Over de vorming van een wereldpresident (en in het bijzonder een gekleurde)
Als je nu toch bezig bent met het schrijven van de “global novel”, zoals ik hier doe, dan is het wellicht belangrijkste personage de figuur van de president van de Verenigde Staten, op dit moment Barack Obama.
Stel dat iemand je bij het begin van diens carrière gevraagd had welke literatuur hij zich eigen moest maken om de wereld goed te kunnen regeren, dat je een soort “vorstenspiegel” moest samenstellen, zoals men ze in vroeger tijden zag, - bv. de “Kyropaideia” van Xenophon van Athene voor de jonge Cyrus of de “Institutio principis christiani” van Erasmus van Rotterdam voor de aanstaande keizer Karel V of “Il principe” van Machiavelli voor Cesare Borgia, - welke geschriften zou je dan op je lijst opnemen? Ik ga maar weer eens bij mijzelf te rade, per slot van rekening ben ik doorgedrongen tot het niveau van het wereldrecht, wat van de president van de Verenigde Staten betwijfeld kan worden.
Vroeger las ik graag biografieën van grote staatslieden, bv. Benjamin Disraeli, Thomas Jefferson, Gijsbrecht Karel van Hogendorp, Rutger Jan Schimmelpenninck, kardinaal Richelieu, Talleyrand. Soms schaf ik er nog wel eens een aan, onlangs nog een nieuwe over keizer Frederik II. Wat lazen die lui? In de 18e en 19e eeuw nog veel klassieke teksten, zoals van Plutarchus, Cicero, Sallustius, Vergilius of Julius Caesar, maar ook van de Verlichters Locke, Montesquieu, Rousseau, Voltaire. En toen ik staatsrecht deed, “moest” ikzelf nog de hoofdstukken in “Pot-Donner” over Hobbes, Locke, Montesquieu, Rousseau, Burke, Kant, Hegel, Marx kennen. Ter inleiding in de toenmalige (Nederlandse) politieke praktijk vond ik “Hedendaagse sociale bewegingen” van Willem Banning beter, maar laat ik hier maar niet naar volledigheid streven. Wat ik zeggen wil dat is dat staatslieden tegenwoordig meer rekening moeten houden met het partijwezen en dan ook politici zijn geworden.
Toch zou de president van het machtigste land ter wereld, het land dat overal ter wereld belangen zegt te hebben die verdedigd moeten worden, een staatsman moeten zijn, zeker nu het Amerikaanse presidentschap een “imperial presidency” is geworden, een situatie die aan de president gigantische bevoegdheden heeft toebedeeld die niet of nauwelijks onder de controle van het congres vallen en waarvan bv. Clinton en Bush Jr. gebruik hebben gemaakt om een aantal oorlogen te beginnen. Liefst dus een echte staatsman. Wat moet zo’n man lezen?
Ter beantwoording van die vraag zou je kunnen beginnen met wat een aantal presidenten daadwerkelijk hebben gelezen en dan proberen er de heilzame werking van vast te stellen. Dat beoogt nu het boek van Kloppenberg “Reading Obama” met Obama te doen. Het boek heeft als ondertitel “Dreams, Hope, and the American Political Tradition” en is dienovereenkomstig onderverdeeld in drie hoofdstukken: “The Education of Barack Obama”, "From Universalism to Particularism” en “Obama’s American History”.
Kloppenberg gebruikt als aanvankelijk materiaal de twee boeken die Obama zelf - met ondersteuning van een editor - heeft geschreven, “Dreams from my Father. A Story of Race and Inheritance” (1995) en “The Audacity of Hope. Thoughts on Reclaiming the American Dream” (2006). Het eerste schreef hij toen hij, 32 jaar oud, rechtenstudent en chef-redacteur van de “Harvard Law Review” was, het tweede toen hij federaal senator was. “Dreams” was de verdere uitwerking van een boek waarom hij door een uitgever gevraagd was toen hij gekozen werd tot chef-redacteur en waarin hij aanvankelijk zijn politieke credo had willen neerleggen. Al schrijvende werd het een autobiografie. Van een 32-jarige? Er waren minstens drie factoren die het boek rechtvaardigden: de schrijver ervan had al een universitaire studie politieke wetenschappen achter de rug, hij had, als “community organizer”, al praktische ervaring en hij was als eerste zwarte student gekozen als chef-redacteur van een vooraanstaand juridisch blad. Het laatste trok sterk de aandacht in de publiciteit en bracht nieuwsgierigheid teweeg naar de verdere achtergrond van deze jongeman. Toen het boek uitkwam was hij trouwens al docent constitutioneel recht aan de Chicago Law School.
Obama heeft dus politicologie en vervolgens rechten gestudeerd en tussen de beide studies maatschappelijk werk gedaan. Op het laatste onderwerp is hij gepromoveerd waarna hij nog eens tot 2004, dus 12 à 13 jaar aan de universiteit heeft gedoceerd. Hij had een echte - levenslange - professor kunnen worden, ware het niet dat hij in 1997 senator in Illinois werd en definitief in de politiek ging.
Over “Reading Obama” dus. De toekomstige president las in zijn jeugd veel romans, maar Kloppenberg vermeldt er maar één plus een autobiografie. Dat is jammer, want romans hebben vaak veel meer invloed dan vakliteratuur. “On his own he was reading books that piqued his curiosity about race and identity, books by W.E.B. DuBois, Langston Hughes, James Baldwin, Richard Wright, Ralph Ellison, Malcolm X.” Dat was toen Obama een teener was. Hij is opgegroeid tussen “white folks”, zijn grootouders van zijn moeders kant, zodat hij niet in staat was in het ressentiment van de zwarten te delen en er via literatuur in moest zien te komen. Die was dus ontzettend belangrijk voor zijn zelfkennis.
Dit lezende, en vooral dit lijstje bij Kloppenberg herinnerde ik mij een opmerking van Wayne Booth in “The Company We Keep: an Ethics of Fiction”: in het midden van de zestiger jaren verklaarde een zwarte collega van Booth aan de universiteit van Chicago dat hij niet langer “Huckleberry Finn” voor zijn studenten kon geven vanwege “the many distorted views of race on which that book is based”. Booth neemt deze anecdote als uitgangspunt voor de bespreking van zijn “ethics of fiction”, maar het toont aan dat leerlingen van de middelbare school in de Verenigde Staten meer lazen dan Kloppenberg suggereert. Zoals ook te verwachten is.
Wat Obama in zijn puberteit las was dus veel meer dan Kloppenberg opnoemt. Zeker, in de eerste plaats, de bijbel die Kloppenberg maar overslaat. En verder ongetwijfeld blanke schrijvers. Had hij, Obama, ook bezwaren tegen of problemen met de “racial bias” van blanke schrijvers over hun personages? Leerde hij dat de blanken ook goede kanten hadden en aanknopingspunten voor integratie? Wij horen het helaas niet van Kloppenberg. De enige roman die hij met name noemt en bespreekt is “Invisible Man” van Ralph Ellison, waarin weliswaar een conciliant standpunt wordt ingenomen, althans hoop op erkenning wordt uitgesproken, maar alleen als een deugd door de zwarten te betrachten. Ik vind dit een jammerlijke omissie in het boek van Kloppenberg. Ongetwijfeld heeft Obama talloze Engelse romanciers gelezen, bv. George Eliot en Joseph Conrad alsmede blanke Amerikaanse auteurs zoals Henry James, Ernest Hemingway, Scott Fitzgerald, Thomas Pynchon, Saul Bellow, Philip Roth, kortom, de gewone middelbareschool-lijst. Welke effecten hadden die op hem? Kloppenberg beperkt er zich toe alleen maar de auteurs te noemen die Obama, ter illustratie van zijn worsteling met het rassenprobleem, zelf noemt.
En dan de buitenlandse romans van niet-Engelse auteurs. Die ikzelf gelezen heb en die mij hun land van herkomst hebben leren kennen waren in ieder geval voor Rusland die van Tolstoi, Dostojewski, Gogol, enz., voor China “De jonge opstandeling” van Pearls Buck en “Het menselijk tekort” van Malraux, voor Nederlands-Indië werk van Augusta de Wit, van Couperus, van Gijsbert de Vries (“Pang Paneu, de Toenonger”), voor Engeland romans van Graham Greene, Evelyn Waugh, toneelstukken van Shakespeare, enz., voor Italië Dante, voor Spanje Cervantes, enz. Van dezen heeft Obama er ook een aantal moeten lezen. Zonder dat zij invloed hadden? En welke kranten las Obama? Hoeveel buitenland - en wereldgeschiedenis - leerde de toekomstige wereldpresident via deze literatuur kennen?
En hoe zat het met die zwarte literatuur van Obama? “He knew about the rage felt by - zijn zwarte jeugdvriend Ray - and others who did not have the cushion of a loving white family to ease their experience of racism. He plunged into the anger of Baldwin and Wright. He already sensed that blacks were always playing on an away court, a court where only whites felt at home. But the voices that spoke most profoundly to Obama seem to have been those of Hughes and Ellison, writers who laced their anger with doses of hope.” (pg. 14) “...an away court ... where only whites felt at home”: de club waar alleen blanken zich thuis voelden en zwarten zich moesten invechten wilden zij dezelfde faciliteiten krijgen; erbij horen kwam er natuurlijk nooit van, dat moest wachten tot er gemengde clubs kwamen.
“Dreams” heeft ongetwijfeld vele modellen gehad, schrijft Kloppenberg, maar de toon die erin weerklinkt is die van Ellison’s “Invisible Man”. De protagonist van die in de eerste persoon vertelde roman “despite repeated rebuffs and deepening disillusionment, refuses despair”. Hij klampt zich vast aan het beginsel dat het “tragically flawed project of American democracy” bezielt. Zijn grootvader had hem op zijn sterfbed bezworen dit beginsel, “greater than the men, greater than the numbers and the vicious power and all the methods used to corrupt its name”, te omarmen. En Ellison’s protagonist “embraces the ideals of freedom and equality that the nation’s failures had not tarnished”, wat niet wegneemt dat hij zich in het dagelijkse leven onzichtbaar probeerde te maken door zich terug te trekken in een souterrain. Voor Obama was dat geen begaanbare weg. Hij betekende, realiseerde hij zich, “withdrawal into a smaller and smaller coil of rage, until being black meant only the knowledge of your own powerlessness”. Vandaar hoogstwaarschijnlijk zijn neiging om zich zelfs niet terug te trekken in een veilige academische ivoren toren, maar deel te nemen aan het maatschappelijke leven. Het “project of American democracy” zou een dode letter blijven tenzij Afro-Amerikanen zich over hun haat heen zouden kunnen zetten.
Een tweede bron van inspiratie in deze zwarte literatuur was “The Autobiography of Malcolm X”, nog meer het relaas van een zelf-creatie en in laatste instantie een nog diepere belofte van conciliatie tussen blanken en zwarten door de erkenning van een wijdere broederschap. Zijn vroege lectuur en reflectie, vervolgt Kloppenberg, legden de grondslag voor zijn exceptionele zelfbewustzijn. Conversaties met zwarte vrienden van zijn vader en de dichter Frank Marshall Davis brachten hem de centrale boodschap van de geschriften van Du Bois en Ellison bij: zolang je achter de sluier bleef, onzichtbaar voor de blanken, zou je nooit door blanken gekend worden zoals jij hen kon kennen. Dat laatste lijkt wat cryptisch en het staat in “Dreams” duidelijker. De dichter Frank zegt over de blanke grootvader van Obama: “He’s basically a good man. But he doesn’t know me. He can’t know me, not the way I know him. Maybe some of these Hawaiians can, or the Indians on the reservations. They’ve seen their fathers humiliated. Their mothers desecrated. But your grandfather will never know what that feels like. That’s why he can come over here and drink my wiskey and fall asleep in that chair you’re sitting in right now. Sleep like a baby. See, that’s something I can never do in his house. Never. Doesn’t matter how tired I get, I still have to watch myself. I have to be vigilant, for my own survival.” En de jonge zelfs nog niet president in spe “knew for the first time that I was alone”. Bedoelende dat hij bij de blanken noch bij de zwarten steun hoefde te verwachten, maar zijn eigen middenweg moest gaan. Van literatuur leer je toch wel wat, bij voorbeeld hoe je boven partijen kunt/moet staan. Iets voor het bouwen van bruggen over de kloof tussen moslims en christenen.
(Wordt vervolgd.)