Het woord "filosofie" is een typisch westerse naam voor het zoeken naar wijsheid. Het betekent letterlijk niet wijsheid zoeken, maar wijsheid beminnen of naar wijsheid verlangen. In het westen hebben talloze filosofen niettemin niet alleen verlangd, maar ook gezocht en daarbij voor het gewone verstand vaak uiterst gecompliceerde constructies bedacht, veel ervan om de domheden van een voorganger te corrigeren, wat natuurlijk niet lukte zodat er weer een nodig was om de correcties te corrigeren, enz. tot in de totale spraak- en theorieverwarring toe. Hoe eenvoudig lijken daarbij de zogenaamde oosterse wijsheidsleren uit China en India. Nu deze landen zijn gaan behoren tot de wereldleiders rijst de vraag: welke filosofie heeft de beste papieren. (De filosofie wordt daarbij, naast de religie, gezien als (het geheel van) de grondslagen van een totale cultuur.)
Het moet ontzettend belangrijk zijn het westerse denken te vergelijken met het oosterse, i.c. het Chinese en Indiase. In ieder geval China is een grootmacht geworden, de wereldhegemoon met zijn westerse satrapieën evenarend. In hoeverre kunnen wij, westersen, de Chinezen begrijpen en met hen communiceren? Zien wij even af van de sedert het einde van de 19e eeuw optredende verwestersing van China, dan gaat het grosso modo om twee wereldomvattende systemen: het westers platonisch-aristotelische enerzijds en de even oude antieke filosofie van Confucius e.a. anderzijds.
Voor de tijd vóór de revolutie van 1911 was er allang veel belangstelling van westerse zijde. Politiek gesproken was het de periode van het keizerlijke China, begonnen in 221 v.C. De belangrijkste filosofieën zijn ontstaan in het begin van die tijd, de meeste gaan zelfs vooraf aan 221. Deze heel lange geschiedenis van de Chinese filosofie is van grote betekenis, omdat zij geleidelijk aan tot het karakter van China is gaan behoren en niet zo gemakkelijk terzijde kan worden geschoven, o.a. door het modernisme. Deze filosofieën zijn die van Confucius, Mencius, Laotse, Zuangtse, Motse, Tsuntse, Han Fei en Soentse. Men noemt ze de pre-Tsin filosofen. In een recent boek (Wen Haiming, Chinese Philosophy, 2010) wordt hun kern als volgt kort samengevat (in de inhoudsopgave): Confucius: eerbied voor de familie als de wortel van de mensheid; Mencius: politiek en bestuur met menselijke liefde; Laotse: de Grote Dao is als water; Zuangtse: op zijn gemak wandelen zonder zichzelf; Motse: universele liefde; Tsuntse: politieke filosofie; Han Fei: de kunst van het leiderschap; Soentse: de kunst van het oorlogvoeren.
Is de lengte van de geschiedenis van de filosofie een belangrijke factor bij de vergelijking van de bovengenoemde twee systemen, even belangrijk is het idioom van de filosofische teksten. Uiteraard speelt ook de schrijfwijze een belangrijke rol, men bedient zich niet van een alfabet, maar van karakters. Het idioom is niet dat van de aan de antieke Griekse filosofie ontleende westerse filosofie waarbij gezocht wordt naar begrippen, de Chinese filosofie neemt deze omweg van het denken niet en presenteert de dingen rechtstreeks, d.w.z. intuïtief, beeldmatig of onmiddellijk, niet conceptueel, begripmatig of middellijk.
In alle eenvoud zegt dit Zhang Xianglong, professor filosofie aan de universiteit van Peking. Hij propageert de idee dat de filosofie van Heidegger geschikt is voor vergelijking van de Chinese en de westerse filosofie. Ik las een interview met hem bij het Institut Ricci in Parijs, getiteld: “Vers les sources de la pensée. Un entretien avec ZHANG XIANGLONG”, auteur van het net verschenen “Pensée de Heidegger et la Voie Céleste en Chine”. Zhang hamert precies op een element van de filosofie van Heidegger waar ik het meest in geïnteresseerd ben, namelijk de betekenis van de literatuur (voor de filosofie). Zhang is ook opgegroeid met literatuur. Hij noemt Tolstoi, Dostojewski, Rolland, Hugo, Poesjkin, die hem allemaal “fortement marqué” hebben, wat niet wegnam dat zijn temperament hem naar fundamentele vraagstukken leidde. “Die romans,” zegt hij, “zijn heel suggestief, hun ontbreekt het niet aan diepgang, maar zij geven geen antwoord op de laatste vragen: welke is de zin van de existentie? De literatuur was niet in staat om mij echt te helpen antwoorden op die vraag. Naar mijn idee zijn veel jonge mensen op die manier van de literatuur overgegaan op de filosofie.”
Zhang is geen voorstander van de westerse comparatieve methoden. Zij zijn “conceptueel”, terwijl de Chinese filosofie meer poëtisch is, poëtisch dan in de zin van Heidegger en Hölderlin. Hij stelde zich de vraag: “hoe kan men, zonder de conceptuele benadering toe te passen, onze oude filosofische traditie herinterpreteren? Hoe kan men een doorgang openen tussen filosofie en menselijke existentie? De fenomenologie, vooral met Heidegger, heeft mij precies de methode geleverd. Als men door het werk van Heidegger heen de klassieken van de Chinese oudheid leest, zal men veel dingen ontdekken die tot nu toe niet zijn opgevallen, er een uiterste subtiliteit in zien en er de hele frisheid van proeven, die met de gangbare benaderingen van de Chinese filosofie niet bereikt kunnen worden. Het boek “Pensée de Heidegger et la Voie Céleste en Chine” is een herziening en in feite een herschrijving van mijn proefschrift dat te academisch was om mij echt rekenschap te geven van mijn persoonlijke ervaring.” Volgt natuurlijk een beknopte samenvatting van het boek die ik nog eens moet vertalen.
Zhang is geen onbekende in het Westen, hij heeft o.a. een bijdrage geleverd voor een bundel onder redactie van Steve Angle. Ook vond ik van hem “Comparative paradox, comparative situation and interparadigmaticy: methodological reflection on cross-cultural philosophical comparison”. Hij was, samen met Steve Angle, president van de “International Society for Comparative Studies of Chinese and Western Philosophy” (ISCWP) en zij schreven samen het eindverslag van de activiteiten over de periode van hun presidentschap 2005-2008 (grotendeels in chinees). En zo voorts, want dit veld, de vergelijking van dit soort culturen funderende filosofieën is al enorm uitgebreid als gevolg van de globalisering. En in het bijzonder sedert de tachtiger jaren van de vorige eeuw worden er in China pogingen in het werk gesteld om de filosofie van Confucius weer tot gelding te brengen. Ik heb hier een mooi artikel van Frédéric Wang gevonden over de activiteit van Zhang Dainian (1909-2004) in dit veld.
Ik kwam hier trouwens op toen ik naar aanleiding van de ontvangst van Aho, K., Existentialism. An Introduction, 2014, mij - met hem trouwens - afvroeg hoe het staat met die filosofie waar ik mij vroeger zoveel mee heb bezig gehouden. Hij, Aho, eindigt zijn boek met een onderzoek naar de actualiteit van de filosofie die hij behandelt. Hij kwam daarbij op invloeden in enkele vakgebieden, maar niet in onder anderen China en India.
Posts tonen met het label wijsheid. Alle posts tonen
Posts tonen met het label wijsheid. Alle posts tonen
maandag 10 juli 2017
vrijdag 24 maart 2017
Nog steeds onwijs
Hoe de wereld in elkaar zit wist ik in het begin uit literaire werken, vooral romans, maar ook toneelstukken en poëzie. Om een nog te vinden reden had ik ook grote belangstelling voor filosofie. Zij leek mij, destijds, in vergelijking met de literatuur immens abstract. Wat abstract was wist ik van de wiskunde. Ik was daar halverwege het gym ineens ontzettend goed in, zo goed dat niemand verwachtte dat ik wel eens een alfa zou kunnen zijn. Als vanzelfsprekend werd ik dus een bêta. De wiskunde inspireerde Descartes, Leibnitz, Kant en andere "grote" filosofen, mijn hart ging uit naar de literatuur. Niet dat ik niet aan reflectie toekwam. In mijn lectuur ontmoette ik talloze beschouwingen over het leven en over de mensen. Die hadden doorgaans een andere vorm of stijl dan de filosofische werken van de genoemde heren. Zij waren opgenomen in verhalen, hadden daar hun plaats in, verhelderden de verhalen zelfs. Zij waren dus heel concreet, in tegenstelling tot de wiskundige dingen. Die waren opgenomen in een systeem, niet een verhaal. Van verhalen namen zij afstand. Verhalen waren echter verslagen van het leven, geleid door levenswijsheid en mensenkennis. Verhalen waren lotgevallen. Die kunnen ons allemaal overkomen. En door de gedetailleerdheid waarmee zij werden verteld had je ze scherp voor ogen, terwijl de compositie van de vertellingen ervoor zorgde dat je meegesleept werd, de gebeurtenissen meebeleefde. De wereld van de wiskundige systemen was daar heel ver van verwijderd. Ook die van de filosofie die op wiskundige leest geschoeid was.
Meer literaire filosofie ontstond in de tweede helft van de 19e eeuw, grotendeels ook als alternatief voor die abstracte filosofie. Schrijvers als Kierkegaard en Nietzsche begonnen zich los te maken van het wiskundige model en meer essayistisch te schrijven, niet te zoeken naar een systematisering van hun denken, maar naar benaderingen. Hun teksten werden levendiger, hun aandacht sensitiever en fijner, hun gedachtenontwikkelingen tastender. De dingen bleken niet altijd vatbaar voor verpakking in abstracte begrippen. Hun filosofie was een gebiedsuitbreiding van de literatuur.
Niettemin, zoals je in het dagelijkse leven, zoals het in de literatuur werd beschreven, van tijd tot tijd wiskunde nodig had, al was het maar dat een en een twee is - terwijl niemand ooit een een heeft ontmoet - zo had je ook het een en ander van die abstracte filosofie nodig. Het was wel goed om te begrijpen dat je sommige dingen kunt waarnemen en andere niet, terwijl ze toch bestaan, maar in abstracto, in een andere wereld. Een wereld niet van tastbare dingen, maar van geestelijke, van dingen die alleen maar in de geest voorkomen, zoals die een en die twee.
Ik, om op mijzelf terug te komen, moest van schoolwege de beide benaderingen van het leven, de literaire en de filosofische, althans wiskundige, naast elkaar leren. Het verband er tussen was mij dan ook niet duidelijk. Het waren twee absoluut van elkaar gescheiden gebieden. (In Frankrijk kreeg je op het gym al filosofie en waarschijnlijk, want ik weet het niet, ook al pogingen om dat verband duidelijk te maken. Hier niet.) Ik was gespleten, had een abstracte en een concrete kant, die ik afwisselend mijn dingen liet bepalen.
Ik was daarin niet anders dan andere westerse intellectuelen. Het hele denken van het westen is zo gespleten. Het gym was daar gewoon een voorbeeld van. Het was onderverdeeld in exacte vakken en taal- en letterkunde. Tot de exacte vakken, de bêtakant, hoorden de wiskunde en de (natuur)wetenschap, niet de filosofie, tot taal- en letterkunde, de alfazijde, wat het woord zegt, en ook geen filosofie.
Sommigen noemen dit "een vertwijfelde situatie, een catastrofe van het denken". Ik citeer hier letterlijk bewoordingen die ik in mijn gymnasiumtijd heb opgevangen, namelijk van de filosoof I.M. Bochenski, die een boek over de hedendaagse Europese wijsbegeerte heeft geschreven. Ik was toen 17 en begreep er niets van. Wat was er zo vertwijfeld en catastrofaal? Je had toch "gewoon" die verschillende vakken. Dat was de specialisatie, die "nu eenmaal" ontstaan was. Geleidelijk aan echter begon ik het vreemd te vinden. Ik had geen kritiek op het gym, behalve dan dat men er geen filosofie kreeg, maar ik ervoer het in discussies. Ik begon bij sommige mensen het gebrek aan concreetheid te merken. Zij hadden "geen ervaring", zochten het alleen maar in begrippen en principes. Ik daarentegen redeneerde altijd vanuit voorbeelden, concrete voorbeelden, met aanschouwelijkheid, met literatuur naar ik altijd meende. Ik kreeg dan ook steeds meer gevoel voor "de geest van abstractie" waar ik mij tegen verzette. Ik maakte kennis met het existentialisme en kon mij niet meer losmaken van zijn invalshoek. Systemen wantrouwde ik, hoewel mijn bêtakant ze niet absoluut verketterde. Was er niet een verzoening mogelijk tussen het abstracte en het concrete? After all was het abstracte het aftreksel van het concrete, er moest dus een verband tussen beide bestaan. Het abstracte was het algemene en het concrete het bijzondere, het individuele. Met het algemene kon je het concrete begrijpen, letterlijk er grip op krijgen. Je had het dus wel degelijk nodig. Maar het leven was toch in de eerste plaats het concrete en wilde je de abstracties zelf begrijpen dan moest je op de hoogte zijn van het concrete vanwaar zij waren gevormd. En dit vond plaats in de ervaring en de beleving.
Misschien zal iemand mij voorhouden dat ik "in het begin" mijn wijsheid helemaal niet uit de literatuur had, maar uit de godsdienst, namelijk uit het katholicisme. Dat hád echter voor mij een zuiver literaire vorm. Het geloof was een abstractie uit het leven van Jezus van Nazareth, wiens leven en werken wij ons toch vooral moesten eigen maken. Ter imitatie immers. En die Jezus preekte bovendien zelf meestal in de vorm van parabels, die volgens Van Dale "zinnebeeldige verhalen om een zedelijke waarheid aanschouwelijk te maken" zijn. En dan had je nog de heiligenlevens, elke dag een, aanschouwelijke, dus concrete verhalen. En ik heb er wat gelezen! De artikelen des geloofs, zoals zij destijds heetten, en de katechismus vond ik, hoe gelovig ik ook was, nooit te pruimen, het waren dan ook abstracties, voorbeelden van hoe het niet moest.
Heeft deze ontwikkeling van mij, als voorbeeld van hoe het de westerse mens is vergaan, mij en ons wijs gemaakt? Ik rangeer hier, als een toneelschrijver, wat met geloof, literatuur, wetenschap, filosofie, maar ben eigenlijk op zoek naar wijsheid. En ik mis dat zoeken in alle vier.
Meer literaire filosofie ontstond in de tweede helft van de 19e eeuw, grotendeels ook als alternatief voor die abstracte filosofie. Schrijvers als Kierkegaard en Nietzsche begonnen zich los te maken van het wiskundige model en meer essayistisch te schrijven, niet te zoeken naar een systematisering van hun denken, maar naar benaderingen. Hun teksten werden levendiger, hun aandacht sensitiever en fijner, hun gedachtenontwikkelingen tastender. De dingen bleken niet altijd vatbaar voor verpakking in abstracte begrippen. Hun filosofie was een gebiedsuitbreiding van de literatuur.
Niettemin, zoals je in het dagelijkse leven, zoals het in de literatuur werd beschreven, van tijd tot tijd wiskunde nodig had, al was het maar dat een en een twee is - terwijl niemand ooit een een heeft ontmoet - zo had je ook het een en ander van die abstracte filosofie nodig. Het was wel goed om te begrijpen dat je sommige dingen kunt waarnemen en andere niet, terwijl ze toch bestaan, maar in abstracto, in een andere wereld. Een wereld niet van tastbare dingen, maar van geestelijke, van dingen die alleen maar in de geest voorkomen, zoals die een en die twee.
Ik, om op mijzelf terug te komen, moest van schoolwege de beide benaderingen van het leven, de literaire en de filosofische, althans wiskundige, naast elkaar leren. Het verband er tussen was mij dan ook niet duidelijk. Het waren twee absoluut van elkaar gescheiden gebieden. (In Frankrijk kreeg je op het gym al filosofie en waarschijnlijk, want ik weet het niet, ook al pogingen om dat verband duidelijk te maken. Hier niet.) Ik was gespleten, had een abstracte en een concrete kant, die ik afwisselend mijn dingen liet bepalen.
Ik was daarin niet anders dan andere westerse intellectuelen. Het hele denken van het westen is zo gespleten. Het gym was daar gewoon een voorbeeld van. Het was onderverdeeld in exacte vakken en taal- en letterkunde. Tot de exacte vakken, de bêtakant, hoorden de wiskunde en de (natuur)wetenschap, niet de filosofie, tot taal- en letterkunde, de alfazijde, wat het woord zegt, en ook geen filosofie.
Sommigen noemen dit "een vertwijfelde situatie, een catastrofe van het denken". Ik citeer hier letterlijk bewoordingen die ik in mijn gymnasiumtijd heb opgevangen, namelijk van de filosoof I.M. Bochenski, die een boek over de hedendaagse Europese wijsbegeerte heeft geschreven. Ik was toen 17 en begreep er niets van. Wat was er zo vertwijfeld en catastrofaal? Je had toch "gewoon" die verschillende vakken. Dat was de specialisatie, die "nu eenmaal" ontstaan was. Geleidelijk aan echter begon ik het vreemd te vinden. Ik had geen kritiek op het gym, behalve dan dat men er geen filosofie kreeg, maar ik ervoer het in discussies. Ik begon bij sommige mensen het gebrek aan concreetheid te merken. Zij hadden "geen ervaring", zochten het alleen maar in begrippen en principes. Ik daarentegen redeneerde altijd vanuit voorbeelden, concrete voorbeelden, met aanschouwelijkheid, met literatuur naar ik altijd meende. Ik kreeg dan ook steeds meer gevoel voor "de geest van abstractie" waar ik mij tegen verzette. Ik maakte kennis met het existentialisme en kon mij niet meer losmaken van zijn invalshoek. Systemen wantrouwde ik, hoewel mijn bêtakant ze niet absoluut verketterde. Was er niet een verzoening mogelijk tussen het abstracte en het concrete? After all was het abstracte het aftreksel van het concrete, er moest dus een verband tussen beide bestaan. Het abstracte was het algemene en het concrete het bijzondere, het individuele. Met het algemene kon je het concrete begrijpen, letterlijk er grip op krijgen. Je had het dus wel degelijk nodig. Maar het leven was toch in de eerste plaats het concrete en wilde je de abstracties zelf begrijpen dan moest je op de hoogte zijn van het concrete vanwaar zij waren gevormd. En dit vond plaats in de ervaring en de beleving.
Misschien zal iemand mij voorhouden dat ik "in het begin" mijn wijsheid helemaal niet uit de literatuur had, maar uit de godsdienst, namelijk uit het katholicisme. Dat hád echter voor mij een zuiver literaire vorm. Het geloof was een abstractie uit het leven van Jezus van Nazareth, wiens leven en werken wij ons toch vooral moesten eigen maken. Ter imitatie immers. En die Jezus preekte bovendien zelf meestal in de vorm van parabels, die volgens Van Dale "zinnebeeldige verhalen om een zedelijke waarheid aanschouwelijk te maken" zijn. En dan had je nog de heiligenlevens, elke dag een, aanschouwelijke, dus concrete verhalen. En ik heb er wat gelezen! De artikelen des geloofs, zoals zij destijds heetten, en de katechismus vond ik, hoe gelovig ik ook was, nooit te pruimen, het waren dan ook abstracties, voorbeelden van hoe het niet moest.
Heeft deze ontwikkeling van mij, als voorbeeld van hoe het de westerse mens is vergaan, mij en ons wijs gemaakt? Ik rangeer hier, als een toneelschrijver, wat met geloof, literatuur, wetenschap, filosofie, maar ben eigenlijk op zoek naar wijsheid. En ik mis dat zoeken in alle vier.
zondag 20 september 2015
Filosoferen 2: wat is wijsheid?
Als men met filosoferen begint wordt men meestal - hier in het Westen - geconfronteerd met het taalprobleem van het woord "filosofie". Dat het van Griekse oorsprong is wordt niet betwist, maar over de betekenis lopen de meningen uiteen. In het Nederlands gebruikt men vaak het woord "wijsbegeerte", wat, hoewel wat zwaarwichtig, niet onaardig is. Dat woorddeel "begeerte" is dan de vertaling van het Griekse woorddeel "filo-" en met de vertaling van het Griekse woorddeel "sophia" in "wijs" bedoelt men kennelijk "wijsheid", zodat filosofie begeerte, verlangen naar wijsheid zou zijn. Zelf zou ik de voorkeur geven aan wijsheidsliefde, als het niet ook weer zo'n lelijk woord zou zijn. Ik bedoel ermee de behoefte van iedereen, niet alleen van professoren, om te weten waar men aan toe is en hoe men in bepaalde omstandigheden moet handelen, om "een wijs mens" te worden. (De zinsnede "als men met filosoferen begint" suggereert dat de mens eerst een periode beleeft waarin hij niet zou filosoferen, maar dat hij ineens zou besluiten om nu maar eens te beginnen. In werkelijkheid filosofeert de mens naar gelang hij zelfstandig leert denken, dus bij het begin van zijn puberteit of zo, en is het ook zelfstandig denken. Niettemin, wie een leerboek opslaat treft die zin altijd aan.)
Hoe dan ook, begeerte, verlangen, liefde zijn geen van alle wetenschap. En al helemaal niet in de moderne empiristische betekenis. Men omzeilt dit meestal door dan ook niet te spreken van wetenschap, maar van weten. Filosofie zou dan een weten zijn, maar begeerte, verlangen en liefde vallen ook niet onder die categorie. Tenzij..., maar daar kom ik op.
Vast staat dat men tot wijsheid wil komen oftewel dat wijsheid het einddoel van filosofie is. Of, nog anders, is wijsheid het exclusieve resultaat van het filosoferen? Kan men niet langs andere weg wijs worden? Maar eerst, wat ís wijsheid?
Wat bedoelden de oude Grieken ermee? Zoals gebruikelijk onderzoekt men eerst wat de dichters (sic!) Homerus en Hesiodus ervan vonden. De eerste leefde in de 9e eeuw voor Christus, de tweede rond 700 v.C., dus lang voor het begin van onze jaartelling. Voor de antieke Grieken, de Hellenen dus, waren de geschriften van die twee wat voor de christenen - veel later - de bijbel is geworden. Bij hen, deze twee dichters, betekende het woord "sophia" nu eens wijsheid, dan vaardigheid, in elk geval een kennis die de gewone kunde en de kennis van de alledaagse verschijnselen overtreft: een bekwaam timmerman is een wijze; een wetgever die, zoals Solon, de gemeenschap goed bestuurde, is het eveneens; en ook Thales van Milete (rond 600 v.C.) is een wijze omdat hij een zonsverduistering wist te voorspellen. Er was nog in hun tijd geen sprake van, geen woord voor een verlangen naar wijsheid, er was wijsheid, namelijk in vakmanschap, staatkunde, sterrenkunde en wat dies meer zij.
De geschiedschrijver Herodotos (484-omstreeks 425) gebruikt het werkwoord "filosofein" wat wij vertalen met "filosoferen". Hij denkt daarbij aan het oefenen van de geest, het streven naar een algemene geestescultuur zonder geldelijk oogmerk. Er waren mensen die zich "wijzen" mochten noemen, niet omdat zij een vak beheersten of goede politici waren of het weer konden voorspellen, maar omdat zij raad wisten op veel problemen, raad waar je niet zo gauw opkwam, maar waarover wijzen beschikten. Herodotus vermeldt zo iemand in zijn boek, de "Historien", namelijk die Athener Solon die goed wetten kon maken. Hij was te gast bij de koning van Perzië, Kroisos, die hem toesprak als "waarde gast uit Athene, groot is de roep die ons over u heeft bereikt met betrekking tot uw wijsheid...". Nu kwamen aan dat hof "vrijwel alle wijze mannen die in die tijd in de Griekse wereld leefden", het gaat dus niet alleen om Solon. Herodotos had het over "wijze mannen", in het Grieks "philosophoi", en dat was een stap verder op de weg naar de naamgeving van een bepaalde bezigheid of kwaliteit. Hij gebruikte ook het woord "sophia".
Weer later, in de tijd van de een generatie jongere Socrates (469-399) en van de sofisten, was het woordgebruik ingeburgerd, hoewel er een hevige strijd werd gevoerd over de vraag wat filosofie nu was. Men verstond er meestal de systematische beoefening van weten onder, waarmee men zich van de gangbare veel algemenere opvatting van wijsheid verwijderde. De filosofie kwam in Athene door toedoen van Socrates, Plato (427-347) en Aristoteles (384-322) tot zo grote bloei dat veel van onze huidige filosofie erop kan worden teruggevoerd.
Vanaf dan spreekt men van filosofen als de beoefenaren van filosofie, waarmee men bedoelt de systematische beoefening van het weten van de wijsheid. Het opmerkelijke zit in het woord "systematisch". Dáárdoor wordt een bepaalde wijsheid wijsbegeerte of filosofie. Het is dus niet zo dat iemand die de wijsheid niet systematisch beoefent niet wijs zou zijn. Dit idee van systematiek was en is typisch westers.
Na deze barricade van westers denken dat wijsheid gelijk stelt aan het resultaat van filosoferen, is voor ons, westerlingen, de baan vrij om iets te zeggen over wijsheid in het algemeen.
Filosoferen, zegt een van de beroemdste filosofen, vergt de "Anstrengung des Begriffs". Om te filosoferen moet men zich de moeite getroosten te begrijpen. Neemt men zich die moeite niet, dan blijft men steken in ervaringswijsheid. Hoe die verkregen wordt en werkt kan men mooi zien aan de hand van leerzame fabels. Een raaf heeft een stuk kaas gestolen en zit ermee in een boom. Een vos komt langs en begint de raaf te vleien: "Raaf, wat ben je mooi. En wat zing je mooi. Zo mooi heb ik nog nooit gehoord." De raaf is gevleid. "Ja," antwoordt hij en meteen valt zijn kaas al in de bek van de vos. Les: vertrouw nooit op gevlei.
Van deze soort fabels zijn er duizenden, al van lang voor onze jaartelling. Allemaal bevatten ze wijsheden van het genre "Boontje komt om zijn loontje", "Wie goed doet, goed ontmoet" en zo voorts. Koop een Succes agenda en je krijgt voor elke dag van het jaar zo'n wijsheid. Over van alles.
Ook in de bijbel kun je wijsheid van deze soort aantreffen, en wel in de vorm van gelijkenissen, bij voorbeeld die van de verloren zoon of de wijze rentmeester. Of: "Iedereen schenkt eerst de goede wijn en pas als die op is de mindere." (Ze staan vaak wel in de bijbel, maar zij hebben niets te maken met het joodse of christelijke geloof, alleen maar met deze soort wijsheid.)
Ook praktijkervaring levert zo'n wijsheid op. Dat onderscheidt de net afgestudeerde van de ervaren vakman die zijn inzicht al veel eerder heeft verworven. Door de toepassing van wat hij in zijn vak heeft geleerd wordt hij steeds wijzer. Het woord "toepassing" zegt het al: de diplomakennis is een algemene, in de ervaring wordt zij toe- of aangepast op individuele situaties, waardoor zij concreet wordt. Zo iemand is dan in zijn vak "door ervaring wijs geworden".
Algemener wordt het buiten het vak. Een lang leven maakt wijs, omdat er veel ervaren is, omdat er veel levenservaring is opgedaan. Een oorlog meemaken, kinderen opvoeden, werken, een relatie onderhouden, het zijn allemaal ervaringen die levenswijsheid kunnen opleveren.
En al die ervaring wordt verworven zonder een cursus filosofie te volgen.
Ik geef deze voorbeelden uit de vrije hand. Een echte definitie van wijsheid vind je in Van Dale's Groot woordenboek der Nederlandse taal: "de juiste, hoogste, op inzicht en levenservaring berustende kennis (en het handelen daarnaar)". Ik zou toch liever in plaats van "kennis" het woord "weten" gezien hebben, (en natuurlijk "het" aan het begin van de definitie), maar het is wijs niet alles te willen.
Ik vind het toch ook leuk om de definitie te geven van een van de belangrijkste filosofen van de 20e eeuw, Nicolai Hartmann (1882-1950). "Weisheit, das Durchdringen des Wertgefühls ins Leben, alles Reagieren und Agieren, bis in die spontanen, alles Erleben begeleitenden 'Wertantworten' hinein, die Durchsetzung des ganzen eigenen ethischen Seins mit seinen Gesichtspunkten, die wertbezogene Grundhaltung des prakt. Bewusstseins. In einem streng anti-intellektualistischen Sinne könnte man es wohl nennen die ethische Geistigkeit, nämlich die das ganze Leben beherrschende Stellung des Ethos überhaupt als geistigen Grundfaktor des Menschentums." Zo filosofisch wilde ik nu niet zijn.
(N.B. Om der wille van auteursrechten vermeld ik hier dat de vertaling van de tekst van Herodotus overgenomen is uit de vertaling van dr. Onno Damsté en dat de eerste helft van dit bericht een vrije bewerking is van een bladzijde uit "Inleiding tot de wijsbegeerte" (1946) van Dr. L. De Raeymaeker.)
Hoe dan ook, begeerte, verlangen, liefde zijn geen van alle wetenschap. En al helemaal niet in de moderne empiristische betekenis. Men omzeilt dit meestal door dan ook niet te spreken van wetenschap, maar van weten. Filosofie zou dan een weten zijn, maar begeerte, verlangen en liefde vallen ook niet onder die categorie. Tenzij..., maar daar kom ik op.
Vast staat dat men tot wijsheid wil komen oftewel dat wijsheid het einddoel van filosofie is. Of, nog anders, is wijsheid het exclusieve resultaat van het filosoferen? Kan men niet langs andere weg wijs worden? Maar eerst, wat ís wijsheid?
Wat bedoelden de oude Grieken ermee? Zoals gebruikelijk onderzoekt men eerst wat de dichters (sic!) Homerus en Hesiodus ervan vonden. De eerste leefde in de 9e eeuw voor Christus, de tweede rond 700 v.C., dus lang voor het begin van onze jaartelling. Voor de antieke Grieken, de Hellenen dus, waren de geschriften van die twee wat voor de christenen - veel later - de bijbel is geworden. Bij hen, deze twee dichters, betekende het woord "sophia" nu eens wijsheid, dan vaardigheid, in elk geval een kennis die de gewone kunde en de kennis van de alledaagse verschijnselen overtreft: een bekwaam timmerman is een wijze; een wetgever die, zoals Solon, de gemeenschap goed bestuurde, is het eveneens; en ook Thales van Milete (rond 600 v.C.) is een wijze omdat hij een zonsverduistering wist te voorspellen. Er was nog in hun tijd geen sprake van, geen woord voor een verlangen naar wijsheid, er was wijsheid, namelijk in vakmanschap, staatkunde, sterrenkunde en wat dies meer zij.
De geschiedschrijver Herodotos (484-omstreeks 425) gebruikt het werkwoord "filosofein" wat wij vertalen met "filosoferen". Hij denkt daarbij aan het oefenen van de geest, het streven naar een algemene geestescultuur zonder geldelijk oogmerk. Er waren mensen die zich "wijzen" mochten noemen, niet omdat zij een vak beheersten of goede politici waren of het weer konden voorspellen, maar omdat zij raad wisten op veel problemen, raad waar je niet zo gauw opkwam, maar waarover wijzen beschikten. Herodotus vermeldt zo iemand in zijn boek, de "Historien", namelijk die Athener Solon die goed wetten kon maken. Hij was te gast bij de koning van Perzië, Kroisos, die hem toesprak als "waarde gast uit Athene, groot is de roep die ons over u heeft bereikt met betrekking tot uw wijsheid...". Nu kwamen aan dat hof "vrijwel alle wijze mannen die in die tijd in de Griekse wereld leefden", het gaat dus niet alleen om Solon. Herodotos had het over "wijze mannen", in het Grieks "philosophoi", en dat was een stap verder op de weg naar de naamgeving van een bepaalde bezigheid of kwaliteit. Hij gebruikte ook het woord "sophia".
Weer later, in de tijd van de een generatie jongere Socrates (469-399) en van de sofisten, was het woordgebruik ingeburgerd, hoewel er een hevige strijd werd gevoerd over de vraag wat filosofie nu was. Men verstond er meestal de systematische beoefening van weten onder, waarmee men zich van de gangbare veel algemenere opvatting van wijsheid verwijderde. De filosofie kwam in Athene door toedoen van Socrates, Plato (427-347) en Aristoteles (384-322) tot zo grote bloei dat veel van onze huidige filosofie erop kan worden teruggevoerd.
Vanaf dan spreekt men van filosofen als de beoefenaren van filosofie, waarmee men bedoelt de systematische beoefening van het weten van de wijsheid. Het opmerkelijke zit in het woord "systematisch". Dáárdoor wordt een bepaalde wijsheid wijsbegeerte of filosofie. Het is dus niet zo dat iemand die de wijsheid niet systematisch beoefent niet wijs zou zijn. Dit idee van systematiek was en is typisch westers.
Na deze barricade van westers denken dat wijsheid gelijk stelt aan het resultaat van filosoferen, is voor ons, westerlingen, de baan vrij om iets te zeggen over wijsheid in het algemeen.
Filosoferen, zegt een van de beroemdste filosofen, vergt de "Anstrengung des Begriffs". Om te filosoferen moet men zich de moeite getroosten te begrijpen. Neemt men zich die moeite niet, dan blijft men steken in ervaringswijsheid. Hoe die verkregen wordt en werkt kan men mooi zien aan de hand van leerzame fabels. Een raaf heeft een stuk kaas gestolen en zit ermee in een boom. Een vos komt langs en begint de raaf te vleien: "Raaf, wat ben je mooi. En wat zing je mooi. Zo mooi heb ik nog nooit gehoord." De raaf is gevleid. "Ja," antwoordt hij en meteen valt zijn kaas al in de bek van de vos. Les: vertrouw nooit op gevlei.
Van deze soort fabels zijn er duizenden, al van lang voor onze jaartelling. Allemaal bevatten ze wijsheden van het genre "Boontje komt om zijn loontje", "Wie goed doet, goed ontmoet" en zo voorts. Koop een Succes agenda en je krijgt voor elke dag van het jaar zo'n wijsheid. Over van alles.
Ook in de bijbel kun je wijsheid van deze soort aantreffen, en wel in de vorm van gelijkenissen, bij voorbeeld die van de verloren zoon of de wijze rentmeester. Of: "Iedereen schenkt eerst de goede wijn en pas als die op is de mindere." (Ze staan vaak wel in de bijbel, maar zij hebben niets te maken met het joodse of christelijke geloof, alleen maar met deze soort wijsheid.)
Ook praktijkervaring levert zo'n wijsheid op. Dat onderscheidt de net afgestudeerde van de ervaren vakman die zijn inzicht al veel eerder heeft verworven. Door de toepassing van wat hij in zijn vak heeft geleerd wordt hij steeds wijzer. Het woord "toepassing" zegt het al: de diplomakennis is een algemene, in de ervaring wordt zij toe- of aangepast op individuele situaties, waardoor zij concreet wordt. Zo iemand is dan in zijn vak "door ervaring wijs geworden".
Algemener wordt het buiten het vak. Een lang leven maakt wijs, omdat er veel ervaren is, omdat er veel levenservaring is opgedaan. Een oorlog meemaken, kinderen opvoeden, werken, een relatie onderhouden, het zijn allemaal ervaringen die levenswijsheid kunnen opleveren.
En al die ervaring wordt verworven zonder een cursus filosofie te volgen.
Ik geef deze voorbeelden uit de vrije hand. Een echte definitie van wijsheid vind je in Van Dale's Groot woordenboek der Nederlandse taal: "de juiste, hoogste, op inzicht en levenservaring berustende kennis (en het handelen daarnaar)". Ik zou toch liever in plaats van "kennis" het woord "weten" gezien hebben, (en natuurlijk "het" aan het begin van de definitie), maar het is wijs niet alles te willen.
Ik vind het toch ook leuk om de definitie te geven van een van de belangrijkste filosofen van de 20e eeuw, Nicolai Hartmann (1882-1950). "Weisheit, das Durchdringen des Wertgefühls ins Leben, alles Reagieren und Agieren, bis in die spontanen, alles Erleben begeleitenden 'Wertantworten' hinein, die Durchsetzung des ganzen eigenen ethischen Seins mit seinen Gesichtspunkten, die wertbezogene Grundhaltung des prakt. Bewusstseins. In einem streng anti-intellektualistischen Sinne könnte man es wohl nennen die ethische Geistigkeit, nämlich die das ganze Leben beherrschende Stellung des Ethos überhaupt als geistigen Grundfaktor des Menschentums." Zo filosofisch wilde ik nu niet zijn.
(N.B. Om der wille van auteursrechten vermeld ik hier dat de vertaling van de tekst van Herodotus overgenomen is uit de vertaling van dr. Onno Damsté en dat de eerste helft van dit bericht een vrije bewerking is van een bladzijde uit "Inleiding tot de wijsbegeerte" (1946) van Dr. L. De Raeymaeker.)