Posts tonen met het label zoon. Alle posts tonen
Posts tonen met het label zoon. Alle posts tonen

zaterdag 23 april 2016

Zoonschap 2

Ik werd vanochtend wakker met het akelige gevoel dat ik iets verkeerds geschreven had. Een of ander blogbericht deugde niet, was gedachteloos overschrijven van een idée reçue, was niet door mij zelf doordacht en getoetst aan mijn eigen levenservaring. Nog voordat ik mijn kamerjas had aangeschoten wist ik welk bericht het was: "Zoonschap".
Terwijl ik koffie zette wist ik wat ik had moeten zeggen. Het volgende. Wie alleen maar afgaat op de Oedipus-theorie van Freud kan denken dat hij het alleen maar heeft over macht. De verhouding van de zoon met de vader zou één grote strijd zijn en wel om het bezit van de vrouw die de echtgenote van de man en de moeder van de zoon is. De zoon gaat zo ver dat hij zijn vader wil doden (en dat in talloze personages in de geschiedenis ook heeft gedaan). Dit is echter, begreep ik ineens, een dubieuze theorie en psychotherapeutische cliënten doen er goed aan hiermee rekening te houden. De relatie tussen vader en zoon wordt namelijk niet alleen gedefinieerd door hun rivaliteit. (En bovendien is rivaliteit niet alleen maar fysiek geweld.) Men kan zich bij voorbeeld ook een, wat ik zou willen noemen, "hoofse" rivaliteit indenken, waarbij de vader en de zoon om de gunst van de vrouw (de Vrouwe!) dingen door prestaties waarmee zij indruk op haar proberen te maken. Zij zouden elkaar bv. kunnen overbieden in verrassingen waarmee zij te kennen zouden geven hoe goed zij haar kennen, zelfs in voor haarzelf onbekende contreien, die zij dan zelf, als een haar tot dan toe nog onbekende kant, zou ontdekken. Dat zou een rivaliteit in liefde zijn. Weliswaar ook een machtsstrijd, maar in ieder geval een met een deugdelijke scheidsrechter, de moeder/vrouw. En toch voor mijn gevoel een trap of wat hoger dan macht en geweld.
Wat de vrouw betreft is de theorie die ik boven bedoelde sowieso al onrealistisch. Waarom zou een moeder vallen voor een zoon die haar man vermoordt? Waarom zou ze met zo iemand het bed willen delen? Toch alleen maar als zij van haar man af wil, maar dat lijkt mij niet een gangbare relatie. In de dierenwereld komt het wel voor dat het vrouwtje het mannetje doodt nadat zij door hem bevrucht is, en men zou daaruit kunnen afleiden dat er ook bij mensen instincten leven die hiermee vergelijkbaar zijn, maar dat is een idee dat in de Oedipus-theorie nu juist bij mijn weten helemaal niet aan de orde komt. Het zou ook het krijgen van meer dan een kind bij dezelfde man "onnatuurlijk" maken.
Hoe dit ook allemaal mag zijn, het definiëren van de ouder-kind relatie uitsluitend als machts- en vechtsverhouding is onhoudbaar. De vader noch de dito zoon denken en handelen door de bank genomen zo. Het is ook bij Freud alleen de oudste zoon en de neuroot. De oudste zoon die neurotisch is dus. De niet-neurotische, gezonde oudste zoon weet van niks. (Hij heeft zijn Oedipus-complex al voor zijn tiende achter zich gelaten.) Hij, de oudste, "plaatst" geleidelijkaan zijn vader (en zijn moeder) in de conversatie met zijn leeftijdgenootjes. De omgang met klasgenootjes, buurtgenootjes, neefjes en nichtjes, opent hem de ogen voor andere dingen dan die van het gezin waarin hij voorheen verbleef en dat hij voor de kosmische waarheid hield. De conversatie met die kinderen brengt het kind dat daar ontvankelijk voor is, in contact met een heel nieuwe wereld, een verbreding van zijn horizon. Hij leert zijn vader én zijn moeder relativeren, dat wil zeggen hen niet meer als universeel te beschouwen. Het heel jonge kind dat opgroeit in een "normaal" gezin weet immers niet beter, al zijn kennis is, bij gebrek van een wijdere horizon, universeel. Contact met de buitenwereld, met de voornoemde kinderen vooral, doorbreekt de universaliteit en het kind moet zijn inzichten relativeren (of asociaal worden).
(Dat de zoon zijn vader niet meer als een universele figuur ziet, brengt mee dat hij ook niet "de schuld van alles" aan hem kan geven. De oedipale zoon zit nu juist met een verwrongen beeld van zijn vader, zijn werkelijke vader is iemand anders.)
Het contact met de buitenwereld leert trouwens niet alleen andere kinderen kennen, maar ook andere volwassenen, bv. onderwijzers, politie-agenten, winkeliers. Die lijken echter weer zo veel op zijn ouders dat zij eerder betekenis hechten aan hun leeftijdgenootjes met wie zij beter kunnen debatteren.
Zit men in een freudiaans georiënteerde therapie, dan loopt men het risico, dus als het niet goed gaat, dat men vanaf het begin op de strijd-theorie gefixeerd wordt. Alles wat de vader gedaan heeft wordt dan gereduceerd tot eigenbelang, en niet tot liefde of gewone vaderlijke genegenheid of kameraadschappelijkheid. En het oedipale kind is daar natuurlijk het slachtoffer van. Denkt het.
Dat het kind, elk kind (in een "normale"gezinssituatie), in het begin van zijn leven door zijn ouders gedirigeerd wordt is gewoon. Geen baby is in staat te bepalen wanneer hij van de tepel naar de speen moet overstappen. Geen kind is in staat te beslissen - of te begrijpen - dat hij naar de crèche moet. Geen kind besluit zelf naar de basisschool te gaan. Of die of die leerkracht over zich af te roepen. Dat doen onoverkomelijk de ouders. Men kan er bij een psychotherapeut een casus en zijn vader een autoritaire zak van maken, maar of een vader autoritair is blijkt pas als het kind de leeftijd van de onafhankelijkheid heeft bereikt, vroeger ook wel de leeftijd des onderscheids genoemd.
Enfin, dat heb ik op dit blog al eerder uiteengezet. Ik voeg er aan toe: de leeftijd des onderscheids wordt tegenwoordig niet meer afgelezen aan de verhouding tot de ouders. Een kind is tegenwoordig onafhankelijk als het zich maatschappelijk kan redden, doordat het werk heeft of een uitkering of enige andere bron van eigen inkomsten. Geestelijk is het zelfstandig als het zich heeft weten in te werken in een wereld buiten het gezin, een van collega’s, sport- en/of fuifgenoten, en dergelijke. Als het daar zijn mannetje kan staan helpt moedertje - en vadertje - niet meer. De kosmos (wereld) die het vroeger kende is dan vervangen door een clubje "vrienden" (Meestal referentiekader genoemd). Vater, Mutter, Bruder, Schwester tellen dan niet meer, heeft men niet meer nodig. Alsof liefde en genegenheid nodig hebben is.
Overigens is al dit soort "onafhankelijkheid" maar partieel. Zolang de gentechniek iemands genen niet naar zijn believen kan veranderen, blijft men zitten met de karaktereigenschappen die men geërfd heeft. En hoe eerder het onderwijs begint, hoe minder kinderen van hun ouders leren. Absolute onafhankelijkheid van zijn ouders is dus maar een illusie.

woensdag 7 oktober 2015

Zoonschap

Over het zoonschap. Tevergeefs zal men het woord in onze woordenboeken zoeken. Het is echter gemakkelijk in te zien dat de zoon, net als de vader, iets beleeft dat zoonschap kan worden genoemd. Het is dus, net als het vaderschap, een stelsel van beelden, voorbeelden, patronen, normen en wat dies meer zij, dat het leven van de zoon bepaalt. Naar gelang van de persoonlijkheid van de zoon is het iets tussen een stram corset en vrijbuiterij. Dat brengt niet mee dat er niets algemeens aan te ontdekken valt, integendeel.
Een van de meest bestudeerde modellen is het Oedipus-complex, ontwikkeld door Sigmund Freud. Hoe omschrijft Freud het Oedipus-complex? Dat gebeurt al in "Die Traumdeutung" (1900) (in de Studienaufgabe op de pgg. 265-270). Hij weidt daar zijn theorie over de oorsprongen van de psychoneurose uit tot de psychische gesteldheid van álle kinderen. Het gaat er volgens hem om dat alle kinderen verliefd zijn in de ene ouder en de andere haten. Bij neurotici is dat uitvergroot, bij normale kinderen minder evident en minder intensief, maar niettemin wel degelijk aanwezig. (De meeste mensen geloven dit niet. "Ik houd van allebei mijn ouders," zeggen zij en geloven het ook zelf. Zo is het in hun bewustzijn aanwezig. Dat is echter niet wat Freud bedoelt. Die verliefdheid en haat zijn aanwezig in het onbewuste, een gebied dat voor de meeste mensen onbereikbaar en dus onbekend is, maar vanwaar het denken en handelen sterk beïnvloed wordt. Door dromen worden de verschijnselen die zich daar voordoen kenbaar, evenals door de psycho-analyse.) Dat deze wetenschap omtrent de verhouding tussen ouders en kinderen algemeen geldig is, blijkt uit de stof van de sagen van lang vervlogen tijden, zoals de Oedipus-sage en, recenter, de geschiedenis van Hamlet, door Shakespeare verteld.

Oedipus is de zoon van Laios, koning van Thebe, en zijn vrouw Jokaste. Omdat een orakel zijn vader verkondigd had dat zijn nog ongeboren zoon hem eens zou vermoorden, wordt de zuigeling in de wildernis gezet om te sterven. Hij wordt echter door een herder gered en groeit als koningszoon op aan een ander hof. Onzeker over zijn afkomst raadpleegt hij als hij ouder is eveneens een orakel. Dat luidt dat hij zijn geboorteplaats moet mijden omdat hij gedoemd is zijn vader te vermoorden en met zijn moeder te trouwen. Een keer op weg ontmoet hij Laios, een kwaadaardige oude man die hij niet kent, en doodt hem na een hevige ruzie. Dan komt hij bij Thebe aan waar hij de raadsels van de Sfinx, die de toegang tot de stad verspert, oplost, als dank waarvoor de bevrijde Thebanen hem tot koning kiezen en de hand van Jokaste schenken. Een tijd lang regeert hij de stad en verwekt twee zonen en twee dochters bij Jokaste van wie hij niet weet dat zij zijn moeder is. Dan breekt de pest uit. En weer wordt er een orakel geraadpleegd. Het zegt dat de pest ophoudt als de moordenaar van Laios verdreven is. Waar echter is hij? Niemand kent hem immers, Oedipus zelf weet niet wie zijn slachtoffer was. Freud gaat uit van de bewerking van het verhaal door de toneelschrijver Sophocles. In diens stuk, "Oedipus koning" getiteld, komen enkele figuren ten tonele die informatie hebben over de gang van zaken vlak na de geboorte van Oedipus, waaruit zonneklaar komt vast te staan dat de zuigeling van destijds Oedipus was en dat hij de moordenaar van Laios is. Oedipus steekt zichzelf de ogen uit en vertrekt als bedelaar, Jokaste verhangt zich.
Zo vertelt Freud in het kort de Oedipus-sage, waaraan hij de bevestiging van zijn theorie van de, in het onbewuste bewaarde incestneigingen van het kind, ontleent. Waarom grijpt ons, moderne mensen, het verhaal van koning Oedipus nog zo aan? Men zou zeggen dat het gaat om een noodlotsgeschiedenis, een onontkoombaar noodlot. Dat maakt echter geen indruk op ons, zegt Freud. De oorsprong van onze bewogenheid door het verhaal moet niet daarin worden gezocht, maar "in de bijzonderheid van de stof". "Er moet in ons innerlijk een stem klinken die de dwingende kracht van het noodlot in de ‘Oedipus koning’ kenbaar maakt. ... Zijn noodlot grijpt ons alleen maar daarom aan, omdat het ook het onze kan zijn, omdat het orakel voor onze geboorte dezelfde vloek over ons uitspreekt als over hem. Wij allemaal zijn misschien voorbestemd om onze eerste seksuele gevoelens op de moeder te richten en de eerste haat en onze eerste gewelddadigheid tegen de vader; onze dromen overtuigen ons daarvan." Het verhaal van Oedipus is dan de vervulling van een wens van onze kindheid, waaraan Freud toevoegt dat neurotici er niet over heen komen, terwijl het "ons" lukt "onze seksuele gevoelens van de moeder af te wenden en onze jaloezie tegen de vader te vergeten".
(Onnodig erop te wijzen dat Freud het hier alleen maar over mannelijke kinderen heeft, maar dat doet er niet zoveel toe voor de geldigheid van zijn - halve - theorie. De recente feministische literatuur heeft hem hierin gecorrigeerd.)
Dat "ons" dat lukt is wel verdacht. Blijf er niets over van die vroege gevoelens? Kan het Oedipus-complex ook bij "normale" mensen op latere leeftijd oplaaien? Het antwoord lijkt bevestigend te zijn. Afhankelijk van allerlei factoren in iemands leven kan het weer de kop opsteken, kan er dus een regressie plaatsvinden, een terugkeer naar een onverwerkt stuk van het leven. Dat "afwenden" en dat "vergeten" kunnen oppervlakkige vermommingen zijn van onbewuste neigingen die voortbestaan. Openbaren zij zich dan openen zij tegelijkertijd een mogelijkheid om zich expliciet met zijn verleden uiteen te zetten en te verzoenen. Is dat nodig?
Er zijn genoeg mensen die hun verleden, hun jeugd dus het liefst vergeten en daar ook glansvol in slagen. In feite verraadt zo iets echter al dat men er niet enthousiast over is. Anders gezegd, in feite vindt men dat men het slachtoffer van zijn jeugd is. Men is misbruikt, gedomineerd, gedrild, verwaarloosd, verraden, belemmerd en zo voorts. Het gevaar is dat men zich, als men het zo stelt, zelf beschouwt, definieert als slachtoffer. Ik moet hier denken aan een uitlating van Obama in zijn "Dreams from my father". (Zie hier mijn blog van 29 november 2010, "De wereld en ik 7". ) Schrijvende over de positie van de Amerikaanse zwarte bevolking komt hij tot de slotsom dat het zich verschansen in rassenhaat niet de goede weg is. Het zou een "withdrawal into a smaller and smaller coil of rage," zijn, "until being black meant only the knowledge of your own powerlessness", een zich terugtrekken in een kluwen van kwaadheid totdat zwart zijn alleen maar het bewustzijn van je eigen machteloosheid betekent. Dat speelt niet alleen een rol in de directe relatie met de blanke, maar tekent iemands hele mentaliteit.
(Terloops attendeer ik op het woordje "from" in de titel van zijn boek. Er staat dus niet "of". Barack Obama benadrukt hiermee dat een aantal van zijn dromen afkomstig zijn van zijn vader. Geen Oedipus-complex dus voor de president van de VS. Hij had gemakkelijk een lijst van verwijten aan het adres van zijn vader kunnen ophoesten, maar neemt onbevreesd idealen van zijn vader over. Wat hem toen hij zijn boek schreef, met zijn vader verenigde dat was de zaak van de zwarte mensen in de VS.)
Wat Obama onder woorden brengt is een keuze waarvoor niet alleen de gediscrimineerde zwarten staan, maar iedereen die gediscrimineerd wordt, iedereen dus die niet in zijn eigenwaarde erkend wordt. Wie zich daaraan niet ontworstelt is een slachtoffer. Een zich gedekt houden, achter een sluier, een masker van toegeeflijkheid, leidt tot vereenzaming en ressentiment. En ressentiment is een kluwen van kwaadheid en kwaadaardigheid die iemands hele leven vergallen.


(N.B. De term "zoonschap" staat niet in het Groene Boekje, maar wel degelijk in Van Dale. Hij
 betekent: hoedanigheid van zoon te zijn.)

maandag 30 maart 2015

Een vader

 
Fragment uit "Liefde" (1991):

"Rond de middag belde ik mijn vader. Wat had ik anders kunnen doen? Hij woonde in Utrecht in een mooi ruim huis aan de buitenkant van de stad. Hij was al jaren van mijn moeder gescheiden, maar nooit hertrouwd. Hij was vijf en zeventig, maar nog heel flink en helemaal bij de tijd. In feite vervulde hij nog allerlei functies bij bedrijven en bij de universiteit.
Ik kon goed met hem overweg, maar had altijd het gevoel dat iets tussen ons onuitgesproken bleef. Hij was mijn praatpaal, maar alleen in intellectuele, niet in emotionele zin. Mijn vader was een buitengewoon ontwikkeld man, vele jaren hoogleraar geweest en volkomen op zijn gemak in het maatschappelijk leven. Waarschijnlijk was ik nog wel bang voor hem.
"Natuurlijk ben je welkom," zei hij vriendelijk aan de telefoon. "Kom aan het einde van de middag, dan kunnen we een borrel drinken en samen eten."
Ik deed nog wat omslachtigs in huis, maar stond een goed uur later bij hem op de stoep. Op mijn bellen deed niemand open. Hij was kennelijk uit en zijn huishoudster was er niet.
Ik keek de laan op en af. Aan de ene kant was een breed trottoir. Alle huizen hadden ondiepe, door muurtjes afgezette voortuintjes. De voortuintjes lagen op het Noorden en de kleuren aan die kant van de laan zweemden naar het groen van mos en algen, temeer daar het houtwerk van de huizen veelal groen was geschilderd. Aan de andere kant van de straat was een hoge beplanting van bomen en struikgewas die onmiddellijk aan de straat begon. Daarachter was een katholiek kerkhof. Er werd net iemand begraven en een lichte wierooklucht dreef door de laan.
Aan de ramen van de huizen vertoonde zich geen mens.
Ik liep de straat uit en stapte na een korte wandeling een coffeeshop binnen. Ik nam een koffie en bladerde wat in een krant. Rond een uur of drie besefte ik dat dit wachten wel eens langer zou kunnen duren dan ik verwacht had. Ik liep nog eens de laan van het huis van mijn vader in, maar er werd nog steeds niet gereageerd op mijn aanbellen.
Ik nam plaats op het hek en wachtte. "Aan het einde van de middag," had hij gezegd. "Met borreltijd." Ik was uren te vroeg. Zo'n man als mijn vader leeft van de ene afspraak in de andere, die heeft geen vrije ogenblikken waarop je zomaar binnen kunt vallen.
Een paar huizen verder begon een oude vrouw de stoep te vegen. Zij keek niet naar mij. Ook niet voordat zij weer naar binnen ging. Iemand stak aan het begin de straat over en verdween met een hond in het struikgewas aan de overkant. Even later hoorde ik het tweetal tegenover mij passeren. De man sprak zacht tegen de hond die rumoer maakte in de onder de struiken liggende bladeren. Vanaf de andere kant begon een melkwagen aan zijn langzame tocht door de laan. De bezorger belde bij ieder huis aan. Zo laat op de dag nog? Ik vond het onplezierig dat hij ook vlak bij mij moest zijn, maar bleef desalniettemin zitten. Naarmate hij dichter bij kwam kreeg ik meer neiging om weg te wandelen. Iedere keer als hij een tuin uitkwam of er een inging keek hij naar mij. Voor de deur van de buren staande en wachtende tot er op zijn bellen werd geantwoord, bekeek hij mij vrijmoedig van onder tot boven alsof hij mij aan mijn kleding probeerde te taxeren. Tenslotte zette hij, zonder aan te bellen, een fles melk bij de voordeur van mijn vader.
"De oude heer komt pas om vijf uur," zei hij zakelijk tegen mij. "Hij is naar het ziekenhuis. Hij is op bezoek bij zijn huishoudster."
"Ligt zijn huishoudster in het ziekenhuis?" vroeg ik verbaasd.
"Al meer dan een week. Zij heeft een been gebroken."
"En wie zorgt er dan voor hem?"
"Hijzelf. Mijnheer."
"Merci."
Niet dat mijn vader mij daarvan iets had laten merken. Had die man mij ooit nodig gehad? Eigenwijs en eigengereid was hij altijd geweest. Als iemand in staat was in zichzelf de grond van al zijn beslissingen te vinden, dan was het mijn vader. Als iemand een persoonlijkheid was, dan hij. Een persoonlijkheid in een tijd die er geen meer nodig heeft. Nog in de zestiger jaren had hij een nationale betekenis gehad, in de zeventiger was hij vergeten. Het raakte hem niet. Hij bleef zichzelf. Was echter de tijd van de persoonlijkheid niet opnieuw aangebroken?
En was dat niet precies de reden waarom ik hem kwam opzoeken? Hij zou mij kunnen helpen met mijn boek. Inderdaad, ik was maanden geleden erin vastgelopen, wist niet meer wat ik ermee wilde zeggen. Maar nu wist ik het weer. Ik was over mijn aanvankelijke romantische ideeën heen en zag in dat ik een werkelijk personage wilde uitbeelden, niet een "Steppenwolf", maar een man die anderszins aan de rand van de samenleving leefde, in de eenzaamheid van het hoogste overheidsgezag. Zo iemand was mijn vader.
Van hemzelf had ik dat idee van het overheidsgezag gekregen. Hij noemde het de soevereiniteit. Ik had het altijd als een stokpaard van hem beschouwd, iets dat tot zijn vakgebied behoorde, maar ik had mij ook nooit aan de bekoring van zijn historische verhalen kunnen onttrekken. Een van zijn laatste boeken was een portretgalerij van belangrijke Nederlandse staatslieden, een belangrijke studie, naar ik had begrepen, van de psychologie van de Nederlandse staatsman. Hij begon bij de Bourgondiërs en ging voort met Willem van Oranje, Oldenbarneveldt, Jan de Witt, stadhouder Willem III, Van Slingelandt, koning Willem I, Van Hogendorp en Thorbecke. Zijn leven lang had mijn vader het leven en de gedachten en daden van deze heren bestudeerd. Het was zijn premier amour en hij had zich in zijn jonge jaren met hen geïdentificeerd. Zijn hele loopbaan lang was hij hen ten voorbeeld blijven stellen, telkens weer puttend uit zijn steeds rijker wordende kennis omtrent hun persoon.
Misschien had mij dat wel kapot gemaakt. Vaak dacht ik dat zonder tot een definitief standpunt te komen. In mijn tijden van zelfvertrouwen, als ik bereid was om toe te geven dat ik het helemaal verkeerd deed, kon ik ook toegeven dat mijn vader de enige was die echt gelijk had. Hij had zich zo geïdentificeerd niet alleen met deze mannen, maar met wat hij altijd "de openbare zaak" noemde, dat hij het vaderland zelf was geworden. Bestond hijzelf nog wel? En ik had natuurlijk het gevoel dat hij van mij hetzelfde altruïsme eiste. Hij was, om Shakespeare te parafraseren, veeleer Romein dan Nederlander. (Of, om het mooier te zeggen: veeleer Romein dan Fries.) Hij had zijn functie bij de Raad van State allang opgegeven, op de leeftijd die hij geschikt vond, maar werd nog vaak geraadpleegd. In feite was hij inderdaad dag en nacht bezig met 's lands zaken. De laatste jaren vooral met constitutionele vraagstukken. Al de grote staatslieden die hij bestudeerd had, hadden zich in hoofdzaak beziggehouden met constitutionele vraagstukken en sterk hervormend gewerkt. Ook hij had veel invloed gehad op de constitutionele hervormingen van de decennia na de Tweede Wereldoorlog, maar hij was daar altijd erg bescheiden over. Eenmaal was hij regeringscommissaris voor een grondwetsherziening geweest.
Ik had een grenzenloos respect voor hem, maar had beslist dat ik mijn eigen leven moest leiden. Hij liet mij daar vrij in en was altijd vol belangstelling voor wat ik deed, ook al stelde dat vaak helemaal niets voor. Hij heeft mij nooit enig verwijt gemaakt, nooit berispt over mijn gebrek aan ambitie, nooit enige teleurstelling laten blijken. De enige reden dat ik een schuldgevoel ten opzichte van hem had, lag in zijn voor mij onnavolgbare voorbeeld.
Langzamerhand was mij wel duidelijk geworden wat hij eigenlijk deed, maar niets kon mij tot navolging brengen. "Ik ben de objectieve geest," placht hij glimlachend te zeggen, waarbij hij wel zo vriendelijk was aan te vullen dat hij een gedachte van Hegel op zichzelf toepaste. Ik zou het anders niet geweten hebben en in feite zei het mij nog niets. Hegel was een van die filosofen waar hij alles van wist. Of hij ooit een examen in filosofie had gedaan weet ik niet, hij was jurist.
Ik besloot hem bij het ziekenhuis af te halen. De melkman wist uiteraard ook bij welk ik moest zijn en hoe laat het bezoekuur was. Ja, ik had gezien hoe hij overal aan de deur praatjes maakte terwijl hij in zijn opschrijfboekje stond te krabbelen. Hij was zeer goed geïnformeerd.
Ik wachtte mijn vader op de gang op. Het bezoekuur was bijna afgelopen toen ik aankwam en hij kwam prompt op tijd naar buiten. Ik nam een volle boodschappentas van hem over en wij wandelden naar huis. Hij was in goede stemming, had zich kennelijk bij zijn huishoudster goed vermaakt.
"Mevrouw van Houten heeft er meer moeite mee dat ik alleen ben dan ikzelf," zei hij. "Ik vind het wel leuk om weer eens voor mijzelf te zorgen."
"Hoe lang moet zij daar blijven?"
"O, nog een paar dagen. Haar been is aan elkaar geschroefd, niet gespalkt. Zij loopt alweer, maar zij kan nog niets doen. Nee, ik vind het best aardig zo. Voor een poosje. Hoe gaat het met jou?"
Mijn vader was altijd even lang geweest als ik, maar de laatste jaren was hij beginnen te krimpen. Hij lachte daar zelf mee, maar ik had het gevoel dat hij liever niet meer met mij wandelde. Niettemin had hij zijn imponeringstechniek als wij beiden overeind waren. Hij sprak dan meestal zacht en zonder mij aan te kijken, zodat ik naar hem toe moest buigen om hem te verstaan. Ondanks alle objectiviteit of hoe het ook heten mocht, was hij ook een heel slimme man die zijn ondeugendheden had.
"Hoe gaat het met de koningin?" vroeg ik sarcastisch.
"Ik ben er al een tijd niet meer geweest," antwoordde hij gemakkelijk. "Ik ben uit de gratie, geloof ik. De Moor heeft zijn plicht volbracht... Heb je gehoord dat de nieuwe grondwet aanvaard is? Of volg je dat soort dingen niet?"
Ik had het inderdaad niet gehoord. Ik was in dat soort dingen, waar hij helemaal in opging, absoluut niet geïnteresseerd. Ik was een literator, als ik al iets was, geen staatsman. Ik was blij als ik mijn eigen hoofd boven water kon houden gezwijge dan dat van het land.
"In het begin was er mijn vader," dacht ik terwijl wij naast elkaar voortliepen. "In het begin was er mijn vader. En mijn vader was bij mij en ik was bij mijn vader. Ik was mijn vader."
Ik kon een gevoel van genegenheid en plotselinge ontroering voor die man naast mij niet onderdrukken.
"Ik ga een boek schrijven," zei ik.
Ik wist dat hij mij nooit zou vragen wat ik aan het doen was of welke plannen ik had. Jaren geleden was hij daarmee opgehouden toen hij merkte dat ik toch niet antwoordde wat hij graag hoorde.
"...over het feminisme," voegde ik eraan toe.
Hij knikte ernstig, maar gaf geen commentaar. Het enige dat aan hem te merken was, was dat hij niets liet merken. Hij trok zijn pokerface. Ik had dat allemaal zelf verdiend en ik had er ook geen moeite mee. Ik moest alleen het gesprek, nu het over dit onderwerp ging, zelf aan de gang houden.
"Of eigenlijk," ging ik voort, "wordt het een beetje een anti-feministisch boek. Het wordt een masculinistisch boek."
"Vind je dat daar behoefte aan bestaat?" vroeg hij nuchter.
"Ik heb ontzettend de pest aan die vrouwenfilosofie en ik kom haar zo vaak tegen en er wordt zo weinig tegen ingebracht..."
"Welke vrouwenfilosofie bedoel je?"
"Ach, je weet wel, dat holistische gezeur, die uterokratische prietpraat."
Hij zweeg weer. Wij liepen op dat moment net zijn laan binnen die nog even leeg was als een uur geleden. Het rook niet meer naar wierook, maar de zware vochtige lucht hing er nog, intenser naar het mij leek, dan vroeger in de middag. Het licht was ook zwaarder, de kleuren dieper. Alles was veel meer aanwezig, thuisgekomen als het ware, bij zichzelf. Innigheid begon zich te nestelen.
"Misschien bedoel ik het ook niet zo antithetisch. Misschien wil ik alleen maar uitdrukking geven aan een gevoel van mijzelf, een gevoel dat ik mannelijkheid noem. Daardoor komt het tegenwoordig vanzelf tegenover de vrouwelijkheid te staan. Maar ik wil helemaal geen polemiek aangaan."
Terwijl ik mij bukte om de fles melk te pakken, ontsloot mijn vader de voordeur. Toen zij openging, rammelde de van geslepen glas voorziene tochtdeur. Het huis was heel ruim. In de gang weergalmde het altijd, maar de kamers waren rustig en besloten. Wij zetten de meegebrachte boodschappen op het aanrecht in de keuken en begaven ons naar de woonkamer.
Het huis bevatte drie verdiepingen. Mijn vader had de eerste verdieping helemaal in gebruik als studeervertrek. Hij had daar een forse bibliotheek. Hij sliep op de bovenste verdieping waar hij ook nog enkele logeerkamers had. Mevrouw Van Houten, de huishoudster, woonde niet in het huis, maar twee straten verder. Ondanks het feit dat mijn vader een hele verdieping als studeerkamer had ingericht, had hij ook nog veel boeken beneden staan. Er was ook veel kunst in huis, beeldhouwwerken en schilderijen. Hier en daar stond een marmeren of een houten zuil met een buste erop. Er was werk van Hildo Krop en Mendes da Costa, maar ook van Franse beeldhouwers, een Maillol bij voorbeeld. Tegen de nog lege muren en zelfs tegen de boekenkasten stonden rijen schilderijen, de achterkant naar de toeschouwer toe. De laatste jaren, de laatste decennia moet ik zeggen, kocht mijn vader geen kunst meer, maar in de vijftiger jaren had hij op veilingen veel weten te verwerven van de klassieken van het begin van de eeuw en van het Interbellum. Je kon toen nog voor weinig geld een Jan Sluyters of een Jan Toorop kopen.
Zijn meest geliefde bezit was zijn bibliotheek klassieken, zoals hij ze zelf noemde. Daarin had hij alles verzameld vanaf de Griekse oudheid wat hem klassiek leek, zoveel mogelijk in leer gebonden en zoveel mogelijk in de oorspronkelijke taal. Mijn vader kon nog Grieks en Latijn lezen en deed dat ook regelmatig. Meestal las hij samen met een vriend, een oudleraar klassieke talen.
In zijn huis voelde ik mij een boer in het diepst van mijn gedachten. Ik weet ook niet welke masochistische drang mij nu weer erheen gedreven had.
Wij dronken rode port en spraken een ogenblik over mijn moeder die ik ook al in geen tijden bezocht had. Zij was wel hertrouwd, maar haar tweede man was overleden, zodat zij toch weer alleen zat. Onlangs was zij opgenomen in een chique en exclusief bejaardenhuis waar zij al de reputatie had opgebouwd van de beste kaartster te zijn. Zij was ook nog heel vitaal, enkele jaren jonger dan mijn vader. Er was weinig over haar te melden.
Wij draaiden nog een ogenblik om elkaar heen, maar wisten niet waarover te praten. Ieder had zijn eigen bezigheden, belangstellingen en gedachten, zijn eigen leven. Mijn vader en ik hadden iets gemeen, iets heel duidelijks zelfs, maar hij had het volledig uitgewerkt en ik nauwelijks. Wij voelden ons beiden humanisten - of hij alleen en had ik het van hem overgenomen? - maar hij was een echte homme de lettres, terwijl ik weinig meer dan een mislukte journalist was. Als er iets was, wat de moeite waard was, dan was het dit leven dat hij leidde, dat stond voor mij vast, maar hij bezette de plaats waar dat leven plaatsvond al en ik kon er niet ook nog eens op. Er was daar niet meer plaats dan op de kop van een naald, meende ik. Misschien ook dacht ik dat ik te zijner tijd toch alles zou erven... Het grote verschil tussen mijn vader en mij bestond hierin dat wij beiden weliswaar humanisten waren, maar dat hij een echte geleerde was geworden, terwijl ik een zwetser was gebleven. Aanvankelijk had ik die houding van mijzelf gerationaliseerd door te wijzen op het oratorische karakter van het humanisme, maar hij had mij daarmee uitgelachen, vroeger toen hij mij nog wilde opvoeden, en gezegd dat dat een middeleeuws denkbeeld was of helemaal geen denkbeeld en dat het humanisme zich verder ontwikkeld had en allang niet meer uitsluitend literair was. Ook de positieve wetenschap behoorde tot het erfgoed van het humanisme, stelde hij, maar dat was al te geleerd voor mij.
Was mijn boek een stap binnen zijn domein? Ik zei:
"Wat vind je van het idee van mijn boek?"
"Welk idee? Ik heb nog geen idee waar je aan denkt."
Nee, inderdaad, een idee was het ook nog niet als je het vergeleek met wat hij geschreven had. Ik was waarschijnlijk te vroeg.
Aan de andere kant was er natuurlijk helemaal niets aan de hand. Dit was mijn vader en het was volkomen in orde dat ik onmiddellijk aan hem had gedacht toen ik tot een positief besluit was gekomen en dat ik hem onmiddellijk had opgezocht. Wat was daar verkeerd aan? Ik voelde mij ook snel op mijn gemak. Ik zou er later wel op terugkomen, als mijn idee vaster vorm had aangenomen.
Wij kookten en aten samen, onze schamele culinaire kennis delend en discussiërend over smaken en recepten. Na het eten dronken wij koffie en cognac en daarna speelden wij een spel schaak dat zich nogal lang rekte. Toen ik om een uur of tien weer naar de trein ging, was ik volkomen voldaan. Ik had het duidelijke gevoel dat ik binnenkort met mijn vader een heel vruchtbaar gesprek zou kunnen hebben over mijn boek waaraan ik nu echt zou beginnen."

zondag 28 december 2014

Zonder afkomst

Even iets anders: Over afkomst geen woord meer. Dat is de titel van het laatste hoofdstuk van "Die schrecklichen Kinder der Neuzeit" van Peter Sloterdijk. Het breken met het ouderlijke gezin waar men uit voortkomt, behoort tot wat een andere auteur de "culture of rupture" noemt, de breek- of sloopcultuur. Ook wel het post-modernisme genoemd. Het is een mode of rage, kortom niks bijzonders, maar het is heel interessant om te zien hoe dit in concrete gevallen uitpakt.
 Er zijn wel kinderen die een vergelijking kunnen maken van de cultuur die zij nastreven en die van hun ouders. Het zijn er echter maar weinig. De meesten denken dat hun cultuur absoluut geldig is en - dus - die van hun ouders waardeloos, verwaarloosbaar. Die laatste, die van hun ouders, is verdwenen in de geschiedenis, die zij opvatten als een zwart gat waarin alles tot niets wordt herleid. Omdat zij toch banden voelen, banden van verwantschap, zijn zij van mening dat hun ouders hun die met hun cultuur opleggen en voor zover zij in hun eigen cultuur niet slagen en er anderen veel gemakkelijker mee zien omgaan, geven zij de schuld van dat niet slagen aan hun ouders. Zo iets is natuurlijk stof voor een echte comedie, een donquichot-comedie, een gevecht tegen een windmolen die zij voor hun ouders houden. Uiteraard is er altijd wel een fout in de zogenaamde opvoeding te ontdekken waaraan de hele eigen mislukking kan worden geweten. Een geïnformeerde buitenstaander kan zich hier enorm mee amuseren. Kinderen die "het" helemaal op de verkeerde plaats zoeken, ouders die hun best doen om alsnog opgevoed te worden tot het ideaal van hun kinderen. Kostelijk.
Zulke spanningsvelden bekijkt men meestal door de bril van Freud die er de verklaring van het Oedipus-complex voor gaf. Een zoon gaat op de leeftijd dat hij zelfstandig wordt zijn vader haten en hem vermoorden. De Oedipus-legende is een stuk gecompliceerder dan dit wat Freud ervan maakt, maar het spraakgebruik is nu eenmaal ingeburgerd, het verklaringsmodel is geaccepteerd en de zoon is verplicht zijn vader te haten. Dat is immers, dankzij Freud, normaal geworden. (Zie ook deze blogpost van mij.)
Een Franse filosoof, René Girard, heeft een iets andere verklaring. Alles wat iemand verlangt, zegt hij, is het volgen van een voorbeeld. Iedereen vormt zich dus een beeld van zichzelf aan de hand van een voorbeeld-figuur. Hij/zij beschouwt die als zijn/haar type. Naarmate hij zijn rol als navolger beter speelt, krijgt hij steeds minder behoefte aan het model, ja, hij gaat vaststellen dat hij hem overtreft, maar aangezien het model in leven blijft en verder met de eer strijkt, gaat de navolger hem haten. Op dat moment ontstaat de rancune jegens zijn voormalige voorbeeld. Kinderen die een of allebei hun ouders als voorbeeld kiezen, komen onontkoombaar eveneens voor die situatie te staan en moeten zien aan de rancune te ontkomen.
In beide opvattingen, die van Freud en Girard, ontstaan breuken door de werking van een systeem of cultuur, een objectief gegeven waar "iedereen" aan onderhevig is. Men kan zich daaraan onttrekken en zijn eigen weg gaan, maar dat vereist veel inzicht in het ding waaraan men zich onttrekt. Het is immers de baarmoeder waarin men opgroeit en waar men niet buiten kan of kan kijken. Men zou een alternatief nodig hebben, maar dat is buitengewoon moeilijk te bedenken. De meeste mensen die alternatief zijn, zijn dat dan ook en groupe, zodat zij daar weer door bepaald worden en afhankelijk van zijn.
Is dit iets van de laatste tijd, van deze generatie? Sloterdijk vertelt een geschiedenis van het bastaardisme. Dat is "het anti-genealogische experiment", de poging om zich te ontdoen van een afkomst, belichaamd in de vader, en absoluut nieuw - modern, ja, misschien wel post-modern - te zijn. Voor zover het de huidige jonge generatie betreft zou men kunnen denken dat de breuk veroorzaakt wordt door het internet c.a., in feite door de digitalisering. Ouderen begrijpen daar veel minder van dan de kinderen die er min of meer automatisch mee om lijken te gaan. Men spreekt dan ook van de digi-modernistische generatie. Het is niet onaardig bedacht, maar het lijdt aan het euvel van het absolutisme. Natuurlijk wordt er gedigitaliseerd, maar dat wettigt niet de opvatting dat alles gedigitaliseerd kan worden, eenvoudiger gezegd, dat alles op Internet opgezocht kan worden en dat het niet-virtuele, reële leven internet-gestuurd is. Dat is niet zo. En zo slaagt deze poging om de breuk te verklaren niet: digitalisme en technologisme zijn eenzijdige opvattingen van het leven, de andere zijde(n) verwaarlozen zij.
Het gaat Sloterdijk niet om de huidige generatie, hij begint zijn geschiedenis aan het begin van onze jaartelling. Daar dateert hij de opkomst van het bastaardisme, bij Jezus, de eerste bastaard. Bastaardisme is het verlangen om het vaderschap van zijn vader te ontkennen, zich een nieuwe vader en identiteit aan te meten, een betere vader uiteraard, misschien wel de ideale. Sloterdijk behandelt tientallen gevallen van bastaardisme. Wat hij precies beoogt ontgaat mij misschien, maar er ontstaat een heel duidelijk idee van de bastaard, van het resultaat van de breuk tussen vader en zoon.
Het is heel interessant zo iets - als les van de geschiedenis - te lezen. Men kan zich gaan afvragen of het conflict met zijn ouders wel zo’n geweldige, zo’n epische gebeurtenis is. Per saldo lijkt het psychologisch, cultureel of historisch bepaald en helemaal geen persoonlijke keuze of prestatie, een samenspel van krachten waar men ook de dupe van is, net als zoveel anderen. (En die men helemaal of grotendeels kan vermijden door zich een beetje in te lezen in de literatuur.)