Posts tonen met het label priester. Alle posts tonen
Posts tonen met het label priester. Alle posts tonen

dinsdag 4 februari 2020

Vita brevis, een bekentenis


 Mijn eerste ideaal was “priester worden”. Ik ging dus op mijn twaalfde graag naar het Klein Seminarie Rolduc, waar mijn broer Jeu ook op zat. Ik bleef er twee jaar, haalde veel kattekwaad uit en kreeg de goede, maar dwingende raad om het ergens anders te zoeken. Zij begrepen daar niks van mijn roeping: zelfs het priesterschap was, als je het mijzelf vroeg, nog niet genoeg, ik wilde heilige worden.
 Ik had veel over die lui gelezen in een kerkboekje dat “Gouden legenden” heette en geschreven was door een Italiaan, wist ik wanneer. Het bracht mij op nog een ander boekje, geschreven door een Nederlander, Thomas van Kempen geheten; het nodigde uit tot navolging van Christus. Ik heb dat heel serieus genomen, maar begreep geleidelijk aan dat ik voor heiligheid de verkeerde kant opging, al maakte ik het niet zo bont als Portnoy.
 Vervolgens ging ik naar het “Bisschoppelijk College Sint Josef in Sittard”, afdeling gymnasium. Na een poos, op ongeveer mijn 15e, wilde ik geen priester meer worden. Ik wilde schrijver worden. Dat kwam vooral door Karl May, Jules Verne, James Fenimore Cooper, Chateaubriand, Walter Scott, e.t.q., die ik dag en nacht las. Om te schrijven moest je natuurlijk iets te schrijven hebben en dat verwierf je, zoals duidelijk zal zijn, door reizen. Vooral, in navolging van Old Shatterhand, in indianen-gebied.
 Ik had het gym nog niet af en moest dus nog een wijle wachten. Het was niet zo dat school mij hinderde, ik leerde goed en veel interessants, maar ik was er heilige noch schrijver.  Ik was, vrees ik, iets veel ergers, ik was een dromer. En ik droomde de droom van de filosoof. Ik wist echter nog niet waarom, als je überhaupt kunt weten waarom je iets droomt. Hij werd de droom van mijn leven, van einer der von Gott dazu verdammt ist ein Philosoph zu sein. Ondanks alle tegenspartelen, uitvluchten, omwegen moest ik tenslotte het hoofd buigen en mij overgeven aan de studie van de logika, de ethika en de metafysika, zoals ze al sinds ‘s Europa’s heugenis filosofie bedrijven.
 Wat was de overweging? Het christendom, begreep ik, had zijn bloei gehad, in de Middeleeuwen. Het had een systeem ontwikkeld waarin de hele kosmos begrepen werd. Zo iets heb je nodig voor je geborgenheid. Het was een Mount Everest en culmineerde in God. Aan hem geloofde ik niet meer en daarmee viel het hele systeem in elkaar. Toen moest ik een ander kosmologisch systeem zien te vinden wilde ik enige geborgenheid overhouden en niet in de plomp springen. Was het literatuur? Het gewone leven van alledag? De een of andere politieke overtuiging? Was het de geschiedenis? Werken? Amusement? Genieten? Was het een carrière? Zij en nog een aantal meer vielen af. Overbleef de discipline die ze allemaal gerelativeerd had: de filosofie, de fröhliche Wissenschaft.