Een concrete filosofie dus. "Wat is concreet filosoferen?" vraagt Marcel in zijn "Essai de philosophie concrète". "Het is zeker niet een terugkeren naar het empirisme. Men zou het kunnen benaderen door te zeggen dat het een hic et nunc filosoferen is." Hier en nu filosoferen. Het echte filosoferen, het ware is een denken hier en nu. En dat hier en nu is de situatie. De ware filosoof denkt in, vanuit zijn situatie. Hij is daarmee geëngageerd. Het is zijn existentie.
Marcel is de filosoof geweest die de term "existentialisme" heeft gelanceerd. "Ik bediende mij al in 1928 van uitdrukkingen die exact die zijn welke Jaspers later in zijn systeem moest gebruiken. Een zuiver toeval, maar gefundeerd in dit type van filosoferen zelf." Waaraan hij toevoegt: "Wat ik nooit zo sterk mogelijk ben opgehouden te willen onderstrepen dat is dat een filosofie die uitgaat van het cogito, dat wil zeggen van een niet-ingevoegd iets (T.L. - in de realiteit), of zelfs van het niet-ingevoegd zijn als daad, riskeert dat zij zich nooit bij het zijn (T.L. - dat de realiteit is) kan vervoegen." Marcel neemt hier afstand van Descartes. De "ego", de eerste persoon van het "cogito", ik denk, die deze laat denken is niet geïncorporeerd, letterlijk niet belichaamd. Hij doet net of alleen het denken bestaat en negeert de wereld waarin de denker leeft.
Het is waar dat de formule van Descartes heeft geleid tot de eenzijdige rationalistische en/of idealistische filosofieën van de 17e en 18e eeuw, die op hun beurt het andere uiterste van het even eenzijdige empirisme opriepen. Dit stelde Kant op het einde van de 18e eeuw voor, zoals het genoemd is, "een vertwijfelde situatie, een katastrofe van het denken". Het rationalistische denken stelde zich te autonoom op, terwijl anderzijds het empirisme alleen door ervaring meende uit te kunnen komen. Zo’n beetje: men kon wel mooie ideeën hebben, maar deugden die ook in de praktijk, en omgekeerd praktijk zonder ideeën leidt tot niets (dan herhaling). Kant stelde zich ten doel die impasse te doorbreken en ideeën en ervaring te verenigen. Hij slaagde er tot op zekere hoogte in, maar zijn oplossing bevredigde talloze tijdgenoten en opvolgers niet, zodat het debat doorging. Het hoogtepunt in die ontwikkeling was de filosofie van Hegel. Zijn systeem leek de discussie te beslissen, maar na zijn dood, en zelfs tijdens zijn leven al, stonden ook weer talloze filosofen met andere opvattingen op die hem meenden te kunnen bestrijden. Zijn filosofie werd ook weer absoluut idealistisch gevonden en ongeschikt in de praktijk. Tot die nieuwere filosofieën behoorde, met enige vertraging, ook het existentialisme.
Men is gewoon die richting in hoofdzaak toe te schrijven aan Karl Jaspers, Martin Heidegger en Jean-Paul Sartre, maar de grote lijnen van het denken van Marcel stonden al vast voordat hij kennisnam van het werk van Jaspers en Heidegger, beiden leeftijdgenoten van hem. Marcel keert met zijn opmerking over het "cogito" terug naar wat het begin van de moderne filosofie wordt genoemd, naar Descartes. De filosoof echter is, voor hem, belichaamd en via zijn lichaam neemt hij deel aan de werkelijkheid. De geest, waarmee hij denkt, zetelt in het lichaam en kan er zich niet van losmaken. En ook niet losdenken. Met zijn lichaam neemt hij zijn omgeving waar, die zijn realiteit is. Een concrete realiteit, die van de situatie waarin de denkende mens denkt en beweegt.
Ik pretendeer hier niet een samenvatting van de filosofie van Gabriel Marcel te geven, ik doe slechts een poging te documenteren wat mij indertijd erin heeft aangetrokken. Zeker laat mijn geheugen mij af en toe in de steek. Ik constateer dat als ik de boeken waaruit ik heb geciteerd weer opensla en zie wat ik onderstreept heb en dus, zoals ik gewoon ben, begrepen. Ook nu ik weer lees in "De opstand der horden" word ik overweldigd door het grote aantal denkbeelden en analyses van Ortega y Gasset die mij al dan niet bewust zijn bijgebleven. Zij zijn zo vertrouwd als mijn familie. Ik sta ook versteld van zijn analyse. Het boek is geschreven in mijn geboortejaar, bijna 82 jaar geleden, maar het is alsof ik een recente verhandeling over de moderniteit en zelfs de postmoderniteit lees. De typiek van de massa-mens die helemaal niet meer zit met zijn gebreken, maar er zelfs van geniet - en ze dus ook niet als gebreken ziet, - wordt bijna woordelijk gebezigd door actuele auteurs die vat proberen te krijgen op het verschijnsel "moderniteit". Men citeert Baudelaire die de moderniteit ziet in het efemere, het vluchtige, modieuze, voorbijgaande, en beschrijft de postmoderniteit als het roekeloos genieten daarvan, zonder ook maar enige behoefte te hebben aan iets als een samenhang, laat staan een fundament. Wel, Ortega y Gasset zag het al in 1935. En ik met hem een generatie - en een wereldoorlog - later.
(Wordt vervolgd.)
Posts tonen met het label abstract. Alle posts tonen
Posts tonen met het label abstract. Alle posts tonen
maandag 3 juli 2017
zondag 2 juli 2017
Gabriel Marcel 2
Gabriel Marcel, aan wie ik hier een blogbericht wijdde en met wie ik nog steeds niet klaar ben, wordt meestal betiteld als "christelijke filosoof". Dit maakt hem oninteressant voor niet-christenen. Hijzelf zegt over dit punt in het "Essai de philosophie concrète": "een aanhanger van de concrete filosofie, zoals ik haar opvat, is niet noodzakelijk een christen; men kan zelfs niet met zekerheid zeggen dat hij zich bevindt op een weg die hem logischerwijs moet leiden tot het christendom; omgekeerd denk ik dat de filosoof die christelijk is en in staat om onder de scholastieke formules te graven waarmee men hem al te vaak voedt, bijna noodzakelijk de fundamentele gegevenheden van wat ik de concrete filosofie heb genoemd zou aantreffen." (Essai, pg. 124) Ik ga hier maar van uit.
Wat brengt hij zo al te berde? Ik heb hem leren kennen in "De mens zichzelf een vraagstuk", maar ik heb "De mensen contra het menselijke" (1951, opnieuw uitgegeven in 1957, vertaald door Daniel de Lange) het meest gelezen. In het "Voorwoord" daarvan schrijft Marcel: "Wie let op de beweging in mijn wijsgerig werk, moet het in zijn geheel zien als een hardnekkig, nimmer aflatend bevechten van de geest van abstractie." En op de volgende bladzijde: "Ik durf zonder aarzelen te verklaren dat de beweging van mijn denken altijd gericht is door een hevige liefde voor de muziek, voor de harmonie en voor de vrede. En ik moet al heel vroeg begrepen hebben - aanvankelijk uiteraard zonder een basis van uitgewerkte begrippen - dat het onmogelijk is de vrede te stichten op abstracties." Oftewel, zijn filosofie is een concrete filosofie. Hij heeft daar een ruwe schets van gegeven in zijn "Essai de philosophie concrète". Ik kom daarop.
Opmerkelijk is dat hij zijn denken in verband brengt met de vrede. Marcel leeft van 1889 tot 1973. Hij heeft de beide wereldoorlogen meegemaakt en die gebeurtenissen diep doordacht. Toen ik hem leerde kennen, ergens in het begin van de vijftiger jaren van de vorige eeuw, was de Tweede Wereldoorlog nog heel actueel. Niettemin herinnert hij, in het onderhavige boek dat van 1951 is, aan het falen van de Volkenbond die gebaseerd was op een abstractie, de theorie van Woodrow Wilson. Een aanschouwelijke beschrijving van die abstractie vond hij in de roman "Het vijf en twintigste uur" van Virgil Gheorghiu, dat de geschiedenis van een kampgevangene in de Tweede Wereldoorlog vertelt. Op de slotpagina blijkt dat de "bevrijders", de Amerikanen, er weer, net als ten tijde van Wilson, niets van begrijpen. De mensen die overleefd hebben, maar door de grootste ellende zijn gegaan, krijgen als goede raad: "Keep smiling!" Dát is een abstractie.
Hij had daar trouwens ook persoonlijk mee te maken gehad. "Tijdens een reis naar Marokko (T.L. - dat toen nog een Franse kolonie was) heb ik met schrik vastgesteld welke ongelofelijke vergissingen zíj bedrijven, die weigeren de realiteit in het oog te zien en zich aanmatigen om volgens hun eigen maatstaven wezens en gebeurtenissen te beoordelen, waarop die maatstaven volstrekt niet van toepassing zijn." Het kolonialisme als abstractie!
Niet alleen het kolonialisme betitelde Marcel zo, zijn boek "De mensen contra het menselijke" was een analyse van de Tweede Wereldoorlog. De drijvende krachten die hij vooral op de korrel nam waren het nationaal-socialisme en het communisme. Zij waren abstracties, weigerden "de realiteit in het oog te zien". Zij waren ontwaardingsmethoden, gehanteerd door fanaten. Hij wijdde dan ook een heel hoofdstuk aan "het gefanatiseerde bewustzijn". "Het is nauwelijks nodig hier de redenen uiteen te zetten waarom ik het fanatisme wil bespreken: wij zijn letterlijk omringd door het fanatisme. Niet alleen het sovjet-fanatisme; ... Maar ook ... het nationaal-socialisme, ... ook een fanatisme, het ergste." Het bewustzijn, zegt Marcel hier, is gericht op dat waarvan het zich bewust is, namelijk een werkelijkheid.
Het bewustzijn wordt gefanatiseerd als het, om de eigen woorden van Marcel te gebruiken, "weigert de werkelijkheid in het oog te zien". De mens die het zicht op de werkelijkheid kwijtraakt heeft alleen nog maar belangstelling voor zichzelf. Op iets anders dan zichzelf acht hij niet meer, hij abstraheert ervan. Niettemin kan de fanaticus geen eenling zijn, "integendeel, hij is temidden van de anderen en tussen die anderen en hem ontstaat wat men zou kunnen noemen samenklontering. ... Die eenheid wordt ervaren als een vervoerende band, en het schijnt dat het fanatisme van de een voortdurend aangevuurd wordt door het contact met het fanatisme van de ander."
Dat Marcel hier het communisme en het nationaal-socialisme behandelt, en wel als fanatisme, betekent niet dat hij het alleen maar daarover heeft. Wij zijn gewend het fanatisme toe te schrijven aan godsdienstfanaten. De katholiek geworden Marcel vindt niet alle geloof fanatisme, maar het kan ontaarden. Echter, ook daartoe en tot de beide genoemde -ismen beperkt Marcel zich uitdrukkelijk niet. Hij ziet de fanatiseerbaarheid als een veel uitgebreider verschijnsel. Hij doet daartoe een beroep op het boek "De opstand der horden" van Ortega y Gasset die het verschijnsel "massa" analyseert. Hij wordt daardoor voor ons actueler. "Wanneer een individu zichzelf een goede of slechte waarde toekent, welke niet berust op een schatting welke rekening houdt met zijn eigenheid, maar zich voelt als iedereen en daarover geen angst of ongerustheid ondervindt, integendeel zich welgemoed identiek aan de anderen ervaart: dan behoort zo’n individu tot de massa." Ortega y Gasset: "De massa vaagt alles weg wat niet is zoals zij, alles wat uitsteekt, individueel is, eigenheid vertoont en uitgelezen is. Wie niet is als iedereen, niet denkt als iedereen, loopt het gevaar uitgeroeid te worden." En we hebben kunnen zien, vervolgt Marcel, "in welke mate de massa’s toegankelijk zijn voor propaganda en daardoor aan het fanatisme vat geven."
Voeg aan proganda de reclame toe en de toepasselijkheid van deze theorieën wordt nog ruimer en algemener. Was de propaganda het voertuig van politieke en ideologische ideeën, de reclame is het voor het economische en sociale gedrag. Wij leven immers van aanbiedingen en evenementen, zoals ik al eens geschreven heb, van de vervangingen van het oude brood en spelen. "Het gaat niet aan," schrijft Ortega y Gasset verder, "te zeggen, dat de massa-mens een gek is. Integendeel, de massa-mens van onze tijd is scherpzinniger dan die van welke andere tijd ook, hij heeft een veel groter intellectueel vermogen, maar hij doet er niets mee. Nogmaals, hij voelt zich heel gelukkig in die opeenhoping van gemeenplaatsen, van vooroordelen, van gedachteflarden of eenvoudigweg van lege woorden, die het toeval in hem dooreengeklutst heeft." Dat valt niet te ontkennen, de vraag is waarom dat zo is en hoe het is gekomen.
(P.S. De vertaling van de aangehaalde teksten is of van mijzelf, nl. praktisch alleen maar het eerste citaat, of van Daniel de Lange. De twee citaten uit "De opstand der horden" heb ik ook letterlijk overgenomen van de Lange; zij luiden in de vertaling van het boek van Ortega y Gasset door J. Brouwer, iets anders.)
(Wordt vervolgd.)
Wat brengt hij zo al te berde? Ik heb hem leren kennen in "De mens zichzelf een vraagstuk", maar ik heb "De mensen contra het menselijke" (1951, opnieuw uitgegeven in 1957, vertaald door Daniel de Lange) het meest gelezen. In het "Voorwoord" daarvan schrijft Marcel: "Wie let op de beweging in mijn wijsgerig werk, moet het in zijn geheel zien als een hardnekkig, nimmer aflatend bevechten van de geest van abstractie." En op de volgende bladzijde: "Ik durf zonder aarzelen te verklaren dat de beweging van mijn denken altijd gericht is door een hevige liefde voor de muziek, voor de harmonie en voor de vrede. En ik moet al heel vroeg begrepen hebben - aanvankelijk uiteraard zonder een basis van uitgewerkte begrippen - dat het onmogelijk is de vrede te stichten op abstracties." Oftewel, zijn filosofie is een concrete filosofie. Hij heeft daar een ruwe schets van gegeven in zijn "Essai de philosophie concrète". Ik kom daarop.
Opmerkelijk is dat hij zijn denken in verband brengt met de vrede. Marcel leeft van 1889 tot 1973. Hij heeft de beide wereldoorlogen meegemaakt en die gebeurtenissen diep doordacht. Toen ik hem leerde kennen, ergens in het begin van de vijftiger jaren van de vorige eeuw, was de Tweede Wereldoorlog nog heel actueel. Niettemin herinnert hij, in het onderhavige boek dat van 1951 is, aan het falen van de Volkenbond die gebaseerd was op een abstractie, de theorie van Woodrow Wilson. Een aanschouwelijke beschrijving van die abstractie vond hij in de roman "Het vijf en twintigste uur" van Virgil Gheorghiu, dat de geschiedenis van een kampgevangene in de Tweede Wereldoorlog vertelt. Op de slotpagina blijkt dat de "bevrijders", de Amerikanen, er weer, net als ten tijde van Wilson, niets van begrijpen. De mensen die overleefd hebben, maar door de grootste ellende zijn gegaan, krijgen als goede raad: "Keep smiling!" Dát is een abstractie.
Hij had daar trouwens ook persoonlijk mee te maken gehad. "Tijdens een reis naar Marokko (T.L. - dat toen nog een Franse kolonie was) heb ik met schrik vastgesteld welke ongelofelijke vergissingen zíj bedrijven, die weigeren de realiteit in het oog te zien en zich aanmatigen om volgens hun eigen maatstaven wezens en gebeurtenissen te beoordelen, waarop die maatstaven volstrekt niet van toepassing zijn." Het kolonialisme als abstractie!
Niet alleen het kolonialisme betitelde Marcel zo, zijn boek "De mensen contra het menselijke" was een analyse van de Tweede Wereldoorlog. De drijvende krachten die hij vooral op de korrel nam waren het nationaal-socialisme en het communisme. Zij waren abstracties, weigerden "de realiteit in het oog te zien". Zij waren ontwaardingsmethoden, gehanteerd door fanaten. Hij wijdde dan ook een heel hoofdstuk aan "het gefanatiseerde bewustzijn". "Het is nauwelijks nodig hier de redenen uiteen te zetten waarom ik het fanatisme wil bespreken: wij zijn letterlijk omringd door het fanatisme. Niet alleen het sovjet-fanatisme; ... Maar ook ... het nationaal-socialisme, ... ook een fanatisme, het ergste." Het bewustzijn, zegt Marcel hier, is gericht op dat waarvan het zich bewust is, namelijk een werkelijkheid.
Het bewustzijn wordt gefanatiseerd als het, om de eigen woorden van Marcel te gebruiken, "weigert de werkelijkheid in het oog te zien". De mens die het zicht op de werkelijkheid kwijtraakt heeft alleen nog maar belangstelling voor zichzelf. Op iets anders dan zichzelf acht hij niet meer, hij abstraheert ervan. Niettemin kan de fanaticus geen eenling zijn, "integendeel, hij is temidden van de anderen en tussen die anderen en hem ontstaat wat men zou kunnen noemen samenklontering. ... Die eenheid wordt ervaren als een vervoerende band, en het schijnt dat het fanatisme van de een voortdurend aangevuurd wordt door het contact met het fanatisme van de ander."
Dat Marcel hier het communisme en het nationaal-socialisme behandelt, en wel als fanatisme, betekent niet dat hij het alleen maar daarover heeft. Wij zijn gewend het fanatisme toe te schrijven aan godsdienstfanaten. De katholiek geworden Marcel vindt niet alle geloof fanatisme, maar het kan ontaarden. Echter, ook daartoe en tot de beide genoemde -ismen beperkt Marcel zich uitdrukkelijk niet. Hij ziet de fanatiseerbaarheid als een veel uitgebreider verschijnsel. Hij doet daartoe een beroep op het boek "De opstand der horden" van Ortega y Gasset die het verschijnsel "massa" analyseert. Hij wordt daardoor voor ons actueler. "Wanneer een individu zichzelf een goede of slechte waarde toekent, welke niet berust op een schatting welke rekening houdt met zijn eigenheid, maar zich voelt als iedereen en daarover geen angst of ongerustheid ondervindt, integendeel zich welgemoed identiek aan de anderen ervaart: dan behoort zo’n individu tot de massa." Ortega y Gasset: "De massa vaagt alles weg wat niet is zoals zij, alles wat uitsteekt, individueel is, eigenheid vertoont en uitgelezen is. Wie niet is als iedereen, niet denkt als iedereen, loopt het gevaar uitgeroeid te worden." En we hebben kunnen zien, vervolgt Marcel, "in welke mate de massa’s toegankelijk zijn voor propaganda en daardoor aan het fanatisme vat geven."
Voeg aan proganda de reclame toe en de toepasselijkheid van deze theorieën wordt nog ruimer en algemener. Was de propaganda het voertuig van politieke en ideologische ideeën, de reclame is het voor het economische en sociale gedrag. Wij leven immers van aanbiedingen en evenementen, zoals ik al eens geschreven heb, van de vervangingen van het oude brood en spelen. "Het gaat niet aan," schrijft Ortega y Gasset verder, "te zeggen, dat de massa-mens een gek is. Integendeel, de massa-mens van onze tijd is scherpzinniger dan die van welke andere tijd ook, hij heeft een veel groter intellectueel vermogen, maar hij doet er niets mee. Nogmaals, hij voelt zich heel gelukkig in die opeenhoping van gemeenplaatsen, van vooroordelen, van gedachteflarden of eenvoudigweg van lege woorden, die het toeval in hem dooreengeklutst heeft." Dat valt niet te ontkennen, de vraag is waarom dat zo is en hoe het is gekomen.
(P.S. De vertaling van de aangehaalde teksten is of van mijzelf, nl. praktisch alleen maar het eerste citaat, of van Daniel de Lange. De twee citaten uit "De opstand der horden" heb ik ook letterlijk overgenomen van de Lange; zij luiden in de vertaling van het boek van Ortega y Gasset door J. Brouwer, iets anders.)
(Wordt vervolgd.)
vrijdag 4 juli 2014
Concreet denken 2
De meeste mensen leven abstract, niet concreet. Zij worden gedreven door tijdgebrek, geldgebrek, haast, clichés, reclame, slogans, kuddegeest en dergelijke. De meeste mensen, herhaal ik. Concreet leven is zeldzaam, zo niet zonderling, zo moeilijk als het kruipen door het oog van een naald. Wie er zich aan overgeeft, komt buiten te staan, wordt buitenstaander, sinds de heiligheid is afgeschaft, de ergste zonde. De heilige mocht immers buiten staan, niet alleen als kluizenaar. Zijn uitzonderingspositie was legitiem. Hij die de reclame versmaadt, de kudde, de clichés, de slogans mijdt, zijn tijd en geld weloverwogen besteedt, kortom, zijn eigen leven leidt, verdient met de maaimachine onthoofd te worden. Vertel mij wat.
Concreet denken is wat je doet als je een redelijk ingewikkelde constructie moet maken, bij voorbeeld een recept met een tiental ingrediënten of als je een roman moet schrijven. Je moet dan met je aandacht zowel bij de ingrediënten als bij de eindvorm zijn, beter gezegd, je moet met je aandacht het proces van verandering begeleiden waarbij je handen de ingrediënten combineren tot de eindvorm. Een ei wordt niet vanzelf een spiegelei. Het denken dat nodig is voor dat veranderingsproces is concreet denken, het denken van een praxis en als je iets verandert moet je dat denken voltrekken.
Het is niet beperkt tot het handelen om iets te veranderen. De goede kok heeft belangstelling voor zijn ingrediënten. Hij houdt bij wat er op de markt verschijnt, vergelijkt nieuw met oud, proeft, ruikt, voelt, luistert. Hij denkt daarbij aan de substantie, de bruikbaarheid, de kwaliteit, de verwerkbaarheid, de combineerbaarheid en wat dies meer zij. Hij doet dit met het eindproduct, dat wat hij tenslotte serveert, "in zijn achterhoofd" als leidend beginsel. De goede kok weet al een boel van ingrediënten, heeft er een rijke ervaring mee hetgeen hij te berde brengt in zijn omgang met ingrediënten, maar deze wetenschap is niet het enige, zij is algemeen, terwijl hij op de markt in de stad geconfronteerd wordt met concrete stoffen waarop hij zijn deskundigheid moet toepassen. Toepassen is toe-passen. De goede kok heeft niets aan zijn deskundigheid wat betreft fornuizen als hij ingrediënten door zijn vingers laat gaan, ze onder zijn neus brengt of er een beetje van proeft. Natuurlijk moet hij als kok met een fornuis kunnen omgaan, maar zijn kennis daarvan is op de markt in de stad niet toepasbaar. Toepassen is dus aanpassen aan de stoffen die hij test. (Als hij een nieuw fornuis moet kopen ligt het omgekeerd.)
Mijn punt is dat er een denken nodig is waarin geconcentreerde aandacht de hoofdrol speelt. Dat is concreet denken in onderscheid van het abstracte denken dat zich niet richt op een individueel of concreet ding, maar beperkt blijft tot algemeenheden, terwijl het concrete denken juist omgekeerd gericht is op de individuele en concrete dingen, hetzij om ze te veranderen hetzij om ze te leren kennen.
Concreet zijn de eindige, tijdelijk en ruimtelijk afgelijnde dingen, in beginsel dat wat met de zintuigen tastbaar is. Ook gevoelens, emoties, stemmingen zijn concreet. Concreet zijn, letterlijk genomen, dingen die samengesteld, samengegroeid zijn. De tafel waaraan ik werk is samengesteld uit hout, schroeven en lijm en is een concrete, namelijk deze tafel. Zij is niet de een of de andere tafel, maar deze, concrete. Bij analyse blijkt zij te bestaan uit de genoemde grondstoffen, die ook geconcretiseerd zijn in deze tafel. En de meubelmaker die deze tafel heeft gemaakt heeft met grote aandacht de genoemde stoffen samengevoegd tot het eindproduct waaraan ik zit te werken.
Dit concrete, aandachtige, deskundige denken komt heel veel voor, veel meer dan menigeen denkt. Een voorbeeld waar men niet zo gauw aan denkt is de voorbereiding van de maaltijd door de huisvrouw of huisman. Zij is minimaal als zij/hij een diepvriesmaaltijd uit een schap van de supermarkt opwarmt. Overwegingen om zulks te doen zijn handigheid, gebrek aan kookkunst of aan kooklust, tijdsdruk, prijs. En smaak? Bij die en die supermarkt: prima of gaat wel, bij een andere matig of niet te eten. De supermarkten zijn niet de enige die vergeleken kunnen worden, ook met het sterrenrestaurant kan vergeleken worden. Is het eten daar beter dan dat van de supermarkt. En als je zelf kookt? Er zijn dus drie alternatieven: supermarkt, chef-kok, jijzelf. Daarover het volgende. De supermarkt denkt commercieel, probeert met zo weinig mogelijk kosten een zo verkoopbaar mogelijk artikel te leveren, een dat een zo groot mogelijk aantal mensen zal bevallen, dus de grootst mogelijk gemiddelde smaak heeft. Zij denkt dus abstract. De chef-kok denkt al een heel stuk concreter. Hij moet ook op klandizie werken, maar een meer individuele, terwijl hij als chef-kok kookt in een bepaalde stijl, met zijn eigen recepten, zijn eigen creativiteit. Zijn werkwijze is behoorlijk concreet. Jijzelf kunt de hoogste graad van concreetheid bereiken door de werkwijze van de chef te gebruiken voor je eigen recepten, dus net zo’n creativiteit aan de dag te leggen, net zo’n stijl te ontwikkelen. Net zo’n aandacht te hebben voor je ingrediënten, de samenstelling en bereiding van je maal, dat daardoor concreet wordt, individueel, uniek.
Dat concrete bezigzijn is niet verloren tijd die je wint door de supermarkt. Zij die daarvoor geen tijd hebben pretenderen hun tijd beter te kunnen gebruiken. Hebben zij dat wel eens - in concreto - afgewogen tegen zo’n bij uitstek concrete bezigheid als koken? Koken als werk van de huisvrouw/-man is een van de meest concrete en meest plezierige dingen die een mens kan doen, zelfs als het alleen maar koken voor jezelf is. Ja, in dat geval ben je in de gelegenheid alles wat je lekker vindt te realiseren en jezelf te verwennen. Kook je tevens voor anderen dan verdubbelt het genot. Is het koken zelf al een spel en dus plezierig, het brengen van je product in een kring van eters voegt een nieuw plezier toe.
Uiteraard gaat het mij hier niet om het koken (alleen), maar om concreetheid en concreet denken. Koken is een mooi voorbeeld. Concreet denken is aandacht, vermijden van oppervlakkigheid. De kunstenaar doet het, de huisarts doet het, de rechter doet, en zo voorts en zo voorts. Jij kunt het doen bij het produceren van een enkel ding, maar, wat nog veel interessanter is, bij het leven. Je kunt je leven tot een product, tot een concreet leven maken waarin alles met aandacht beschouwd, alles gecreëerd wordt, zodat het een roman, een kunstwerk wordt, een voortbrengsel van toegepaste mensenkennis.
Concreet denken is wat je doet als je een redelijk ingewikkelde constructie moet maken, bij voorbeeld een recept met een tiental ingrediënten of als je een roman moet schrijven. Je moet dan met je aandacht zowel bij de ingrediënten als bij de eindvorm zijn, beter gezegd, je moet met je aandacht het proces van verandering begeleiden waarbij je handen de ingrediënten combineren tot de eindvorm. Een ei wordt niet vanzelf een spiegelei. Het denken dat nodig is voor dat veranderingsproces is concreet denken, het denken van een praxis en als je iets verandert moet je dat denken voltrekken.
Het is niet beperkt tot het handelen om iets te veranderen. De goede kok heeft belangstelling voor zijn ingrediënten. Hij houdt bij wat er op de markt verschijnt, vergelijkt nieuw met oud, proeft, ruikt, voelt, luistert. Hij denkt daarbij aan de substantie, de bruikbaarheid, de kwaliteit, de verwerkbaarheid, de combineerbaarheid en wat dies meer zij. Hij doet dit met het eindproduct, dat wat hij tenslotte serveert, "in zijn achterhoofd" als leidend beginsel. De goede kok weet al een boel van ingrediënten, heeft er een rijke ervaring mee hetgeen hij te berde brengt in zijn omgang met ingrediënten, maar deze wetenschap is niet het enige, zij is algemeen, terwijl hij op de markt in de stad geconfronteerd wordt met concrete stoffen waarop hij zijn deskundigheid moet toepassen. Toepassen is toe-passen. De goede kok heeft niets aan zijn deskundigheid wat betreft fornuizen als hij ingrediënten door zijn vingers laat gaan, ze onder zijn neus brengt of er een beetje van proeft. Natuurlijk moet hij als kok met een fornuis kunnen omgaan, maar zijn kennis daarvan is op de markt in de stad niet toepasbaar. Toepassen is dus aanpassen aan de stoffen die hij test. (Als hij een nieuw fornuis moet kopen ligt het omgekeerd.)
Mijn punt is dat er een denken nodig is waarin geconcentreerde aandacht de hoofdrol speelt. Dat is concreet denken in onderscheid van het abstracte denken dat zich niet richt op een individueel of concreet ding, maar beperkt blijft tot algemeenheden, terwijl het concrete denken juist omgekeerd gericht is op de individuele en concrete dingen, hetzij om ze te veranderen hetzij om ze te leren kennen.
Concreet zijn de eindige, tijdelijk en ruimtelijk afgelijnde dingen, in beginsel dat wat met de zintuigen tastbaar is. Ook gevoelens, emoties, stemmingen zijn concreet. Concreet zijn, letterlijk genomen, dingen die samengesteld, samengegroeid zijn. De tafel waaraan ik werk is samengesteld uit hout, schroeven en lijm en is een concrete, namelijk deze tafel. Zij is niet de een of de andere tafel, maar deze, concrete. Bij analyse blijkt zij te bestaan uit de genoemde grondstoffen, die ook geconcretiseerd zijn in deze tafel. En de meubelmaker die deze tafel heeft gemaakt heeft met grote aandacht de genoemde stoffen samengevoegd tot het eindproduct waaraan ik zit te werken.
Dit concrete, aandachtige, deskundige denken komt heel veel voor, veel meer dan menigeen denkt. Een voorbeeld waar men niet zo gauw aan denkt is de voorbereiding van de maaltijd door de huisvrouw of huisman. Zij is minimaal als zij/hij een diepvriesmaaltijd uit een schap van de supermarkt opwarmt. Overwegingen om zulks te doen zijn handigheid, gebrek aan kookkunst of aan kooklust, tijdsdruk, prijs. En smaak? Bij die en die supermarkt: prima of gaat wel, bij een andere matig of niet te eten. De supermarkten zijn niet de enige die vergeleken kunnen worden, ook met het sterrenrestaurant kan vergeleken worden. Is het eten daar beter dan dat van de supermarkt. En als je zelf kookt? Er zijn dus drie alternatieven: supermarkt, chef-kok, jijzelf. Daarover het volgende. De supermarkt denkt commercieel, probeert met zo weinig mogelijk kosten een zo verkoopbaar mogelijk artikel te leveren, een dat een zo groot mogelijk aantal mensen zal bevallen, dus de grootst mogelijk gemiddelde smaak heeft. Zij denkt dus abstract. De chef-kok denkt al een heel stuk concreter. Hij moet ook op klandizie werken, maar een meer individuele, terwijl hij als chef-kok kookt in een bepaalde stijl, met zijn eigen recepten, zijn eigen creativiteit. Zijn werkwijze is behoorlijk concreet. Jijzelf kunt de hoogste graad van concreetheid bereiken door de werkwijze van de chef te gebruiken voor je eigen recepten, dus net zo’n creativiteit aan de dag te leggen, net zo’n stijl te ontwikkelen. Net zo’n aandacht te hebben voor je ingrediënten, de samenstelling en bereiding van je maal, dat daardoor concreet wordt, individueel, uniek.
Dat concrete bezigzijn is niet verloren tijd die je wint door de supermarkt. Zij die daarvoor geen tijd hebben pretenderen hun tijd beter te kunnen gebruiken. Hebben zij dat wel eens - in concreto - afgewogen tegen zo’n bij uitstek concrete bezigheid als koken? Koken als werk van de huisvrouw/-man is een van de meest concrete en meest plezierige dingen die een mens kan doen, zelfs als het alleen maar koken voor jezelf is. Ja, in dat geval ben je in de gelegenheid alles wat je lekker vindt te realiseren en jezelf te verwennen. Kook je tevens voor anderen dan verdubbelt het genot. Is het koken zelf al een spel en dus plezierig, het brengen van je product in een kring van eters voegt een nieuw plezier toe.
Uiteraard gaat het mij hier niet om het koken (alleen), maar om concreetheid en concreet denken. Koken is een mooi voorbeeld. Concreet denken is aandacht, vermijden van oppervlakkigheid. De kunstenaar doet het, de huisarts doet het, de rechter doet, en zo voorts en zo voorts. Jij kunt het doen bij het produceren van een enkel ding, maar, wat nog veel interessanter is, bij het leven. Je kunt je leven tot een product, tot een concreet leven maken waarin alles met aandacht beschouwd, alles gecreëerd wordt, zodat het een roman, een kunstwerk wordt, een voortbrengsel van toegepaste mensenkennis.