Ruim vier jaar later, september 1944, stond Otje Dishuis, inmiddels Otto geworden, weer naast zijn vader te kijken naar een aantal mannen van wie hij nu wel wist dat het soldaten waren. Het waren weer Duitse soldaten. Zij hadden geen afweergeschut, maar groeven kuilen.
“Dat zijn schuttersputjes,” legde de vader van Otto uit. “Er kunnen er telkens twee in en ze moeten ze zelf graven. Kijk, dat zijn mitrailleurs.”
Het was op de Scharberg. Vroeger was dat een uit het Limburgse plateau stekende punt geweest die de loop van de Maas naar het Westen dwong zodat de rivier een hoek van 90 graden maakte. In het begin van de dertiger jaren was het Julianakanaal aangelegd en dwars door de punt heen geleid, zodat er een mooi ruim talud was ontstaan en aan de overkant het restant van de Scharberg waarachter de Maas zijn bocht maakte.
Waar Otto en zijn vader stonden hadden zij zicht over het kanaal en de Maas heen op een vlakte op de Belgische kant. Het krioelde daar van legervoertuigen, tanks, amfibiewagens, jeeps, soldaten te voet, al dan niet in enige formatie. Het waren de geallieerden. Er werden voorbereidingen getroffen om de Maas over te steken.
Otto dacht dat de geallieerden vergeleken met de Duitse soldaten een enorme overmacht hadden, maar zij moesten natuurlijk nog de Maas over en de Duitsers hadden het strategische voordeel van de hoogte waarop zij zaten. Hij voelde echter de drift van die lui aan de overkant, die waren niet te stuiten.
Er kwamen ook Duitse soldaten overgezwommen, vluchtelingen die ongewapend en ongehinderd tussen de geallieerde troepen door mochten. Sommigen hadden op geïmproviseerde vlotten gezeten, maar de meesten waren drijfnat. Otto had medelijden met ze.
Misschien hield Otto zijn vaders hand vast.
Zij stonden met zijn tweeën naast een tank, de enige aan de Duitse kant, maar de vader meende te weten dat er tienduizend Duitsers waren samengetrokken, allemaal infanterie. Die lagen dan ergens in en rond het dorp Stein. Otto’s vader was bang dat er een veldslag zou plaatsvinden en dat hun laatste uur geslagen had.
Otto nam deze dingen voor kennisgeving aan. Hij wist niet wat het laatste uur was. Hij had de hele tijd weinig van de oorlog gemerkt. Het was een tijd van grote vrijheid voor hem en zijn makkers geweest, van avonturen in het kanaal en de Maas die hen dienden tot zwembad. Dat was er in het dorp niet. Het zwemmen was dan ook veel avontuurlijker dan wanneer er wel een was geweest. Je klom op voorbij varende schepen, zocht kolken op in de Maas, dook van de brug af, lag op de Scharberg stiekem te roken of op te scheppen over je heldendaden. En ineens was het gebied een strategische plek waar twee legers elkaar aanstaarden en elkaar straks te lijf zouden gaan, de Duitsers en de geallieerden, de twee wereldmachten, zoals Otto’s vader zei.
Otto had inmiddels wel begrepen dat de Duitsers de vijanden waren, maar hij kon toch ook maar moeilijk loskomen van het beeld aan het begin van de oorlog toen de twee gemeente-ontvangers, de Duitse en de Limburgse, zich naast elkaar stonden te scheren in de keuken van zijn ouderlijke huis, beurtelings in het spiegeltje kijkend. En ook begreep hij nauwelijks dat Karl May en Old Shatterhand, die hij vereerde, eveneens Duitsers waren. Er was veel dat hij niet begreep en niet omdat hij nog zo jong was.
“Kom,” zei zijn vader, “we hebben het wel gezien.”
Zij liepen naar huis, langs het Patersbos, waar Otto en zijn vriendjes niet in mochten, maar af en toe een van de paters gingen uitdagen, de Patersberg op, de Kruisstraat door, langs de gats van Bet van den Auwe naar de Keerenderkerkweg. Zijn vader zei niets meer, hij keek bezorgd.
Die nacht sliepen zij in de kelder, bovenop een hoop aardappelen. Gedurende de periode dat de geallieerde bommenwerpers overvlogen, zo'n beetje het laatste jaar, hadden zij meestal bij buren geslapen die een veiliger kelder hadden. Het gaf ook een veiliger gevoel als je met anderen samen was.
Deze nacht wilde Otto’s vader er niet heengaan.
‘t Is de vraag of hij die nacht geslapen heeft. Otto in ieder geval wel. Hij was thuis met zijn vader en moeder, met zijn broertje en zijn zusje, hem kon niets gebeuren.
Het was nauwelijks licht toen hij wakker werd van kabaal van zijn vader. Hij kwam het huis binnen schreeuwend: “We zijn bevrijd, we zijn bevrijd!“
Hij was niet in huis kunnen blijven en had door het dorp gezworven. De Duitsers waren inderdaad vertrokken tot een kilometer of tien verderop, achter Nieuwstad. Er werd wel degelijk slag geleverd en Nieuwstad werd grotendeels verwoest, maar Stein bleef gespaard.
Een nieuw leven brak voor Otto aan, hij was negen jaar en deed het heel goed op school, maar hij was gewend aan het zwerven in de buurt van Stein, een gebied dat niet onderdeed voor de prairieën waar Karl May over vertelde. Hij was gewend aan de ruimte, aan de onbeperkte vrijheid van beweging, aan de literaire vormen waarin zo’n leven verteld werd. Dat van die geallieerden, die Engelsen, Schotten - met hun kilts en hun doedelzakken -, Canadezen, Nieuw-Zeelanders, Australiërs en zelfs Amerikanen, was er een logisch vervolg op. De wereld stroomde bij hem binnen.
Posts tonen met het label Duitse boeken. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Duitse boeken. Alle posts tonen
maandag 5 mei 2014
maandag 20 november 2006
Boeken 2
Weer eens werkende aan mijn biografie van Maria Kinsky bladerde ik een aantal mij allang bekende boeken door om mij in de sfeer van de dertiger jaren in Duitsland ("Cabaret"!) te verplaatsen: wat had haar ertoe gebracht van haar geloof af te vallen? Een gebeurtenis en zo ja, welke? Geen gebeurtenis, maar een verandering in de algemene mentaliteit? Ik las wat in de biografie van Heidegger door Safranski, in die van Carl Schmitt door Novak en Benderski, in de herinneringen van Sebastian Haffner, Golo Mann en Stephan Zweig, ik kocht zelfs de jeugdherinneringen "Über die Brücke" van de filosofiehistoricus Kurt Flasch wiens "Das philosophische Denken im Mittelalter" ik erg bewonder.
Misschien was dit project van mij al een aantal jaren geleden uitgelokt door Martin Walsers "Ein springender Brunnen" of nog veel langer geleden door "Het stierenoffer" van Louis Ferron dat mij een van de meest diepgaande analyses van mijn bovengenoemde thema lijkt. In ieder geval zat ik er tot over mijn oren in. Komt ineens Günter Grass met zijn bekentenis dat hij op zijn vijftiende lid van de Waffen-SS is geweest. Ik was verbaasd over de hoeveelheid stof dat daarop in Duitsland opgewaaid werd. Men is daar nog steeds niet klaar met dat nazi-verleden. Ook Walser heeft het geweten. Hij beschrijft de jeugd van een jochie dat te jong was om veel te begrijpen van wat er in de dertiger jaren om hem heen gebeurde en dus vrij argeloos door het leven ging.
Voor Duitsland kwam "Ich nicht" van Joachim Fest op tijd. Hier kon men lezen dat er ook onschuldige Duitsers (i.c. Duitse intellectuelen) waren geweest. Ik heb het boek na zo'n 100 bladzijden opzij gelegd. De "Ich" uit de titel is niet Joachim Fest zelf, maar zijn vader. Die, een leraar, had als lijfspreuk "Etiam si omnes - ego non". (Als ze allemaal te hoop lopen, ik niet.) Ik heb geen idee wat Grass over zijn vader had kunnen zeggen, de vader van het jochie van Walser was volmaakt onschuldig, een gevoelige, muzikale man, die zich met politiek niet wilde inlaten. Ik vind de titel "Ich nicht" misleidend en niet eerlijk. Kinderachtig eigenlijk. Schrijf dan een "Mon père est un héros" (in het Duits).
Ik vind overigens die (auto)biografieën van al die al dan niet meelopende Duitsers weinig interessant. Voor de zoveelste keer lees je dat zij, ondanks alle nazisme, gewoon kattekwaad hebben uitgehaald, verliefd werden en andere dingen die kinderen vóór het tijdperk van de TV deden. Het enige interessante is dan de meestal korte passage over de keuze voor of tegen het nationaal-socialisme. Daar zijn nu langzamerhand wel alle nuances van geboekstaafd, lijkt mij. Weet iemand nog iets beters?
Misschien was dit project van mij al een aantal jaren geleden uitgelokt door Martin Walsers "Ein springender Brunnen" of nog veel langer geleden door "Het stierenoffer" van Louis Ferron dat mij een van de meest diepgaande analyses van mijn bovengenoemde thema lijkt. In ieder geval zat ik er tot over mijn oren in. Komt ineens Günter Grass met zijn bekentenis dat hij op zijn vijftiende lid van de Waffen-SS is geweest. Ik was verbaasd over de hoeveelheid stof dat daarop in Duitsland opgewaaid werd. Men is daar nog steeds niet klaar met dat nazi-verleden. Ook Walser heeft het geweten. Hij beschrijft de jeugd van een jochie dat te jong was om veel te begrijpen van wat er in de dertiger jaren om hem heen gebeurde en dus vrij argeloos door het leven ging.
Voor Duitsland kwam "Ich nicht" van Joachim Fest op tijd. Hier kon men lezen dat er ook onschuldige Duitsers (i.c. Duitse intellectuelen) waren geweest. Ik heb het boek na zo'n 100 bladzijden opzij gelegd. De "Ich" uit de titel is niet Joachim Fest zelf, maar zijn vader. Die, een leraar, had als lijfspreuk "Etiam si omnes - ego non". (Als ze allemaal te hoop lopen, ik niet.) Ik heb geen idee wat Grass over zijn vader had kunnen zeggen, de vader van het jochie van Walser was volmaakt onschuldig, een gevoelige, muzikale man, die zich met politiek niet wilde inlaten. Ik vind de titel "Ich nicht" misleidend en niet eerlijk. Kinderachtig eigenlijk. Schrijf dan een "Mon père est un héros" (in het Duits).
Ik vind overigens die (auto)biografieën van al die al dan niet meelopende Duitsers weinig interessant. Voor de zoveelste keer lees je dat zij, ondanks alle nazisme, gewoon kattekwaad hebben uitgehaald, verliefd werden en andere dingen die kinderen vóór het tijdperk van de TV deden. Het enige interessante is dan de meestal korte passage over de keuze voor of tegen het nationaal-socialisme. Daar zijn nu langzamerhand wel alle nuances van geboekstaafd, lijkt mij. Weet iemand nog iets beters?