(Vervolg op mijn blog "Van voor de oorlog") Aan verschijnselen kan men onderkennen wat er verschijnt. Dat lijkt een open deur, maar weinigen realiseren zich hoe belangrijk dit is en hoe het werkt. Menigeen blijft staan bij het verschijnsel in de veronderstelling dat het gewoon een ding is, zonder er ooit op te komen dat het iets is dat iets anders toont, dat het een teken is, een symptoom of symbool. In mijn jonge jaren heb ik veel van zulke verschijnselen waargenomen - want dat is wat men met verschijnselen kan doen - zonder te weten wat zij betekenden. Zo hadden mijn ouders een kinderwagen op rubber bandjes, met kogellagers en een inklapbare kap. Zo’n wagen was in de mode, niet in Stein, maar in de stad. De stad was Maastricht. De mode omvatte nog veel meer dingen die ik bij mijn ouders heb waargenomen, kleding, meubilair, plezier aan de stad, de charleston dansen (mijn moeder was er dol op). Ook gingen zij graag naar de stad, die voor hen, in tegenstelling tot de meeste mensen in hun omgeving, niets bedreigends had, niet de plaats was waar een hoer zat en moreel verderf heerste (zoals Marie Koenen o.a. suggereert in "Het hofke"). Mijn vader streefde naar "Bildung", de mentaliteit van de stedeling, van de bourgeoisie, en las boeken over geschiedenis, politiek, de oorlog, de "ontwikkeling", benevens grote romanschrijvers.
De mode was zelf een verschijnsel dat behoorde tot een nog algemenere categorie, de moderniteit. Mijn ouders waren modernistisch. Zonder Rimbaud te kennen - of misschien ook wel - hadden zij als stelregel: "il faut être moderne": men moet modern zijn.
Veel van die verschijnselen, al opgesomd in "Van voor de oorlog", heb ik dus zelf in mijn jeugd bij mijn ouders waargenomen, maar hun betekenis heb ik veel later leren kennen. Niet aan de hand van labeltjes die aan de stoffelijke verschijnselen hingen, maar aan die van lectuur, lectuur van geschiedenisboeken over de eerste decennia van de twintigste eeuw waarin mij duidelijk werd gemaakt wat het modernisme, de moderniteit, de mode, art deco "eigenlijk" was: een culturele periode en een waaraan mijn ouders hadden deelgenomen. Zo werden die jaren ook - hoewel middellijk - mijn ervaring. En kreeg ik meer plaats, meer tehuis, meer grondslag, werd ik mij bewust van het feit dat ik een twintigste eeuwer ben. En naarmate ik meer geschiedenis studeerde voelde ik mij meer thuis in mijn eeuw en het gebied waar zij zich afspeelde, Europa.
Dit is wat ik wilde zeggen in mijn blog "Van voor de oorlog". Ik herinner mij voorwerpen, die verschijnselen waren, en ik leerde begrijpen wat zij betekenden en wat de dingen waren die zij betekenden. Ik leerde dus herinneren en interpreteren aan de hand van lectuur waarin de dingen die betekend werden op zich werden bestudeerd en uitgelegd. En ik leerde dat men niet moet blijven stilstaan bij herinneren, maar ook in de actualiteit moet waarnemen en eveneens interpreteren aan de hand van lectuur. Ook aan de waargenomen actuele dingen - de economische crisis, de opkomst van China, de dominantie van de Verenigde Staten, de toestanden in het Midden-Oosten, de aarzelingen van Europa - hangen geen labels, men moet ze interpreteren, aan de hand van cultuurhistorische literatuur.
Ik ben nu 78 en ik realiseer mij in toenemende mate dat ik een groot deel van de 20e eeuw zelf en toenemend bewust heb meegemaakt en er mijn eigen interpretatie van heb, mede dankzij verschijnselen die ik bij mijn ouders heb waargenomen en die mij een generatie eerder dan de mijne openbaarden. (Omdat ik ervoor openstond, mijn ouders niet als doden of achterlijken, als "mensen van vroeger", terzijde schoof.) Ik realiseer mij ook dat ik opgroeide tussen drie machten: het dorp, mijn ouders en de stad. Mijn ouders waren ten opzichte van het dorp voorlopers, mensen die bewust en actief meer, hogerop wilden. Het dorp wilde meer zichzelf blijven, wat overigens niet wegnam dat het tegen wil en dank, dus passief en weinig bewust werd meegesleept in de ontwikkeling. Mijn ouders werden door de stad aangetrokken en waren ten opzichte van haar volgelingen in de algemenere ontwikkeling. (Dat wil niet zeggen dat de stad, in dit geval Maastricht, de algemene ontwikkeling van Nederland bijhield, maar aan die grootheid kwam ik in mijn jeugd nog niet toe.)
Is dit alles wat ik te zeggen heb? Mijn tekst is hoe langer hoe abstracter en leerstelliger geworden, een les in geschiedbeoefening. Ik heb dat nodig om mijn versie van de twintigste eeuw te berde te brengen. Het zou niet moeilijk zijn uit een aantal boeken het een en ander over te nemen, maar dat zou niet duidelijk maken hoe deze geschiedenis door de individuen is beleefd. Zij zou dus een dorre geschiedenis zijn, met jaartallen en gebeurtenissen, maar niet met de emotie van de belevenis die identificatie en herkenning mogelijk maakt. Pas als die plaatsvinden wordt geschiedenis je eigen geschiedenis, al vindt zij plaats in het klassieke Athene, en word je zelf een deelnemer aan de geschiedenis, zodat je jezelf kunt relativeren en bevrijden van je egocentrisme.
Posts tonen met het label herinnering. Alle posts tonen
Posts tonen met het label herinnering. Alle posts tonen
woensdag 11 september 2013
zondag 1 september 2013
Mémoires 1: Van voor de oorlog
Uit mijn dagboek:
zondag 7 oktober 2012 17.07
maandag 8 oktober 2012 9.28
Wat betekent het dat iemand van ‘35 is? Dat hij van voor de oorlog is, zijnde de Tweede Wereldoorlog. Dat hij nog een jeugd heeft gehad waarin die oorlog nóg geen rol speelde, in tegenstelling tot de babyboomers bij wie de Tweede Wereldoorlog geen rol méér speelt. Behalve natuurlijk bij herdenkingen, maar die zijn niet hetzelfde als de oorlogsbelevenis.
Hoe was de tijd voor de oorlog? Het was niet een zorgeloze tijd, integendeel, het was de tijd van "De Crisis", al begonnen in 1929. Mijn ouders waren ook nog van voor De Crisis, hun jeugd had zich afgespeeld in de "roaring twenties", de tijd van het dansen op de rand van de vulkaan, de tijd van de charleston. Mijn moeder was er erg goed in. In 1929 was zij achttien en De Crisis zal zij alleen maar vervelend hebben gevonden. Hoewel van het dorp was zij van moderne dingen gaan houden, van elegante kleding, elegant kapsel, - de "permanent wave"-, elegant meubilair, al gauw een elegante kinderwagen. Jugendstil, art deco, chroom-nikkel staal, neonverlichting, ratelende auto’s waren naar haar smaak. Bovendien had zij bij rijke mensen gewerkt en daar de Franse keuken geleerd. Mijn vader was geen danser, maar een lezer van literair werk. Niet dat hij zich achter de boeken terugtrok. Ook hij, van hetzelfde dorp, had de moderniteit van de stad leren kennen. Hij was er op de HBS geweest. In 1932 kon hij een betrekking bij de overheid krijgen, een benoeming voor drie dagen per week, zodat zij veel vrije tijd hadden waarvan zij bewust genoten. Vrijheid hoorde bij de moderniteit, de moderniteit wás de vrijheid. Was je niet de onmiddellijke dupe van De Crisis en werkeloos dan kon je zorgeloos zijn, kon je de vulkaan negeren, verdringen, en dansen, zelfs al was je tractement karig. Je kon je kinderen kleden volgens de laatste mode, niet zoals de mensen van het dorp deden, in overwegend zwart, maar juist in wit, witte bloesjes, witte broekjes, witte kousjes, witte schoentjes. Zwart-wit was de kleur van de tijd, zwart-witte foto’s, zwart-wit films. Zwart-witte denkbeelden, want de "choc des opinions" in de openbaarheid was hevig en ging diep.
De zorgeloosheid en het genot van de vrijheid overleefden De Crisis en duurden nog een aantal jaren voort tijdens de Tweede Wereldoorlog, maar zelfs na de oorlog stond in huis het meubilair van de moderne tijd, reed de kinderwagen met kogellagers en opvouwbare kap, droomden mijn ouders van de tijd van voor de oorlog. Als het om de kwaliteit van het een of ander ging, was het hoogste kenmerk dat het "nog van voor de oorlog" was. Wel, ik was - en ben dus - nog van voor de oorlog. Inderdaad, het was crisis, maar daar mochten wij, kinderen, niet de dupe van worden. Wij gingen gekleed in het wit, gekocht in de stad bij de gerenommeerde kinderkledingzaken die je toen nog had. Later werden wij gekleed door de kleermaker. Aan ons lijf geen confectie. Gabardine, loden jas, pofbroek, colbert van harris tweed, stropdas, wit hemd, geblokte sokken, merkschoenen. En een goede opvoeding.
Dat was op het dorp helemaal uitzonderlijk. De meeste kinderen gingen bij hun vader in de zaak, die ze te zijner tijd overnamen, of werden mijnwerker. Mijn ouders hadden op kostschool gezeten, mijn vader zijn hele lagere school en de mulo, mijn moeder korter, maar bij dezelfde nonnen. Beiden waren daardoor vervreemd van het dorp, terecht gekomen in een andere wereld, een van ontwikkeling, algemene ontwikkeling zoals het toen heette. Belezenheid was hun devies geworden. En bewuste opvoeding voor hun kinderen. Mijn vader had na de mulo de hbs gedaan en begrepen dat ook dat nog niet de beste vorming was. Hij stuurde zijn oudste twee kinderen naar het gymnasium. Voor mij is dat zijn grootste cadeau geworden.
De nonnen van de kostschool, ... nee, eerst de vraag hoe mijn ouders op kostschool terechtkwamen. Mijn grootvader van mijn vaders kant was dorpssmid, die van mijn moederskant siezoensarbeider. Zij beschikten niet over vetpotten. Beiden waren getrouwd met vrouwen die jong stierven en beiden, volstrekt los van elkaar, waren genoodzaakt hun kinderen onder te brengen op een internaat. Van Duitse nonnen. Mijn vader is er van zijn zevende tot zijn vijftiende geweest, gevormd dus door Duitse nonnen. Waarschijnlijk heeft hij van haar die hang naar belezenheid gekregen, maar in de eerste plaats de Duitse taal. Uiteraard was het Nederlands op school de verplichte taal, maar de zusters vervielen nogal eens in Duitse liedjes en Duitse lectuur. Zo leerde mijn vader een aantal wijze lessen uit de boeken van Karl May en Fritz Steuben, weliswaar "indianenverhalen", maar tegelijkertijd introducties in een andere wereld, vaak, vooral bij May, reisverhalen, zoals ook de boeken van Jules Verne waren die ook op de lijst van aanbevolen literatuur van de nonnen stonden en die allemaal aan ons werden doorgegeven. Die boeken waren goed voor je opvoeding. En zo begon mijn erudiete leven.
Het dorp waarin zich dit afspeelde heette Stein, Stein, Limburg."
zondag 7 oktober 2012 17.07
Autobiografie: ik ben van 1935, ik heb de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) meegemaakt, de Wederopbouw (1945-1963), de zestiger jaren (1963-1985) en de post-modernistische periode (1985-gisteren). Niks bijzonders voor iemand van mijn leeftijd, maar een van de interessante dingen is wel dat ik geen babyboomer ben. Dat zijn de lui die nu aan de macht zijn, voor zover zij macht hebben en voor macht niet te week geworden zijn. Laten we wel wezen, vanaf het moment dat zij het roer overnamen, ongeveer in het begin van de tachtiger jaren, zijn de teugels losgelaten en is het zaad gezaaid voor de huidige crises. Moest dat ervan komen? Lag het al opgesloten in de vijftiger jaren, tijdens de Wederopbouw, de jaren waarin ik opgroeide? Het is waar dat de babyboomers de discipline van de Wederopbouw zat waren en de vrijheid zochten. Het is ook waar dat dat geleid heeft tot een neo-liberale reactie waarin de aandacht gericht werd op de economie van het kapitalisme in plaats van op de cultuur, de “herrschatsfreie Diskussion”.
maandag 8 oktober 2012 9.28
Wat betekent het dat iemand van ‘35 is? Dat hij van voor de oorlog is, zijnde de Tweede Wereldoorlog. Dat hij nog een jeugd heeft gehad waarin die oorlog nóg geen rol speelde, in tegenstelling tot de babyboomers bij wie de Tweede Wereldoorlog geen rol méér speelt. Behalve natuurlijk bij herdenkingen, maar die zijn niet hetzelfde als de oorlogsbelevenis.
Hoe was de tijd voor de oorlog? Het was niet een zorgeloze tijd, integendeel, het was de tijd van "De Crisis", al begonnen in 1929. Mijn ouders waren ook nog van voor De Crisis, hun jeugd had zich afgespeeld in de "roaring twenties", de tijd van het dansen op de rand van de vulkaan, de tijd van de charleston. Mijn moeder was er erg goed in. In 1929 was zij achttien en De Crisis zal zij alleen maar vervelend hebben gevonden. Hoewel van het dorp was zij van moderne dingen gaan houden, van elegante kleding, elegant kapsel, - de "permanent wave"-, elegant meubilair, al gauw een elegante kinderwagen. Jugendstil, art deco, chroom-nikkel staal, neonverlichting, ratelende auto’s waren naar haar smaak. Bovendien had zij bij rijke mensen gewerkt en daar de Franse keuken geleerd. Mijn vader was geen danser, maar een lezer van literair werk. Niet dat hij zich achter de boeken terugtrok. Ook hij, van hetzelfde dorp, had de moderniteit van de stad leren kennen. Hij was er op de HBS geweest. In 1932 kon hij een betrekking bij de overheid krijgen, een benoeming voor drie dagen per week, zodat zij veel vrije tijd hadden waarvan zij bewust genoten. Vrijheid hoorde bij de moderniteit, de moderniteit wás de vrijheid. Was je niet de onmiddellijke dupe van De Crisis en werkeloos dan kon je zorgeloos zijn, kon je de vulkaan negeren, verdringen, en dansen, zelfs al was je tractement karig. Je kon je kinderen kleden volgens de laatste mode, niet zoals de mensen van het dorp deden, in overwegend zwart, maar juist in wit, witte bloesjes, witte broekjes, witte kousjes, witte schoentjes. Zwart-wit was de kleur van de tijd, zwart-witte foto’s, zwart-wit films. Zwart-witte denkbeelden, want de "choc des opinions" in de openbaarheid was hevig en ging diep.
De zorgeloosheid en het genot van de vrijheid overleefden De Crisis en duurden nog een aantal jaren voort tijdens de Tweede Wereldoorlog, maar zelfs na de oorlog stond in huis het meubilair van de moderne tijd, reed de kinderwagen met kogellagers en opvouwbare kap, droomden mijn ouders van de tijd van voor de oorlog. Als het om de kwaliteit van het een of ander ging, was het hoogste kenmerk dat het "nog van voor de oorlog" was. Wel, ik was - en ben dus - nog van voor de oorlog. Inderdaad, het was crisis, maar daar mochten wij, kinderen, niet de dupe van worden. Wij gingen gekleed in het wit, gekocht in de stad bij de gerenommeerde kinderkledingzaken die je toen nog had. Later werden wij gekleed door de kleermaker. Aan ons lijf geen confectie. Gabardine, loden jas, pofbroek, colbert van harris tweed, stropdas, wit hemd, geblokte sokken, merkschoenen. En een goede opvoeding.
Dat was op het dorp helemaal uitzonderlijk. De meeste kinderen gingen bij hun vader in de zaak, die ze te zijner tijd overnamen, of werden mijnwerker. Mijn ouders hadden op kostschool gezeten, mijn vader zijn hele lagere school en de mulo, mijn moeder korter, maar bij dezelfde nonnen. Beiden waren daardoor vervreemd van het dorp, terecht gekomen in een andere wereld, een van ontwikkeling, algemene ontwikkeling zoals het toen heette. Belezenheid was hun devies geworden. En bewuste opvoeding voor hun kinderen. Mijn vader had na de mulo de hbs gedaan en begrepen dat ook dat nog niet de beste vorming was. Hij stuurde zijn oudste twee kinderen naar het gymnasium. Voor mij is dat zijn grootste cadeau geworden.
De nonnen van de kostschool, ... nee, eerst de vraag hoe mijn ouders op kostschool terechtkwamen. Mijn grootvader van mijn vaders kant was dorpssmid, die van mijn moederskant siezoensarbeider. Zij beschikten niet over vetpotten. Beiden waren getrouwd met vrouwen die jong stierven en beiden, volstrekt los van elkaar, waren genoodzaakt hun kinderen onder te brengen op een internaat. Van Duitse nonnen. Mijn vader is er van zijn zevende tot zijn vijftiende geweest, gevormd dus door Duitse nonnen. Waarschijnlijk heeft hij van haar die hang naar belezenheid gekregen, maar in de eerste plaats de Duitse taal. Uiteraard was het Nederlands op school de verplichte taal, maar de zusters vervielen nogal eens in Duitse liedjes en Duitse lectuur. Zo leerde mijn vader een aantal wijze lessen uit de boeken van Karl May en Fritz Steuben, weliswaar "indianenverhalen", maar tegelijkertijd introducties in een andere wereld, vaak, vooral bij May, reisverhalen, zoals ook de boeken van Jules Verne waren die ook op de lijst van aanbevolen literatuur van de nonnen stonden en die allemaal aan ons werden doorgegeven. Die boeken waren goed voor je opvoeding. En zo begon mijn erudiete leven.
Het dorp waarin zich dit afspeelde heette Stein, Stein, Limburg."