Posts tonen met het label moderne filosofie. Alle posts tonen
Posts tonen met het label moderne filosofie. Alle posts tonen

maandag 14 september 2009

Een intelligent hart 1

Koning Salomon smeekte de Eeuwige hem een intelligent hart ("coeur intelligent") te geven. Dat is lang geleden, maar na de vorige eeuw heeft dit gebed om een gevoelige scherpzinnigheid ("perspicacité affective") nog steeds zijn waarde. Met deze twee zinnen begint het nieuwste boek van de Franse filosoof Alain Finkielkraut, Un coeur intelligent, 2009. (Hij schijnt er zich niet van bewust te zijn dat hij van de ene op de andere zin het adjectief en het substantief omkeert. Wil hij een intelligent hart of een gevoelige scherpzinnigheid? Het antwoord op deze vraag is wel van belang, zoals zal blijken.)
God, echter, zwijgt, vervolgt het "Avant-propos" van Finkielkraut. Wij moeten het dus elders zoeken. Voor onze gevoelige intelligentie of intelligente gevoeligheid kunnen wij niet terecht bij Hem noch bij de geschiedenis (van de vorige eeuw), wij kunnen ons met enige kans op succes richten tot de literatuur. Haar bemiddeling is geen garantie, zonder haar zou de genade van een intelligent hart echter voor altijd onbereikbaar zijn. En wij zouden misschien de wetten van het leven kennen, maar niet zijn jurisprudentie, voegt hij er aan toe.
Het boek van Finkielkraut, de filosoof, bestaat vervolgens uit 9 studies aan de hand van 8 romans van 8 romanciers, namelijk Milan Kundera (La plaisanterie), Vassili Grossman (Alles stroomt), Albert Camus (Le premier homme), Philip Roth (The Human Stain), Joseph Conrad (Lord Jim), Fjodor Dostojewski (Aantekeningen uit het ondergrondse), Henry James (Washington Square), Karen Blixen (Het feest van Babette) en een autobiografie, de "Geschichte eines Deutschen" van Sebastian Haffner.
Een filosoof die 8 literaire werken bespreekt. Hij geeft in zijn eerste zin al aan waarom, maar daar staat een voor een filosoof niet vanzelfsprekende stelling. Zeker, er zijn filosofen die proberen de filosofie van de roman te definiëren, Vincent Descombes bij voorbeeld in zijn "Proust. Philosophie du roman" (1987), maar hij beperkt zich toch maar tot de filosofische roman bij uitstek, de "Recherche du temps perdu". En hij heeft niet de probleemstelling van Finkielkraut, de speurtoch naar het intelligente hart/de gevoelige intelligentie, de combinatie van gevoel en gedachte, de overwinning van de tegenstelling tussen Verlichting en Romantiek.
Finkielkraut legt niet uit wat Salomon met dit hart wilde. Waarvoor had hij het nodig en waarvoor moeten wij het hebben? Een kleine indicatie voor wat hemzelf betreft staat in het "Avant-propos". Wat ik in mijn vertaling heb samengevat in de woorden "na de vorige eeuw", wordt door de auteur gespecificeerd. Het was namelijk de eeuw die "geruïneerd is door de gezamenlijke wandaden van de bureaucraten, d.w.z. van een zuiver functionele intelligentsia, en van de bezetenen, d.w.z. van een oppervlakkige, binaire, abstracte sentimentaliteit die soeverein onverschillig was voor de bijzonderheid en voor de kwestbaarheid van de individuele lotgevallen". In de plaats van die bureaucratische instelling en van die sentimentaliteit hebben wij behoefte aan een gevoelig verstand. En dat wordt aangetroffen in de literatuur.
Ook deze stelling is niet nieuw. Kundera schreef in "L'art du roman" al dat de roman van de laatste vier eeuwen een taak waarnam die eigenlijk die van de filosoof was. De filosofie kwam er pas op met Heidegger.
Dat deze bede nog steeds valabel is, heeft ook Hannah Arendt al geschreven, zegt Finkielkraut, en op haar manier heeft ook Martha Nussbaum dit desideratum tot uitdrukking gebracht. In "Poetic Justice. The Literary Imagination and Public Life" (1995) schreef zij, zich niet inspirerende op Salomon, maar op Adam Smith ("The Theory of Moral Sentiments"), een juiste formulering voor wat Smith noemde de "judicious spectator", de oordeelkundige toeschouwer. "Tot zijn belangrijkste morele bekwaamheden behoort het vermogen om zich levendig voor te stellen wat het is om elk van de personen te zijn van wie hij zich de situatie voorstelt", schrijft zij. En zij is eveneens van mening dat wij toe zijn aan een meer gevoelsmatig openbaar leven en besteedt haar hele boek aan de analyse van een aantal romans door de lezing waarvan dat geleerd kan worden. De bureaucraten en bezetenen van Finkielkraut zijn bij Nussbaum allen die deelnemen aan het openbare leven, maar in het bijzonder de rechters. Ligt de probleemstelling van Finkielkraut (en Kundera) op het gebied van filosofie en literatuur, die van Nussbaum beweegt zich op het terrein van recht/politiek en literatuur. Alle drie proberen zij een houding in het openbare leven te vinden en alle drie zoeken zij die in de roman. Ook Adam Smith hechtte een aanzienlijk belang aan literatuur als bron voor morele begeleiding.
Wat zeiden de mensen van "das philosophische Kwartet" gisterenavond hiervan?

maandag 22 januari 2007

Van Augustinus tot Descartes

Dat uiteenzetten met de geschiedenis van het Europese denken moest ik toch, al toen ik Nederlandse literatuurgeschiedenis deed en iets later ook toen ik rechtsgeschiedenis studeerde. De laatste begint al met de Grieken. Bovendien is zij Europees georiënteerd. In sommige varianten, zoals die van Wieacker en Koschacker, is zij cultuurhistorisch en gaat zij vertrouwelijk om met de geschiedenis van de filosofie. De staatstheorie begint met Augustinus, de eerste die een christelijke staatsleer formuleerde, en ook de leer van de rechtvaardige oorlog begint bij hem. Men moet zich dan echter realiseren dat Augustinus put uit het werk van Cicero die zelf teruggrijpt op o.a. Panaitios en Scipio.
Sinds enige jaren - of zijn het al decennia? - bestudeer ik de geschiedenis van de Europese roman. Ik laat die beginnen bij de oude Grieken en ook dat leidt weer tot reflectie over de geschiedenis van Europa.
Al deze vakgeleerdheid sloot aan bij mijn vroege lezing van heiligenlevens. Ik nam mij een keer voor elke dag de levensbeschrijving van de heilige van de dag te lezen. Dat was een vorm van kerkgeschiedenis, de echte vorm van geschiedbeoefening, zoals een pater ooit tegen mij zei. Ik weet niet meer hoever ik ben gekomen, maar ik kreeg er een aardig beeld van de ontwikkeling van het christendom door en dus van een belangrijk spoor van Europa.
Samen met de genoemde vakstudies zag het er langzamerhand zo volledig uit dat ik zelfs een cursus "Geschiedenis van Europa" kon opzetten en geven (in 2000).
(Het wordt tijd dat ik deze dingen eens op een rij zet.)

zondag 21 januari 2007

Tussen Thomas en Descartes

Menigeen zal zich afvragen waar ik mij druk om maak. Ook die Beckermann en Perler die ik gisteren noemde en die dan toch maar een heel boek vol "Klassiker" uitgeven, stellen de vraag naar het nut van dergelijke lectuur. De hunne is een algemene vraagstelling, de mijne een persoonlijke al is zij representatief voor een hele groep. Wat mij interesseert aan de overgang van de filosofie van de Middeleeuwen naar de moderne tijd dat is de ontkerstening. Niet dat ik die betreur. Ik heb ze echter zelf moeten meemaken.
Ik ben opgegroeid in het katholicisme van de vijftiger jaren, zeg maar van Pius XII. Ik had mij daartoe bekeerd op het einde van de dertiger jaren en dacht, juist omdat ik mij bekeerd had, dat ik met volle overtuiging katholiek was. Tegelijkertijd brak dit feit mijn katholicisme de nek. Het geloof was voor mij kennelijk niet een genade en mijn overtuiging kon ik veranderen als ik daartoe redenen zag. Die zag ik inderdaad in de vijftiger jaren, toen ik kennismaakte met het existentialisme. Aanvankelijk niet het atheïstische van Sartre, maar het christelijke van Gabriel Marcel. De eerste tekst van hem die ik las trof ik aan in "Het vijfentwintigste uur" van Virgil Georghiu. Hij zette er de situatie van de "displaced person" van het einde van de Tweede Wereldoorlog in uiteen. "Displaced" was ik ook, zij het niet door dezelfde oorzaken als die behandeld werden in het boek van Georghiu. Ik was er echter allang achter dat ik in het dorp waarin ik geboren was en opgroeide, om hele series redenen niet thuishoorde. Het was geborneerd en bekrompen, een gesloten gemeenschap die altijd gelijk had, hoewel zij nog geen enkele redenering had opgezet of aankon. Dat werd dus zwerven.
Maar niet alleen dat. Het werd ook zoeken naar de realiteit. Ik had het gevoel dat men in een ballon leefde en dat wat voor werkelijkheid werd uitgegeven een complot was om de werkelijke werkelijkheid te maskeren. De ballon bestond in de kerkelijke dogmatiek die de werkelijkheid in het algemeen zondig vond en niet aanbevelenswaardig om te benaderen. Ik voelde mij dus gehinderd in mijn pogingen de werkelijkheid te bereiken. Kon het niet toch waar zijn dat Sartre gelijk had in zijn uitspraak dat God dood was? En dan Nietzsche, de anti-christ, wiens "Zarathoestra" ik al heel jong las.
Rond mijn 25e stopte ik ermee. Het was nog voor "het Concilie" en ik kon mijn terugbekering dan ook op mijn eigen naam stellen: ik hield ermee op uit eigen overtuiging. Niet omdat ik het niet meer eens was met de kerkelijke sexuologie of omdat de pil niet mocht of het celibaat verplicht was en dergelijke. Ik hield ermee op omdat het geen verschil maakte of God bestond of niet en ik reëel wilde zijn.
Er was een these dat het christendom al in de tijd van het humanisme achterhaald was. Het boek "Autour d'Érasme" (1955) van Louis Bouyer, vertaald in het Nederlands door Sjeng Tans, deed een poging om aan te tonen dat het niet het humanisme was dat deze ommekeer in de geschiedenis teweeg had gebracht. Ik las het vlijtig en was een tijdlang gerustgesteld, maar geleidelijkaan begon ik steeds meer te twijfelen aan de stelling van het boek. Er was, bedacht ik, weliswaar een christelijk humanisme (of een humanistisch christendom, peu importe), maar waar kwam dan het verhaal vandaan dat het christendom door het humanisme was ingehaald? Het boek was ook weer een betoog dat alleen maar gold in de ballon. Jarenlang heb ik vervolgens naar de oorsprong gezocht niet van het christelijke, maar van het humanisme tout court en het heeft mij een mooie scholing in de geschiedenis van het Europese denken opgeleverd.
Ik vertel dit omdat menigeen zich niet meer christelijk noemt en alleen maar onkerkelijk is geworden. Meestal ook nog omdat "niemand meer ging" of omdat "men" op het einde van de zestiger jaren nu eenmaal onkerkelijk werd. Dat is natuurlijk geen redenering en zo heb ik ook nooit "gedacht". Mijn manier van doen was het zoeken naar een valide overtuiging, hetgeen ik heb gedaan door mij uiteen te zetten met de geschiedenis van het Europese denken.

vrijdag 19 januari 2007

Tussen Ockham en Descartes 2

Dat er in de periode van 3 eeuwen, d.w.z. tussen Ockham en Descartes geen interessante filosoof is geweest schijnt geen historicus te verontrusten. Ik vond gisteren in Aken "Klassiker der Philosophie heute", uitgegeven door Ansgar Beckermann en Dominik Perler, Reclam Stuttgart 2005. Let wel: 2005! Wilhelm von Ockham is de laatste middeleeuwer, Descartes de eerste moderne. Misschien ligt het aan dat woordje "heute". Ik bedoel, misschien was er tussen Ockham en Descartes wel een interessante filosoof, maar geen voor ons, mensen van de 21e eeuw, relevante. Het zal, in de inleiding, zeker verantwoord worden en als ik het gelezen heb zal ik het hier noteren, maar voor het ogenblik noteer ik iets anders.
In de "Histoire de la philosophie" (Pléiade), deel 2, van 1973 heeft Maurice de Gandillac 354 pagina's nodig om de filosofie van de Renaissance te beschrijven. Die begint in de 13e eeuw, met Brunetto Latino, de leermeester van Dante Alighieri, en eindigt met Campanella (1568-1639). Hij had zelfs nog door kunnen gaan tot en met Vico (1668-1744). Hij behandelt dan na een inleiding waarin hij Latino, Dante, Petrarca en het humanisme ter sprake brengt, evenals de ontwikkelingen in de technologie en de wetenschap, 1. Nicolaas van Cues (1401-1464), 2. de ontwikkeling in Florence met o.a. Ficino en Pico, 3. rationalisme en herleving van de magie, 4. christelijk humanisme en utopie, 5. reformatie en illuminisme, 6. Spaanse laat-scholastiek, 7. pummeligheden, spoken en wijsheden, 8. "des fureurs héroïques à la 'Cité du Soleil'" (onvertaalbaar).
Oké, geen enkele beroemde filosoof. Het totaal-beeld echter, van vernieuwing in het denken, met figuren als Cusanus, Boccaccio, Erasmus, Luther, Calvijn, Valla, Agrippa, Paracelsus, Cardan, Boehme, Vitoria, Suarez, Bodin, Montaigne, Bruno, Bacon e.t.q., is onontbeerlijk om de stap van de Middeleeuwen naar de Moderne Tijd te kunnen maken. Het is niet zo dat met Ockham het middeleeuwse filosofische denken voltooid (volbracht?) was en zich vervolgens overleefde.

dinsdag 9 januari 2007

Tussen Ockham en Descartes

William van Ockham overleed in 1349; René Descartes publiceerde zijn belangrijkste werken vanaf ongeveer 1625. Sommige geschiedenissen van de filosofie doen net of er in die tussentijd in Europa niet gefilosofeerd is. Zij behandelen immers "de middeleeuwse filosofie" die zij laten eindigen met Ockham, en onmiddellijk erna "de moderne filosofie" die begint met Descartes. Een enkeling waagt zich aan een "filosofie van de Renaissance" die dan de verbinding tussen die twee perioden zou zijn. (Dit is maar een blog, dus ik ga hier geen concrete voorbeelden noemen en bespreken.)
Deze manier van doen heeft mij altijd in grote verwarring gebracht. Descartes had een hekel, moest ik begrijpen, aan de filosofie die hij op school gekregen had, hij veegde die van tafel, dacht modern en legde de grondslag voor het cartesianisme. Maar welke was die schoolse filosofie? De scholastieke. Maar daar had Petrarca toch ook al zo'n hekel aan gehad en die was humanistisch gaan denken en de grondslag gaan leggen voor het humanisme? Waar was dat anti-scholastieke humanisme dan gebleven? Kon Descartes daarmee dan ook niks aanvangen? Petrarca (1304-1374) was een generatie jonger dan Ockham. Als ik het goed begrijp dan suggereert de gangbare geschiedenis van de Europese filosofie dat Descartes - en het moderne denken - de scholastiek verwierp, die al verworpen was door het nominalisme en het humanisme. Zo te zien wist hij weinig van de geschiedenis van de filosofie. Over welke scholastiek maakte hij zich dan druk? De jezuïtische van de school, in La Flèche, waar hij zijn eerste vorming kreeg. Precies. Die was voortgekomen uit de zogenaamde School van Salamanca waar Spaanse theologen de scholastiek van Thomas van Aquino (1225-1274) opnieuw tot leven hadden gebracht. Het begin was gemaakt door ene Pieter Crockaert (ca.1465-1514). Hij was aanvankelijk een aanhanger van het nominalisme, maar trad in 1503 in in de orde van de dominicanen en ging over tot de leer van Thomas (die binnen die orde dus bewaard was gebleven). Hij was een Brusselaar, maar tot zijn belangrijkste leerlingen hoorde de Spanjaard Francisco uit Vitoria (1492-1546). Deze was de eigenlijke grondlegger van de School van Salamanca, die men ook (Spaanse) laat-scholastiek noemt. Haar laatste vertegenwoordiger was Francisco Suárez (1548-1617). De belangrijkste problemen waarop deze school zich richtte waren het optreden van de Spanjaarden in de pas ontdekte landen in Amerika en de geloofskwesties waar het concilie van Trente (1545-1563) zich mee bezig hield. De beweging werd eerst gedragen door in hoofdzaak dominicanen, in de tweede helft van de 16e eeuw ook door jezuïten. Zij leverde het hoofdbestanddeel van het theologische denken van de Contra-Reformatie, de "Anfänge des neueren Natur- und Völkerrechts" (E. Reibstein) en zeer revolutionaire staatsrechtelijke denkbeelden (G.P. van Nifterik).
Deze school was behoorlijk belangrijk. "Alle die grossen Denker, die die neuzeitliche Philosophie heraufgeführt haben: Descartes und Leibniz, Bacon, Hobbes und Locke, Grotius und Pufendorf sind bei scholastischen Lehrmeistern in die Schule gegangen," schrijft Hans Welzel in "Naturrecht und materiale Gerechtigkeit"(1980).
In de tijd tussen Ockham en Descartes zijn er dus een groot aantal nieuwe filosofieën aanwijsbaar: het nominalisme, het humanisme, het neo-thomisme. Daarnaast ontstond er een experimentele wetenschap en nam, dankzij de grote ontdekkingen, de hoeveelheid gegevens enorm toe. De een of meer kloven die men geschapen heeft tussen middeleeuws en modern denken bestaan dus niet. Wij hebben integendeel te maken met een ongehoord interessante tijd.
Men treft die kloven aan op verschillende gebieden. Ik signaleerde haar al in de geschiedenis van de filosofie. Een andere is te vinden in de geschiedenis van het volkenrecht waar men - vooral Nederlanders? - altijd maar blijft stellen of suggereren dat de vader van het moderne volkenrecht Hugo de Groot is. Of dat de geschiedenis van het volkenrecht begint met de Vrede van Westfalen (1648). Ook in de cultuurgeschiedenis laat men de Renaissance nog steeds beginnen met de 16e eeuw, terwijl dan pas de "Europese Renaissance" begint. Ik kom hier nog wel vaker op.