreven. Je kunt ze onderbrengen in het subgenre "non-fiction novel". Obama is zich terdege bewust van de "rhetorics of fiction", van de verleiding die van de literatuur uitgaat en hij is zeer goed in staat zijn boodschap te presenteren "in a novelistic way".
Hij was tot de slotsom gekomen dat de Amerikanen er zich zelf van bewust zijn dat zij hun dagelijkse leven leiden terwijl ze daarbij "iets missen", een "sense of purpose", een "narrative arc". Wat is dit laatste anders dan de roman van hun leven? Weliswaar de ouderwetse roman die een duidelijk einde heeft, een waarin het beschreven (deel van het) leven zin krijgt, maar dat wil hij de Amerikanen ook geven: een doel en een roman; Amerikanen zijn hun geborgenheid kwijt, meent hij. (Ondanks alle "narrative arcs" van Hollywood, zou je kunnen vragen.) Zijn methode is de "novelistic way". Kloppenberg signaleert: "Obama the writer prefers flesh-and-blood characterizations to discourses on civic republicanism, philosophical pragmatism, the discourse ethics of deliberative democracy, and antifoundationalism". De vier thema's waar de "discourses" over kunnen gaan die hij achterstelt bij de personages van vlees en bloed van de roman zijn typische overtuigingen van hem: betrokkenheid bij de openbare zaak, filosofisch pragmatisme, de ethiek van de discussie in een overlegdemocratie en afwijzing van het filosofisch fundamentalisme. Die overtuigingen kunnen in zijn "non-fiction novels" worden gelezen (als je de bril van professor Kloppenberg op hebt).
Het is ook opmerkelijk hoe vaak hij in zijn "Dreams from my father" anderen dan zijn ik-personage aan het woord laat. Vaak zijn dat reëel bestaande mensen, die hij overigens meestal van gefingeerde namen voorziet, maar even vaak zijn het personages die zijn samengesteld uit verschillende al dan niet reële. Hij noemt ze altijd met name, ze heten "Regina" of "Odero" of "Ray" of "Marty" en dat maakt ze meteen al aanschouwelijk en de aandacht trekkend. (Het is een van de eerste adviezen die docenten in "creative writing" aan aankomende schrijvers geven: benoem zo snel mogelijk je personages.)
Zoals gezegd, voelt Kloppenberg af en toe deze literaire kwaliteit van Obama wel aan, maar niet professioneel genoeg. Zijn professionaliteit reserveert hij voor Obama's vooral politieke ideeën. Dat is jammer, men zou graag willen weten waar Obama zijn "wisdom of the novel" vandaan haalt en wat hij ermee doet. "Gedurende de jaren na zijn verkiezing in de senaat van Illinois in 1996 is Obama een "accomplished storyteller" geworden," schrijft Kloppenberg, "in staat om complexe ideeën tot leven te brengen door ze te integreren in verhalen over individuen, zichzelf of uit zijn omgeving." Obama moet dus over een "politics" en/of "rhetorics" en/of "ethics of fiction" beschikken die hij toepast en waarmee hij zijn lezers en toehoorders op literaire wijze verleidt tot het aanhoren van zijn boodschap. Hebben wij wel genoeg in de gaten met welke literaire kunstgrepen en truuks Obama ons bedwelmt, welk een formidabele "hidden persuader" hij is?  Hij kan dit niet alleen geleerd hebben van zijn buitenschoolse lectuur van Ralph Ellison of Malcolm X, maar in de eerste plaats van zijn leraren op school. Wie waren dat en wat onderwezen zijn? Wat voor literatuuronderwijs werd er in de VS gegeven in de 80-er jaren? En welke niet-zwarte literatuur moest men ook lezen?