vrijdag 13 oktober 2017 10.29
Men verwijt mij wel eens dat ik zo egocentrisch en /of autobiografisch schrijf, alsof alles om mij draait. Een collega zei eens dat ik egodocumenten maak en hij bekeek ze dan ook egologisch. Dat vond ik wel de leukste. Maar, inderdaad, waarom schrijf ik zoveel over mijzelf. (Mijn God, moet men dat nog rechtvaardigen in het selfie-tijdperk? Nou, vooruit maar.) Ik leef in de veronderstelling dat ik redelijk dom ben en alleen maar mijzelf ken, en dat ook nog maar tot op een zekere hoogte. Andere mensen leren kennen gaat volgens mij via zelfkennis. Als je jezelf, - wat dit betreft de meest voor de hand liggende, - niet eens kent, hoe dan anderen? Ook de Grieken zeiden het al: ken op de eerste plaats jezelf. Awel dus, zelfkennis. Vergis je echter niet, begin maar eens vast te stellen wie en wat je bent.
In het verleden las ik veel autobiografische geschriften van “anderen”. Trouwens ook veel romans met een autobiografische inslag. Die auteurs gaven zichzelf zo bloot als zij konden, vooral als zij in de dagboekvorm schreven. André Gide was er zo een, en Gabriel Marcel. Een der eersten die ik in handen kreeg was Pieter van der Meer de Walcheren. Over de laatste heeft Boudewijn Büch eens heel schamper geschreven; hij zou alleen maar het katholieke geloof in zijn hoofd hebben gehad. Ik kende Büch toen nog niet, maar met Van der Meer had ik persoonlijk kennis gemaakt en ik vond hem een heel brede figuur. Marcel heeft een deel van zijn dagboek uitgegeven onder de titel “Journal métaphysique”. Al schrijvende daaraan ontwikkelt hij tal van stellingen van zijn filosofie. Hij is nooit tot een systeem gekomen en bleef zijn leven lang een zoekende. Die mensen verdiepten zich al levende en schrijvende in zichzelf en kwamen tot heel concrete - of volwassen - zelfkennis. Zij zagen zichzelf in de wereld van hun tijd, niet hun wereldje, maar dé wereld, hun monde, waarmee zij zich fundamenteel verbonden achtten. Zij konden zich buiten die wereld niet denken en reageerden erop, ontleenden er hun uitgangspunt en positie aan. (“Der Mensch in dieser Welt”, was de titel van een van die schrijvers.) (Een woord over het woord “ zoekende”. Het mag lijken dat een zoekende niets weet. Als hij echter een onderzoekende is, dan weet hij van alles, maar er is nog veel meer te vinden. “Was wir wissen ist viel,” zei een Duitse filosoof,” was wir nicht wissen ist unendlich.” Enfin, hier over een andere keer.) Hun uitgangspunt en positie, dat is nu juist wat de existentialisten interesseert. Zij noemen het de situatie of de “condition”.
Toen in de vijftiger jaren het existentialisme de vorm aannam van een cultuur, althans een subcultuur, - zonnebrillen, zwarte kleding, coltruien, smalle broekspijpen enz. - en niet alleen een filosofie, was ik wel toe aan die concreetheid. Veel ervan is mij bij gebleven en veel van mijn principes stammen van die beweging. Hoewel ik niet meer streng in de leer ben, heb ik onlangs nog eens een overzicht van het actuele existentialisme gekocht. Ik heb dat hier al eerder vermeld.
Kevin Aho (Existentialism. An Introduction, 2014) geeft in zijn voorwoord in een paragraaf getiteld “What is existentialism?” een korte, samenvattende lijst van kenmerken van het existentialisme. Eerst wijst hij erop dat er verschillende versies van zijn, afhankelijk van de auteur die ervan uitgaat. Niettemin is er een gemeenschappelijke noemer: “ their concern for the human situation as it is lived”. De kenmerken zijn er zeven. Het gaat mij hier om het vierde: “the insider’s perspective”. “Omdat de menselijke existentie niet een ding is dat bestudeerd kan worden in een perspectief van onthechte objectiviteit huldigen de existentialisten de opvatting dat wij onszelf alleen maar kunnen kennen door ons te plaatsen in wat men het perspectief van de insider kan noemen. Dat betekent dat wij, voordat wij komen tot welke belangeloze theorievorming over wie of wat wij zijn, eerst de ervaring van het mens zijn zoals het geleefd wordt in de context van onze eigen situatie, in de greep moeten zien te krijgen. Om deze reden verwerpen de existentialisten het idee dat er objectiviteit te pas komt als het er om gaat een uiteenzetting te geven over de menselijke existentie. Elke uiteenzetting van wat het is mens te zijn wordt onmiddellijk bemiddeld door de contextuele ineenvlechting van onze sociale bemoeienissen, lichamelijke orientatie, emoties en perceptuele capaciteiten.”
In het hoofdstuk dat hij vervolgens besteedt aan dit “insider’s perspective” behandelt hij de problemen van de onthechting of afstandelijkheid en de objectiviteit, van subjectieve waarheid, van perspectivisme en van fenomenologie.
Het eerste is gemakkelijk te begrijpen als men zich realiseert dat men in het algemeen iets pas “echt waar” vindt als het objectief is. Iets dat subjectief is wordt doorgaans twijfelachtig gevonden. Dat “men” dat “in het algemeen” zo vindt komt door de moderne, de cartesiaanse filosofie. Zij vereist afstandelijkheid (of onthechting). Iemand die geen afstand kan nemen kan geen gelijk hebben en moet zich eerst van zijn emoties losmaken was de stelling. De existentialisten komen daar tegen in opstand, het omgekeerde is, wat de menselijke existentie betreft, waar: men kan de mens pas goed kennen als men zijn subjectiviteit weet in te schatten. Die is juist geen afstandelijkheid, maar echte beleving, er midden in zitten, innerlijkheid. “Wie de oorlog niet heeft meegemaakt kan er niet over oordelen,” hoorde je vroeger vaak. “ Wie niet in zijn jeugd misbruikt is, kan er niet over meepraten,“ is er ook zo een. Vul zelf maar in.
Zo’n beleving is niet een “event”, waar je uit de bol kan gaan of een georganiseerde expeditie in de bossen van de Amazone. Sowieso is alles wat toeristisch - of anderszins buiten jezelf - georganiseerd is geen beleving in de zin van het existentialisme. Degene die zo iets ondergaat weet dat het om een spel gaat. De beleving van een spel geeft weliswaar de spelervaring, maar die is tegengesteld aan de levenservaring. Om die laatste gaat het echter het existentialisme. Een echte levenservaring is bij voorbeeld de puberteit of het ouderschap of de terminale fase bij een ziekte of het vluchtelingschap en de oorlogssituatie. Een goed georganiseerde puberteit wordt volgens mij nog nergens aangeboden, het blijft bij goede raad van anderen, van mensen op afstand.
Moraal van het lied: in het klimaat van het existentialistische cultuurtje - of aardiger: de existentialistische subcultuur - van de zestiger jaren heb ik een paar gedragslijnen opgelopen die ik nu nog steeds volg: ik kijk eerst naar mijzelf voordat ik anderen oordeel of: ik begin met te kijken wat ikzelf ergens van vind en vergelijk dat met wat ik van anderen hoor.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten