Ik werd vanochtend wakker met het akelige gevoel dat ik iets verkeerds geschreven had. Een of ander blogbericht deugde niet, was gedachteloos overschrijven van een idée reçue, was niet door mij zelf doordacht en getoetst aan mijn eigen levenservaring. Nog voordat ik mijn kamerjas had aangeschoten wist ik welk bericht het was: "Zoonschap".
Terwijl ik koffie zette wist ik wat ik had moeten zeggen. Het volgende. Wie alleen maar afgaat op de Oedipus-theorie van Freud kan denken dat hij het alleen maar heeft over macht. De verhouding van de zoon met de vader zou één grote strijd zijn en wel om het bezit van de vrouw die de echtgenote van de man en de moeder van de zoon is. De zoon gaat zo ver dat hij zijn vader wil doden (en dat in talloze personages in de geschiedenis ook heeft gedaan). Dit is echter, begreep ik ineens, een dubieuze theorie en psychotherapeutische cliënten doen er goed aan hiermee rekening te houden. De relatie tussen vader en zoon wordt namelijk niet alleen gedefinieerd door hun rivaliteit. (En bovendien is rivaliteit niet alleen maar fysiek geweld.) Men kan zich bij voorbeeld ook een, wat ik zou willen noemen, "hoofse" rivaliteit indenken, waarbij de vader en de zoon om de gunst van de vrouw (de Vrouwe!) dingen door prestaties waarmee zij indruk op haar proberen te maken. Zij zouden elkaar bv. kunnen overbieden in verrassingen waarmee zij te kennen zouden geven hoe goed zij haar kennen, zelfs in voor haarzelf onbekende contreien, die zij dan zelf, als een haar tot dan toe nog onbekende kant, zou ontdekken. Dat zou een rivaliteit in liefde zijn. Weliswaar ook een machtsstrijd, maar in ieder geval een met een deugdelijke scheidsrechter, de moeder/vrouw. En toch voor mijn gevoel een trap of wat hoger dan macht en geweld.
Wat de vrouw betreft is de theorie die ik boven bedoelde sowieso al onrealistisch. Waarom zou een moeder vallen voor een zoon die haar man vermoordt? Waarom zou ze met zo iemand het bed willen delen? Toch alleen maar als zij van haar man af wil, maar dat lijkt mij niet een gangbare relatie. In de dierenwereld komt het wel voor dat het vrouwtje het mannetje doodt nadat zij door hem bevrucht is, en men zou daaruit kunnen afleiden dat er ook bij mensen instincten leven die hiermee vergelijkbaar zijn, maar dat is een idee dat in de Oedipus-theorie nu juist bij mijn weten helemaal niet aan de orde komt. Het zou ook het krijgen van meer dan een kind bij dezelfde man "onnatuurlijk" maken.
Hoe dit ook allemaal mag zijn, het definiëren van de ouder-kind relatie uitsluitend als machts- en vechtsverhouding is onhoudbaar. De vader noch de dito zoon denken en handelen door de bank genomen zo. Het is ook bij Freud alleen de oudste zoon en de neuroot. De oudste zoon die neurotisch is dus. De niet-neurotische, gezonde oudste zoon weet van niks. (Hij heeft zijn Oedipus-complex al voor zijn tiende achter zich gelaten.) Hij, de oudste, "plaatst" geleidelijkaan zijn vader (en zijn moeder) in de conversatie met zijn leeftijdgenootjes. De omgang met klasgenootjes, buurtgenootjes, neefjes en nichtjes, opent hem de ogen voor andere dingen dan die van het gezin waarin hij voorheen verbleef en dat hij voor de kosmische waarheid hield. De conversatie met die kinderen brengt het kind dat daar ontvankelijk voor is, in contact met een heel nieuwe wereld, een verbreding van zijn horizon. Hij leert zijn vader én zijn moeder relativeren, dat wil zeggen hen niet meer als universeel te beschouwen. Het heel jonge kind dat opgroeit in een "normaal" gezin weet immers niet beter, al zijn kennis is, bij gebrek van een wijdere horizon, universeel. Contact met de buitenwereld, met de voornoemde kinderen vooral, doorbreekt de universaliteit en het kind moet zijn inzichten relativeren (of asociaal worden).
(Dat de zoon zijn vader niet meer als een universele figuur ziet, brengt mee dat hij ook niet "de schuld van alles" aan hem kan geven. De oedipale zoon zit nu juist met een verwrongen beeld van zijn vader, zijn werkelijke vader is iemand anders.)
Het contact met de buitenwereld leert trouwens niet alleen andere kinderen kennen, maar ook andere volwassenen, bv. onderwijzers, politie-agenten, winkeliers. Die lijken echter weer zo veel op zijn ouders dat zij eerder betekenis hechten aan hun leeftijdgenootjes met wie zij beter kunnen debatteren.
Zit men in een freudiaans georiënteerde therapie, dan loopt men het risico, dus als het niet goed gaat, dat men vanaf het begin op de strijd-theorie gefixeerd wordt. Alles wat de vader gedaan heeft wordt dan gereduceerd tot eigenbelang, en niet tot liefde of gewone vaderlijke genegenheid of kameraadschappelijkheid. En het oedipale kind is daar natuurlijk het slachtoffer van. Denkt het.
Dat het kind, elk kind (in een "normale"gezinssituatie), in het begin van zijn leven door zijn ouders gedirigeerd wordt is gewoon. Geen baby is in staat te bepalen wanneer hij van de tepel naar de speen moet overstappen. Geen kind is in staat te beslissen - of te begrijpen - dat hij naar de crèche moet. Geen kind besluit zelf naar de basisschool te gaan. Of die of die leerkracht over zich af te roepen. Dat doen onoverkomelijk de ouders. Men kan er bij een psychotherapeut een casus en zijn vader een autoritaire zak van maken, maar of een vader autoritair is blijkt pas als het kind de leeftijd van de onafhankelijkheid heeft bereikt, vroeger ook wel de leeftijd des onderscheids genoemd.
Enfin, dat heb ik op dit blog al eerder uiteengezet. Ik voeg er aan toe: de leeftijd des onderscheids wordt tegenwoordig niet meer afgelezen aan de verhouding tot de ouders. Een kind is tegenwoordig onafhankelijk als het zich maatschappelijk kan redden, doordat het werk heeft of een uitkering of enige andere bron van eigen inkomsten. Geestelijk is het zelfstandig als het zich heeft weten in te werken in een wereld buiten het gezin, een van collega’s, sport- en/of fuifgenoten, en dergelijke. Als het daar zijn mannetje kan staan helpt moedertje - en vadertje - niet meer. De kosmos (wereld) die het vroeger kende is dan vervangen door een clubje "vrienden" (Meestal referentiekader genoemd). Vater, Mutter, Bruder, Schwester tellen dan niet meer, heeft men niet meer nodig. Alsof liefde en genegenheid nodig hebben is.
Overigens is al dit soort "onafhankelijkheid" maar partieel. Zolang de gentechniek iemands genen niet naar zijn believen kan veranderen, blijft men zitten met de karaktereigenschappen die men geërfd heeft. En hoe eerder het onderwijs begint, hoe minder kinderen van hun ouders leren. Absolute onafhankelijkheid van zijn ouders is dus maar een illusie.
Posts tonen met het label Freud. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Freud. Alle posts tonen
zaterdag 23 april 2016
woensdag 7 oktober 2015
Zoonschap
Over het zoonschap. Tevergeefs zal men het woord in onze woordenboeken zoeken. Het is echter gemakkelijk in te zien dat de zoon, net als de vader, iets beleeft dat zoonschap kan worden genoemd. Het is dus, net als het vaderschap, een stelsel van beelden, voorbeelden, patronen, normen en wat dies meer zij, dat het leven van de zoon bepaalt. Naar gelang van de persoonlijkheid van de zoon is het iets tussen een stram corset en vrijbuiterij. Dat brengt niet mee dat er niets algemeens aan te ontdekken valt, integendeel.
Een van de meest bestudeerde modellen is het Oedipus-complex, ontwikkeld door Sigmund Freud. Hoe omschrijft Freud het Oedipus-complex? Dat gebeurt al in "Die Traumdeutung" (1900) (in de Studienaufgabe op de pgg. 265-270). Hij weidt daar zijn theorie over de oorsprongen van de psychoneurose uit tot de psychische gesteldheid van álle kinderen. Het gaat er volgens hem om dat alle kinderen verliefd zijn in de ene ouder en de andere haten. Bij neurotici is dat uitvergroot, bij normale kinderen minder evident en minder intensief, maar niettemin wel degelijk aanwezig. (De meeste mensen geloven dit niet. "Ik houd van allebei mijn ouders," zeggen zij en geloven het ook zelf. Zo is het in hun bewustzijn aanwezig. Dat is echter niet wat Freud bedoelt. Die verliefdheid en haat zijn aanwezig in het onbewuste, een gebied dat voor de meeste mensen onbereikbaar en dus onbekend is, maar vanwaar het denken en handelen sterk beïnvloed wordt. Door dromen worden de verschijnselen die zich daar voordoen kenbaar, evenals door de psycho-analyse.) Dat deze wetenschap omtrent de verhouding tussen ouders en kinderen algemeen geldig is, blijkt uit de stof van de sagen van lang vervlogen tijden, zoals de Oedipus-sage en, recenter, de geschiedenis van Hamlet, door Shakespeare verteld.
Oedipus is de zoon van Laios, koning van Thebe, en zijn vrouw Jokaste. Omdat een orakel zijn vader verkondigd had dat zijn nog ongeboren zoon hem eens zou vermoorden, wordt de zuigeling in de wildernis gezet om te sterven. Hij wordt echter door een herder gered en groeit als koningszoon op aan een ander hof. Onzeker over zijn afkomst raadpleegt hij als hij ouder is eveneens een orakel. Dat luidt dat hij zijn geboorteplaats moet mijden omdat hij gedoemd is zijn vader te vermoorden en met zijn moeder te trouwen. Een keer op weg ontmoet hij Laios, een kwaadaardige oude man die hij niet kent, en doodt hem na een hevige ruzie. Dan komt hij bij Thebe aan waar hij de raadsels van de Sfinx, die de toegang tot de stad verspert, oplost, als dank waarvoor de bevrijde Thebanen hem tot koning kiezen en de hand van Jokaste schenken. Een tijd lang regeert hij de stad en verwekt twee zonen en twee dochters bij Jokaste van wie hij niet weet dat zij zijn moeder is. Dan breekt de pest uit. En weer wordt er een orakel geraadpleegd. Het zegt dat de pest ophoudt als de moordenaar van Laios verdreven is. Waar echter is hij? Niemand kent hem immers, Oedipus zelf weet niet wie zijn slachtoffer was. Freud gaat uit van de bewerking van het verhaal door de toneelschrijver Sophocles. In diens stuk, "Oedipus koning" getiteld, komen enkele figuren ten tonele die informatie hebben over de gang van zaken vlak na de geboorte van Oedipus, waaruit zonneklaar komt vast te staan dat de zuigeling van destijds Oedipus was en dat hij de moordenaar van Laios is. Oedipus steekt zichzelf de ogen uit en vertrekt als bedelaar, Jokaste verhangt zich.
Zo vertelt Freud in het kort de Oedipus-sage, waaraan hij de bevestiging van zijn theorie van de, in het onbewuste bewaarde incestneigingen van het kind, ontleent. Waarom grijpt ons, moderne mensen, het verhaal van koning Oedipus nog zo aan? Men zou zeggen dat het gaat om een noodlotsgeschiedenis, een onontkoombaar noodlot. Dat maakt echter geen indruk op ons, zegt Freud. De oorsprong van onze bewogenheid door het verhaal moet niet daarin worden gezocht, maar "in de bijzonderheid van de stof". "Er moet in ons innerlijk een stem klinken die de dwingende kracht van het noodlot in de ‘Oedipus koning’ kenbaar maakt. ... Zijn noodlot grijpt ons alleen maar daarom aan, omdat het ook het onze kan zijn, omdat het orakel voor onze geboorte dezelfde vloek over ons uitspreekt als over hem. Wij allemaal zijn misschien voorbestemd om onze eerste seksuele gevoelens op de moeder te richten en de eerste haat en onze eerste gewelddadigheid tegen de vader; onze dromen overtuigen ons daarvan." Het verhaal van Oedipus is dan de vervulling van een wens van onze kindheid, waaraan Freud toevoegt dat neurotici er niet over heen komen, terwijl het "ons" lukt "onze seksuele gevoelens van de moeder af te wenden en onze jaloezie tegen de vader te vergeten".
(Onnodig erop te wijzen dat Freud het hier alleen maar over mannelijke kinderen heeft, maar dat doet er niet zoveel toe voor de geldigheid van zijn - halve - theorie. De recente feministische literatuur heeft hem hierin gecorrigeerd.)
Dat "ons" dat lukt is wel verdacht. Blijf er niets over van die vroege gevoelens? Kan het Oedipus-complex ook bij "normale" mensen op latere leeftijd oplaaien? Het antwoord lijkt bevestigend te zijn. Afhankelijk van allerlei factoren in iemands leven kan het weer de kop opsteken, kan er dus een regressie plaatsvinden, een terugkeer naar een onverwerkt stuk van het leven. Dat "afwenden" en dat "vergeten" kunnen oppervlakkige vermommingen zijn van onbewuste neigingen die voortbestaan. Openbaren zij zich dan openen zij tegelijkertijd een mogelijkheid om zich expliciet met zijn verleden uiteen te zetten en te verzoenen. Is dat nodig?
Er zijn genoeg mensen die hun verleden, hun jeugd dus het liefst vergeten en daar ook glansvol in slagen. In feite verraadt zo iets echter al dat men er niet enthousiast over is. Anders gezegd, in feite vindt men dat men het slachtoffer van zijn jeugd is. Men is misbruikt, gedomineerd, gedrild, verwaarloosd, verraden, belemmerd en zo voorts. Het gevaar is dat men zich, als men het zo stelt, zelf beschouwt, definieert als slachtoffer. Ik moet hier denken aan een uitlating van Obama in zijn "Dreams from my father". (Zie hier mijn blog van 29 november 2010, "De wereld en ik 7". ) Schrijvende over de positie van de Amerikaanse zwarte bevolking komt hij tot de slotsom dat het zich verschansen in rassenhaat niet de goede weg is. Het zou een "withdrawal into a smaller and smaller coil of rage," zijn, "until being black meant only the knowledge of your own powerlessness", een zich terugtrekken in een kluwen van kwaadheid totdat zwart zijn alleen maar het bewustzijn van je eigen machteloosheid betekent. Dat speelt niet alleen een rol in de directe relatie met de blanke, maar tekent iemands hele mentaliteit.
(Terloops attendeer ik op het woordje "from" in de titel van zijn boek. Er staat dus niet "of". Barack Obama benadrukt hiermee dat een aantal van zijn dromen afkomstig zijn van zijn vader. Geen Oedipus-complex dus voor de president van de VS. Hij had gemakkelijk een lijst van verwijten aan het adres van zijn vader kunnen ophoesten, maar neemt onbevreesd idealen van zijn vader over. Wat hem toen hij zijn boek schreef, met zijn vader verenigde dat was de zaak van de zwarte mensen in de VS.)
Wat Obama onder woorden brengt is een keuze waarvoor niet alleen de gediscrimineerde zwarten staan, maar iedereen die gediscrimineerd wordt, iedereen dus die niet in zijn eigenwaarde erkend wordt. Wie zich daaraan niet ontworstelt is een slachtoffer. Een zich gedekt houden, achter een sluier, een masker van toegeeflijkheid, leidt tot vereenzaming en ressentiment. En ressentiment is een kluwen van kwaadheid en kwaadaardigheid die iemands hele leven vergallen.
(N.B. De term "zoonschap" staat niet in het Groene Boekje, maar wel degelijk in Van Dale. Hij
Een van de meest bestudeerde modellen is het Oedipus-complex, ontwikkeld door Sigmund Freud. Hoe omschrijft Freud het Oedipus-complex? Dat gebeurt al in "Die Traumdeutung" (1900) (in de Studienaufgabe op de pgg. 265-270). Hij weidt daar zijn theorie over de oorsprongen van de psychoneurose uit tot de psychische gesteldheid van álle kinderen. Het gaat er volgens hem om dat alle kinderen verliefd zijn in de ene ouder en de andere haten. Bij neurotici is dat uitvergroot, bij normale kinderen minder evident en minder intensief, maar niettemin wel degelijk aanwezig. (De meeste mensen geloven dit niet. "Ik houd van allebei mijn ouders," zeggen zij en geloven het ook zelf. Zo is het in hun bewustzijn aanwezig. Dat is echter niet wat Freud bedoelt. Die verliefdheid en haat zijn aanwezig in het onbewuste, een gebied dat voor de meeste mensen onbereikbaar en dus onbekend is, maar vanwaar het denken en handelen sterk beïnvloed wordt. Door dromen worden de verschijnselen die zich daar voordoen kenbaar, evenals door de psycho-analyse.) Dat deze wetenschap omtrent de verhouding tussen ouders en kinderen algemeen geldig is, blijkt uit de stof van de sagen van lang vervlogen tijden, zoals de Oedipus-sage en, recenter, de geschiedenis van Hamlet, door Shakespeare verteld.
Oedipus is de zoon van Laios, koning van Thebe, en zijn vrouw Jokaste. Omdat een orakel zijn vader verkondigd had dat zijn nog ongeboren zoon hem eens zou vermoorden, wordt de zuigeling in de wildernis gezet om te sterven. Hij wordt echter door een herder gered en groeit als koningszoon op aan een ander hof. Onzeker over zijn afkomst raadpleegt hij als hij ouder is eveneens een orakel. Dat luidt dat hij zijn geboorteplaats moet mijden omdat hij gedoemd is zijn vader te vermoorden en met zijn moeder te trouwen. Een keer op weg ontmoet hij Laios, een kwaadaardige oude man die hij niet kent, en doodt hem na een hevige ruzie. Dan komt hij bij Thebe aan waar hij de raadsels van de Sfinx, die de toegang tot de stad verspert, oplost, als dank waarvoor de bevrijde Thebanen hem tot koning kiezen en de hand van Jokaste schenken. Een tijd lang regeert hij de stad en verwekt twee zonen en twee dochters bij Jokaste van wie hij niet weet dat zij zijn moeder is. Dan breekt de pest uit. En weer wordt er een orakel geraadpleegd. Het zegt dat de pest ophoudt als de moordenaar van Laios verdreven is. Waar echter is hij? Niemand kent hem immers, Oedipus zelf weet niet wie zijn slachtoffer was. Freud gaat uit van de bewerking van het verhaal door de toneelschrijver Sophocles. In diens stuk, "Oedipus koning" getiteld, komen enkele figuren ten tonele die informatie hebben over de gang van zaken vlak na de geboorte van Oedipus, waaruit zonneklaar komt vast te staan dat de zuigeling van destijds Oedipus was en dat hij de moordenaar van Laios is. Oedipus steekt zichzelf de ogen uit en vertrekt als bedelaar, Jokaste verhangt zich.
Zo vertelt Freud in het kort de Oedipus-sage, waaraan hij de bevestiging van zijn theorie van de, in het onbewuste bewaarde incestneigingen van het kind, ontleent. Waarom grijpt ons, moderne mensen, het verhaal van koning Oedipus nog zo aan? Men zou zeggen dat het gaat om een noodlotsgeschiedenis, een onontkoombaar noodlot. Dat maakt echter geen indruk op ons, zegt Freud. De oorsprong van onze bewogenheid door het verhaal moet niet daarin worden gezocht, maar "in de bijzonderheid van de stof". "Er moet in ons innerlijk een stem klinken die de dwingende kracht van het noodlot in de ‘Oedipus koning’ kenbaar maakt. ... Zijn noodlot grijpt ons alleen maar daarom aan, omdat het ook het onze kan zijn, omdat het orakel voor onze geboorte dezelfde vloek over ons uitspreekt als over hem. Wij allemaal zijn misschien voorbestemd om onze eerste seksuele gevoelens op de moeder te richten en de eerste haat en onze eerste gewelddadigheid tegen de vader; onze dromen overtuigen ons daarvan." Het verhaal van Oedipus is dan de vervulling van een wens van onze kindheid, waaraan Freud toevoegt dat neurotici er niet over heen komen, terwijl het "ons" lukt "onze seksuele gevoelens van de moeder af te wenden en onze jaloezie tegen de vader te vergeten".
(Onnodig erop te wijzen dat Freud het hier alleen maar over mannelijke kinderen heeft, maar dat doet er niet zoveel toe voor de geldigheid van zijn - halve - theorie. De recente feministische literatuur heeft hem hierin gecorrigeerd.)
Dat "ons" dat lukt is wel verdacht. Blijf er niets over van die vroege gevoelens? Kan het Oedipus-complex ook bij "normale" mensen op latere leeftijd oplaaien? Het antwoord lijkt bevestigend te zijn. Afhankelijk van allerlei factoren in iemands leven kan het weer de kop opsteken, kan er dus een regressie plaatsvinden, een terugkeer naar een onverwerkt stuk van het leven. Dat "afwenden" en dat "vergeten" kunnen oppervlakkige vermommingen zijn van onbewuste neigingen die voortbestaan. Openbaren zij zich dan openen zij tegelijkertijd een mogelijkheid om zich expliciet met zijn verleden uiteen te zetten en te verzoenen. Is dat nodig?
Er zijn genoeg mensen die hun verleden, hun jeugd dus het liefst vergeten en daar ook glansvol in slagen. In feite verraadt zo iets echter al dat men er niet enthousiast over is. Anders gezegd, in feite vindt men dat men het slachtoffer van zijn jeugd is. Men is misbruikt, gedomineerd, gedrild, verwaarloosd, verraden, belemmerd en zo voorts. Het gevaar is dat men zich, als men het zo stelt, zelf beschouwt, definieert als slachtoffer. Ik moet hier denken aan een uitlating van Obama in zijn "Dreams from my father". (Zie hier mijn blog van 29 november 2010, "De wereld en ik 7". ) Schrijvende over de positie van de Amerikaanse zwarte bevolking komt hij tot de slotsom dat het zich verschansen in rassenhaat niet de goede weg is. Het zou een "withdrawal into a smaller and smaller coil of rage," zijn, "until being black meant only the knowledge of your own powerlessness", een zich terugtrekken in een kluwen van kwaadheid totdat zwart zijn alleen maar het bewustzijn van je eigen machteloosheid betekent. Dat speelt niet alleen een rol in de directe relatie met de blanke, maar tekent iemands hele mentaliteit.
(Terloops attendeer ik op het woordje "from" in de titel van zijn boek. Er staat dus niet "of". Barack Obama benadrukt hiermee dat een aantal van zijn dromen afkomstig zijn van zijn vader. Geen Oedipus-complex dus voor de president van de VS. Hij had gemakkelijk een lijst van verwijten aan het adres van zijn vader kunnen ophoesten, maar neemt onbevreesd idealen van zijn vader over. Wat hem toen hij zijn boek schreef, met zijn vader verenigde dat was de zaak van de zwarte mensen in de VS.)
Wat Obama onder woorden brengt is een keuze waarvoor niet alleen de gediscrimineerde zwarten staan, maar iedereen die gediscrimineerd wordt, iedereen dus die niet in zijn eigenwaarde erkend wordt. Wie zich daaraan niet ontworstelt is een slachtoffer. Een zich gedekt houden, achter een sluier, een masker van toegeeflijkheid, leidt tot vereenzaming en ressentiment. En ressentiment is een kluwen van kwaadheid en kwaadaardigheid die iemands hele leven vergallen.
(N.B. De term "zoonschap" staat niet in het Groene Boekje, maar wel degelijk in Van Dale. Hij
betekent: hoedanigheid van zoon te zijn.)
donderdag 10 september 2015
Vaderschap 2
Verder denkende over het vaderschap, zoals in mijn blogbericht van 5 mei jl., vond ik een essay van de Franse filosoof Paul Ricœur (1913-2005), getiteld “La parenté: du fantasme au symbole”. (De tekst is in het Nederlands vertaald door Ad Peperzak en gepubliceerd als “VIII. Het vaderschap” in diens “Paul Ricoeur Structuralisme/psychoanalyse/hermeneutiek” (1970), gekozen en ingeleid door Ad Peperzak.) Ricœur beschouwt het vaderschap “eerder als een proces dan als een structuur”. Hij onderwerpt deze hypothese van hemzelf aan een onderzoek in drie registers, drie velden, ik zou zeggen drie benaderingen. Het eerste veld is dat van de psychoanalyse, het tweede dat van de fenomenologie van de geest, het derde dat van de godsdienstfilosofie. Het eerste gebied, dat Ricoeur freudiaans opvat, is dat van de driften en uiteraard komt hij op het zogenaamde “Oedipouscomplex”, de psychologische gesteldheid van de zoon die onbewust zijn vader wil vermoorden en met zijn moeder wil vrijen. De tweede benadering gaat uit van de Duitse filosoof Hegel en diens “Fenomenologie van de geest”; hij beschouwt het vaderschap in zijn maatschappelijke kontekst, de vader is zogezegd de ‘linking pin’ van het gezin met de maatschappij. De vader weet hoe het er daar aan toe gaat, want hij werkt erin, en informeert zijn gezin erover zo lang de leden van het gezin nog niet in staat zijn zich zelfstandig te oriënteren en hun eigen plan te trekken. In de godsdienstfilosofische benadering beperkt Ricoeur zich tot een interpretatie van het oude testament, maar komt tenslotte tot de stelling in het evangelie van Matteüs: “Een unieke relatie van wederzijds kennen, van erkennen, constitueert voortaan het ware vaderschap en het ware zoonschap: ‘Alles is mij door de Vader in handen gegeven. En niemand kent de Zoon dan de Vader alleen; en niemand kent de Vader, dan de Zoon alleen, en hij aan wie de Zoon het openbaren wil.’” En hiermee zijn we gekomen aan het einde van de weg van “fantasme” naar “symbool” van de titel van het essay: Matteüs levert hét voorbeeld van het vaderschap-naar-de-geest.
Ik begreep eerst niet goed waar Ricœur met zijn essay op aan stuurde, maar ineens stond het mij helder voor ogen. Men kan de vader-zoon-relatie freudiaans beschouwen, maar ook hegeliaans of bijbels. Als ik het laatste, het bijbelse, buiten beschouwing laat, kan ik het essay van Ricœur als volgt vertalen in mijn termen: de zoon die op zijn gevoel, zijn drift afgaat, de psychologische benadering, gebruikt zijn verstand, dat de filosofie vertegenwoordigt, niet. Hij blijft maar geëmotioneerd schreeuwen, maar denkt niet na over wat hij zegt. Hij blijft staan bij het fantasme, het waanbeeld, van zijn vader dat hijzelf zich heeft aangewend, waarin de vader niet alleen almachtig is, maar ook tyranniek oftewel autoritair. Zou hij zijn verstand gebruiken, dan zou hij zijn vader zien zoals hij in werkelijkheid is, niet bekleed met kwalificaties als “autoritaire zak”, maar even onmachtig in het leven als welke andere vader ook en even hulpeloos, maar wel goed bedoelend in zijn zorgplicht en liefde voor zijn kinderen. Dat begrip van de werkelijkheid waarin de vader leeft, ontbreekt de opstandige zoon volledig. Hij ontkent dat zijn vader liefdevol is, dat hij relatief hulpeloos is, hoe hij in de maatschappij staat waar hij moet zoeken wat hij voor zijn kinderen nodig heeft, dat zijn vader de dialoog met zijn zoon zoekt, die deze ontwijkt omdat hij zelf zijn leven wil bepalen zonder hulp in welke vorm dan ook, zeker van de man die zijn, des zoons, moeder bezit.
De zoon begrijpt ook niet dat de vaderlijke almacht in de absolute zin die hij eraan geeft onmogelijk is; het is juist zijn absolutisme dat hem afscheidt van de werkelijkheid. Het idee dat zijn vader almachtig, absolutistisch of autoritair is, vertaalt hij in het verlangen zelf almachtig te zijn, volledig autarkisch, self-made, waarbij hij denkt dat hij met zijn almacht die van de vader moet overtreffen.
De vader is inderdaad in eerste aanleg, gedurende de eerste paar jaar van het leven van het kind, ten opzichte van het kind almachtig, maar dat gaat geleidelijk aan over, namelijk naar mate het kind er blijk van geeft zelfstandig te zijn of zich doet gelden als zodanig. In de werkelijkheid buiten de vader-zoon-relatie is geen enkele vader almachtig. Het kind dat de vader blijft zien als die aanvankelijke almacht, krijgt geen besef van de maatschappelijke werkelijkheid, groeit geestelijk niet op en wordt niet zelfstandig. Het vervangt het beeld dat het als klein kind van zijn vader had niet door een realistischer versie, waardoor het een waanbeeld wordt. Het ontzegt zichzelf een gevoel voor de werkelijkheid, niet alleen van zijn vader, maar voor de werkelijkheid in het algemeen, het blijft geloven in zijn eigen almacht. Met andere woorden, het kind blijft kinderachtig. Als het niet tragisch was, dan zou het hilarisch zijn. In feite hoeft het immers helemaal niet tragisch te zijn, aangezien het door therapie verholpen kan worden.
Zo vertaal ik het essay van Ricœur in mijn eigen woorden.
Ik begreep eerst niet goed waar Ricœur met zijn essay op aan stuurde, maar ineens stond het mij helder voor ogen. Men kan de vader-zoon-relatie freudiaans beschouwen, maar ook hegeliaans of bijbels. Als ik het laatste, het bijbelse, buiten beschouwing laat, kan ik het essay van Ricœur als volgt vertalen in mijn termen: de zoon die op zijn gevoel, zijn drift afgaat, de psychologische benadering, gebruikt zijn verstand, dat de filosofie vertegenwoordigt, niet. Hij blijft maar geëmotioneerd schreeuwen, maar denkt niet na over wat hij zegt. Hij blijft staan bij het fantasme, het waanbeeld, van zijn vader dat hijzelf zich heeft aangewend, waarin de vader niet alleen almachtig is, maar ook tyranniek oftewel autoritair. Zou hij zijn verstand gebruiken, dan zou hij zijn vader zien zoals hij in werkelijkheid is, niet bekleed met kwalificaties als “autoritaire zak”, maar even onmachtig in het leven als welke andere vader ook en even hulpeloos, maar wel goed bedoelend in zijn zorgplicht en liefde voor zijn kinderen. Dat begrip van de werkelijkheid waarin de vader leeft, ontbreekt de opstandige zoon volledig. Hij ontkent dat zijn vader liefdevol is, dat hij relatief hulpeloos is, hoe hij in de maatschappij staat waar hij moet zoeken wat hij voor zijn kinderen nodig heeft, dat zijn vader de dialoog met zijn zoon zoekt, die deze ontwijkt omdat hij zelf zijn leven wil bepalen zonder hulp in welke vorm dan ook, zeker van de man die zijn, des zoons, moeder bezit.
De zoon begrijpt ook niet dat de vaderlijke almacht in de absolute zin die hij eraan geeft onmogelijk is; het is juist zijn absolutisme dat hem afscheidt van de werkelijkheid. Het idee dat zijn vader almachtig, absolutistisch of autoritair is, vertaalt hij in het verlangen zelf almachtig te zijn, volledig autarkisch, self-made, waarbij hij denkt dat hij met zijn almacht die van de vader moet overtreffen.
De vader is inderdaad in eerste aanleg, gedurende de eerste paar jaar van het leven van het kind, ten opzichte van het kind almachtig, maar dat gaat geleidelijk aan over, namelijk naar mate het kind er blijk van geeft zelfstandig te zijn of zich doet gelden als zodanig. In de werkelijkheid buiten de vader-zoon-relatie is geen enkele vader almachtig. Het kind dat de vader blijft zien als die aanvankelijke almacht, krijgt geen besef van de maatschappelijke werkelijkheid, groeit geestelijk niet op en wordt niet zelfstandig. Het vervangt het beeld dat het als klein kind van zijn vader had niet door een realistischer versie, waardoor het een waanbeeld wordt. Het ontzegt zichzelf een gevoel voor de werkelijkheid, niet alleen van zijn vader, maar voor de werkelijkheid in het algemeen, het blijft geloven in zijn eigen almacht. Met andere woorden, het kind blijft kinderachtig. Als het niet tragisch was, dan zou het hilarisch zijn. In feite hoeft het immers helemaal niet tragisch te zijn, aangezien het door therapie verholpen kan worden.
Zo vertaal ik het essay van Ricœur in mijn eigen woorden.