Het accoord waar de vijf Lente-partijen het over eens zijn levert natuurlijk op wat wij, burgers, inleveren. "De fractievoorzitters hebben afgesproken om geen details uit het accoord naar buiten te brengen, "schrijft het NRC-Handelsblad. "Alexander Pechtold (D66): "Burgers hebben recht op het totaalbeeld. Dit uitzonderlijke proces moet snel, maar zorgvuldig gebeuren en dus willen we dat het CPB er nu eerst naar kijkt." Deze afspraak voorkomt ook dat de vijf partijen zich ten koste van elkaar kunnen profileren."
Ik kan niet zeggen dat ik dit een voorbeeld van democratisch denken vind. Natuurlijk hebben de burgers recht op het totaalbeeld. Moet dat anno 2012 nog gezegd worden? De uitspraak heeft waarschijnlijk de bedoeling de burgers voor te houden dat zij geen recht hebben op de beraadslagingen die tot het accoord hebben geleid, maar alleen op het totaalbeeld. Die beraadslagingen zouden maar telkens onderbroken worden, zoals het geval is in de tweede kamer waar de fractievoorzitters elkaar telkens in de rede vallen. En dan, dat partijen zich ten opzichte van elkaar profileren.... dat moet echt voorkomen worden. De burgers zouden nog kunnen denken dat deze vijf het niet in alle opzichten met elkaar eens zijn.
Het droevigste van dit alles vind ik dat juist Pechtold zich zo inzet voor achterkamertjespolitiek. Democratie is niet alleen kennisneming van het eindresultaat, maar ook van de redeneringen die ertoe hebben geleid. Die vormen er juist de ratio van oftewel, zonder de redegeving die tot het accoord heeft geleid, krijgen de burgers een dictaat.
En wat bedoelt hij met "dit uitzonderlijke proces"? Uitzonderlijk vind ik het ook, het is namelijk nog haastiger en onsystematischer in elkaar geflanst dan we van de kamer normaal al gewend zijn. Maar waarom die haast? O ja, voor onze kleinkinderen.... regeren is immers vooruitzien. Terwijl Gerrit Zalm niet eens een winstprognose voor ABN-AMRO voor dit jaar wil formuleren vanwege de onzekerheid van de markt, beeldt de politiek zich in dat zij beslissingen kan nemen voor over dertig veertig jaar.
woensdag 16 mei 2012
zaterdag 5 mei 2012
Nederland belastingparadijs
Nederland is een belastingparadijs voor grote buitenlandse ondernemingen zoals Google, Apple, Microsoft, Facebook e.a. Een paar jaar geleden is dat in de Tweede Kamer al eens aan de orde geweest. De vraag was of Nederland daar iets onoirbaars mee deed. Nee, was het antwoord van staatssecretaris Weekers, alles legaal. Als ik het mij goed herinner kwam de vraag van het waarom niet aan de orde. Niettemin, waarom heeft Nederland dat paradijs, of beter gezegd, waarom moet Nederland dat hebben? Destijds deed het er niet zoveel toe, het mocht en daar ging het om. Het mag nu nog steeds, maar de vraag is inmiddels of het ook nog kán. Kan Nederland zich de luxe van zo'n paradijs op het ogenblik permitteren? Men is er in Den Haag altijd als de kippen bij om van iets te verklaren dat "de fiscus het misloopt". Hier niet. En toch.
Via het Nederlandse belastingparadijs stroomde in 2007 een bedrag van 4.000.000.000,000,- (zegge: vier triljoen) dollars of euro's, maakt niet uit, naar plaatsen waar helemaal geen belasting hoeft te worden betaald. Het zal nu zeker niet minder zijn. Als Nederland de belasting daarop met 1 % verhoogt dan hebben wij een begrotingsoverschot van 20.000.000.000,-. Als Nederland ook nog ABN-AMRO verkoopt, dan loopt het overschot nog met pakkembeet 10.000.000.000,- maar het ding zal wel meer waard zijn, op. Ik heb er geen flauw idee van waarom Nederland dat niet doet, maar alleen maar wil bezuinigen. En ook nog: op wat? Iemand een idee?
Hoe komt het dat Apple bij voorbeeld 100.000.000.000.- in kas heeft? Omdat onze fiscus zich iets laat mislopen.
Het komt dus hierop neer: de belastingvoordelen die de grote buitenlandse bedrijven hier met hun brievenbusadressen genieten worden betaald door de mensen op wie zo nodig gekort moet worden. Uitkeringstrekkers, ambtenaren, aow-ers hebben daar, zoals iedereen van de politiek moet begrijpen, enorm voordeel van. Nederland moet als vestigingsplaats natuurlijk wel aantrekkelijk blijvenen die uitkeringstrekkers worden daar almaar rijker van, nietwaar. Maar wie becijfert nu eens in ronde getallen hoeveel onze schatkist - en de mensen die eruit betaald moeten worden - misloopt? Die 1 % hierboven is maar een greep. Het percentage waarmee verhoogd zou kunnen worden is afhankelijk van de tarieven van het naaste concurrent-paradijs. We zitten kennelijk flink onder de markt. Enfin, reken maar uit.
Via het Nederlandse belastingparadijs stroomde in 2007 een bedrag van 4.000.000.000,000,- (zegge: vier triljoen) dollars of euro's, maakt niet uit, naar plaatsen waar helemaal geen belasting hoeft te worden betaald. Het zal nu zeker niet minder zijn. Als Nederland de belasting daarop met 1 % verhoogt dan hebben wij een begrotingsoverschot van 20.000.000.000,-. Als Nederland ook nog ABN-AMRO verkoopt, dan loopt het overschot nog met pakkembeet 10.000.000.000,- maar het ding zal wel meer waard zijn, op. Ik heb er geen flauw idee van waarom Nederland dat niet doet, maar alleen maar wil bezuinigen. En ook nog: op wat? Iemand een idee?
Hoe komt het dat Apple bij voorbeeld 100.000.000.000.- in kas heeft? Omdat onze fiscus zich iets laat mislopen.
Het komt dus hierop neer: de belastingvoordelen die de grote buitenlandse bedrijven hier met hun brievenbusadressen genieten worden betaald door de mensen op wie zo nodig gekort moet worden. Uitkeringstrekkers, ambtenaren, aow-ers hebben daar, zoals iedereen van de politiek moet begrijpen, enorm voordeel van. Nederland moet als vestigingsplaats natuurlijk wel aantrekkelijk blijvenen die uitkeringstrekkers worden daar almaar rijker van, nietwaar. Maar wie becijfert nu eens in ronde getallen hoeveel onze schatkist - en de mensen die eruit betaald moeten worden - misloopt? Die 1 % hierboven is maar een greep. Het percentage waarmee verhoogd zou kunnen worden is afhankelijk van de tarieven van het naaste concurrent-paradijs. We zitten kennelijk flink onder de markt. Enfin, reken maar uit.
donderdag 5 april 2012
Alles over China
"One-sided discussions
Things you thought you knew about China but you don’t, the subtitle of Ho’s inaugural lecture speaks for itself. Ho, Professor of Chinese Economy & Development, is worried about how China is viewed in the Netherlands – or rather in the all of the West. He says, ‘Discussions on China in the Dutch House of Representatives are always only about human rights and never about how the Netherlands could take advantage of the growing Chinese economy.’"
Dit las ik een dezer dagen. Belangstellende in China als ik ben, stuurde ik een email naar het instituut waar Ho professor is met de vraag of zijn oratie in druk verschijnt en zo ja waar. Geen moeilijke vraag. Ik heb een hele kast vol inaugurale redes en dat dit soort tirades in druk verschijnen is voor mij vanzelfsprekend. Zeker als het gaat om de stelling dat het publiek niet genoeg op de hoogte is van China. Wil je daar iets anders aan doen dan er al dan niet inauguraal over zeuren, dan moet je natuurlijk publiceren. Edoch, het instituut en met name de professor kan niet eens eenvoudig met ja of nee antwoorden, hij verwijst mij naar een site van zijn instituut waar "alles staat". Er staat inderdaad wel wat, maar niets dat mijn vraag beantwoordt. Kan de professor niet lezen?
Ik had een paar maanden geleden hetzelfde met hetzelfde instituut. Ik vroeg per email aan een gepromoveerde docent aldaar of hij mij een naam of titel kon noemen van een in China levende en werkende Chinese historicus die een geschiedenis van China heeft geschreven die in het Engels is vertaald. Hij stuurde mij drie namen van niet-Chinese historici, een Nederlandse, een Amerikaanse en een Franse. Kon die man niet lezen?
Is dat dédain? Of wonen de sinologen soms in Troglodytië? Is het een wonder dat het publiek niet geïnformeerd is als onze duur betaalde universitaire instituten ivoren torens zijn?
Dit las ik een dezer dagen. Belangstellende in China als ik ben, stuurde ik een email naar het instituut waar Ho professor is met de vraag of zijn oratie in druk verschijnt en zo ja waar. Geen moeilijke vraag. Ik heb een hele kast vol inaugurale redes en dat dit soort tirades in druk verschijnen is voor mij vanzelfsprekend. Zeker als het gaat om de stelling dat het publiek niet genoeg op de hoogte is van China. Wil je daar iets anders aan doen dan er al dan niet inauguraal over zeuren, dan moet je natuurlijk publiceren. Edoch, het instituut en met name de professor kan niet eens eenvoudig met ja of nee antwoorden, hij verwijst mij naar een site van zijn instituut waar "alles staat". Er staat inderdaad wel wat, maar niets dat mijn vraag beantwoordt. Kan de professor niet lezen?
Ik had een paar maanden geleden hetzelfde met hetzelfde instituut. Ik vroeg per email aan een gepromoveerde docent aldaar of hij mij een naam of titel kon noemen van een in China levende en werkende Chinese historicus die een geschiedenis van China heeft geschreven die in het Engels is vertaald. Hij stuurde mij drie namen van niet-Chinese historici, een Nederlandse, een Amerikaanse en een Franse. Kon die man niet lezen?
Is dat dédain? Of wonen de sinologen soms in Troglodytië? Is het een wonder dat het publiek niet geïnformeerd is als onze duur betaalde universitaire instituten ivoren torens zijn?
zondag 18 maart 2012
Afghanistan, Irak en Petraeus
Terwijl in de publieke opinie steeds duidelijker wordt dat het Amerikaanse beleid inzake Irak en Afghanistan heeft gefaald en de Amerikanen zo snel mogelijk daar weg moeten gaat het Nederlandse buitenlandbeleid de man een van de hoogste onderscheidingen geven voor zijn prestaties daar. 't Lijkt verdacht veel op de bonussen die managers van banken, ondernemingen en corporaties krijgen als zij na falend beleid vertrekken. Droom - of manipuleer - maar verder, Den Haag.
zaterdag 25 februari 2012
Nuances in China
In mijn blog van 16 januari jl. signaleerde ik het verschijnsel dat er in China wel degelijk kritiek op de regering mogelijk is. Ik concludeerde dat na lezing van het artikel van Yan Xuetong in de New York Times. Ik heb zijn boek aangeschaft en bestudeer het. Daarnaast probeer ik het debat in China te volgen. Ik lees natuurlijk ook dat er mensen gevangen worden gezet om hun opinies, maar ik vroeg mij al gauw af welke nuances er in de gedachtenontwikkeling zijn waar te nemen. Men kan zich voorstellen dat extreme of radicale denkbeelden de grens overschrijden van wat men in China onder de vrijheid van meningsuiting begrijpt. Westerling als ik ben begrijp ik dan nog niet dat de mensen die die denkbeelden hebben gevangen moeten worden gezet, maar merk wel dat er meer vrijheid is dan wij hier vaak denken. Wat Yan Xuetong betreft realiseer ik mij dat hij een conservatief is en dat hij in de grond achter het regime en zijn optreden staat, maar een serie alternatieven voordraagt die het model als zodanig verfijnen, niet ondergraven.
Inmiddels heb ik nog enkele publicaties gevonden waar over het politieke debat wordt geschreven. De eerste is China's liberals keep the flame alive, waar Willy Lam beschrijft welke, hoe en in hoeverre Chinese liberalen hun standpunten in China blijven uitdragen. Een interessant artikel is ook dit, Ma Ling, Le monde intellectuel de Pékin: gros plan sur quelques personnalités. Ma Ling signaleert drie stromingen over de politieke richting van het land bij de pekinese intellectuelen waarbij redelijk radicale opvattingen.
Inmiddels heb ik nog enkele publicaties gevonden waar over het politieke debat wordt geschreven. De eerste is China's liberals keep the flame alive, waar Willy Lam beschrijft welke, hoe en in hoeverre Chinese liberalen hun standpunten in China blijven uitdragen. Een interessant artikel is ook dit, Ma Ling, Le monde intellectuel de Pékin: gros plan sur quelques personnalités. Ma Ling signaleert drie stromingen over de politieke richting van het land bij de pekinese intellectuelen waarbij redelijk radicale opvattingen.
dinsdag 24 januari 2012
Over China 2
Vanochtend weer wat gelezen in het boek van Yan Xuetong, dat mij steeds meer intrigeert. Ook in het boek van Friedberg raak ik steeds meer thuis. Hij is een niet-Chinees die zoekt te achterhalen wat China met zijn buitenlandse politiek nastreeft en daartoe een 70-tal publicaties van Chinese auteurs bestudeert. Het boek is geschreven met de reserve dat wij wel niet helemaal zullen kunnen achterhalen wat het Chinese regime beoogt en dat het dat misschien zelf ook niet weet. Yan stelt dit ook, op pg. 100, waar hij een aantal beginseluitspraken van Chinese politieke instanties vergelijkt.
Wat mij vooral opvalt dat is dat de beginselen die Friedberg aantreft in de literatuur die hij raadpleegt zoveel overeenkomst vertonen met wat Yan uit de oude filosofen destilleert.
Ook wat gelezen over Robert van Gulik (1910-1967), de auteur van o.a. de bekende rechter Tie-detectives (of klik hier voor de Nederlandse Wikipedia), die secretaris is geweest van de Nederlandse legatie bij de Kwo Min Tang regering van Tsjiang Kai Chek in Tsjoengking, waar Theodore White en de Joe Stilwell van Barbara Tuchman niet erg enthousiast over zijn.
Eergisteren het hele relaas gelezen van “het ontwaken van China”, vanaf het midden van de 19e eeuw, in “De eeuw van Azië” (1956) van Jan Romein, die een nauwelijks verborgen sympathie voor het bewind van de communisten aan de dag legt. Hij schrijft dan ook voor de Korea-oorlog en wat daarop is gevolgd (Vietnam enz.). Ook Romein moet niets hebben van de Kwo Min Tang in de Tsjoenking-dagen, die volgens hem niets begreep van de loop der geschiedenis, die op Mao uitliep. Romein beschrijft hoe al in zijn tijd, d.w.z. in de dertiger en later jaren de modernisering van China hand over hand toeneemt. Dat is nogal verrassend als men bedenkt dat wij menen dat China pas de laatste twee decennia aan het moderniseren, althans aan het opkomen is.
Ook nog wat materiaal verzameld over de bewerkingen van Jan Slauerhoff van poëzie uit de tijd van de Tang-dynastie en over zijn zg. China-romans.
Ik kom op al deze dingen nog terug.
Wat mij vooral opvalt dat is dat de beginselen die Friedberg aantreft in de literatuur die hij raadpleegt zoveel overeenkomst vertonen met wat Yan uit de oude filosofen destilleert.
Ook wat gelezen over Robert van Gulik (1910-1967), de auteur van o.a. de bekende rechter Tie-detectives (of klik hier voor de Nederlandse Wikipedia), die secretaris is geweest van de Nederlandse legatie bij de Kwo Min Tang regering van Tsjiang Kai Chek in Tsjoengking, waar Theodore White en de Joe Stilwell van Barbara Tuchman niet erg enthousiast over zijn.
Eergisteren het hele relaas gelezen van “het ontwaken van China”, vanaf het midden van de 19e eeuw, in “De eeuw van Azië” (1956) van Jan Romein, die een nauwelijks verborgen sympathie voor het bewind van de communisten aan de dag legt. Hij schrijft dan ook voor de Korea-oorlog en wat daarop is gevolgd (Vietnam enz.). Ook Romein moet niets hebben van de Kwo Min Tang in de Tsjoenking-dagen, die volgens hem niets begreep van de loop der geschiedenis, die op Mao uitliep. Romein beschrijft hoe al in zijn tijd, d.w.z. in de dertiger en later jaren de modernisering van China hand over hand toeneemt. Dat is nogal verrassend als men bedenkt dat wij menen dat China pas de laatste twee decennia aan het moderniseren, althans aan het opkomen is.
Ook nog wat materiaal verzameld over de bewerkingen van Jan Slauerhoff van poëzie uit de tijd van de Tang-dynastie en over zijn zg. China-romans.
Ik kom op al deze dingen nog terug.
maandag 16 januari 2012
Over China
Wat mij het meest en het eerst opviel in het artikel van Yan Xuetong in de New York Times van 20 november 2011 was het feit dat hij zijn eigen regering directieven gaf. Dat verwachten wij niet. Zij houden immers kritiek op het beleid in en dat is, menen wij, in China verboden. Aaron L. Friedberg in zijn al eerder door mij gesignaleerde "A Contest for Supremacy" schrijft: "... in China debate is closely monitored and controlled by the authorities" (pg. 286). Dat betekent dat wat er gepubliceerd kan worden en dus door de censuur kan komen in overeenstemming moet zijn met de opvattingen in regeringskringen die zij derhalve vertolken of dat het daar beschouwd wordt als bruikbare retoriek. Het laatste zal wel tot op zekere hoogte een rol spelen, maar in het geval van Yan is er sprake van een stevige kritiek.
Een ander aspect van het artikel was de fundering van zijn adviezen. Die kwam niet van de een of andere communistische ideologie of theorie noch van een totalitaire. Zij kwam van de oude, ons ook bekende Chinese filosofen Confucius, Laotse, Mencius e.a. Yan is niet de eerste die deze weg volgt. In mijn blog van 11 februari 2007 heb ik al gewezen op een tweetal artikelen van de Australische universitaire docente Rosita Dellios. Zij had al in 1996 - en waarschijnlijk zelfs toen al niet als eerste - de voor de hand liggende gedachte dat de oude Chinese filosofie een goede grondslag zou kunnen leveren voor het buitenlandse beleid van China of zelfs voor de theorie der internationale betrekkingen.
In de New York Times schreef Yan o.m.: "According to the ancient Chinese philosopher Xunzi, there were three types of leadership: humane authority, hegemony and tyranny. Humane authority won the hearts and minds of the people at home and abroad. Tyranny — based on military force — inevitably created enemies. Hegemonic powers lay in between: they did not cheat the people at home or cheat allies abroad. But they were frequently indifferent to moral concerns and often used violence against non-allies. The philosophers generally agreed that humane authority would win in any competition with hegemony or tyranny." ...
"The Chinese government claims that the political leadership of the Communist Party is the basis of China’s economic miracle, but it often acts as though competition with the United States will be played out on the economic field alone. And in America, politicians regularly attribute progress, but never failure, to their own leadership. Both governments must understand that political leadership, rather than throwing money at problems, will determine who wins the race for global supremacy."
"How, then, can China win people’s hearts across the world? According to ancient Chinese philosophers, it must start at home. Humane authority begins by creating a desirable model at home that inspires people abroad. This means China must shift its priorities away from economic development to establishing a harmonious society free of today’s huge gaps between rich and poor. It needs to replace money worship with traditional morality and weed out political corruption in favor of social justice and fairness. In other countries, China must display humane authority in order to compete with the United States, which remains the world’s pre-eminent hegemonic power."
Om een vriendelijke internationale omgeving te scheppen, zo vervolgt hij, moet China meer "high-quality diplomatic and military relationships than Washington" ontwikkelen. China moet zich ook realiseren dat het een opkomende macht is en dat het dienovereenkomstige verantwoordelijkheden moet nemen, in het bijzonder door regionale veiligheidsarrangementen met omringende landen te creëren, zoals in het model van de Shanghai Samenwerking Organisatie. Politiek gesproken kan China terugvallen op zijn meritocratische traditie: topoverheidsambtenaren moet worden gekozen in overeenstemming met hun deugd en wijsheid en niet alleen maar vanwege technische en bestuurlijke vaardigheden. China moet zelfs ambtenaren van over de hele wereld recruteren om zijn bestuur te verbeteren. Ik zal niet zeggen dat dit allemaal revolutionair is, maar kritisch is het zeker.
Gisteren publiceerde El Jazeera een interview met een andere Chinese autoriteit, Zhang Weiwei, die ook al een uitvoerige gedachtenwisseling had met Francis Fukuyama en die zich in dezelfde zin uitliet als Yan Xuetong.
Een ander aspect van het artikel was de fundering van zijn adviezen. Die kwam niet van de een of andere communistische ideologie of theorie noch van een totalitaire. Zij kwam van de oude, ons ook bekende Chinese filosofen Confucius, Laotse, Mencius e.a. Yan is niet de eerste die deze weg volgt. In mijn blog van 11 februari 2007 heb ik al gewezen op een tweetal artikelen van de Australische universitaire docente Rosita Dellios. Zij had al in 1996 - en waarschijnlijk zelfs toen al niet als eerste - de voor de hand liggende gedachte dat de oude Chinese filosofie een goede grondslag zou kunnen leveren voor het buitenlandse beleid van China of zelfs voor de theorie der internationale betrekkingen.
In de New York Times schreef Yan o.m.: "According to the ancient Chinese philosopher Xunzi, there were three types of leadership: humane authority, hegemony and tyranny. Humane authority won the hearts and minds of the people at home and abroad. Tyranny — based on military force — inevitably created enemies. Hegemonic powers lay in between: they did not cheat the people at home or cheat allies abroad. But they were frequently indifferent to moral concerns and often used violence against non-allies. The philosophers generally agreed that humane authority would win in any competition with hegemony or tyranny." ...
"The Chinese government claims that the political leadership of the Communist Party is the basis of China’s economic miracle, but it often acts as though competition with the United States will be played out on the economic field alone. And in America, politicians regularly attribute progress, but never failure, to their own leadership. Both governments must understand that political leadership, rather than throwing money at problems, will determine who wins the race for global supremacy."
"How, then, can China win people’s hearts across the world? According to ancient Chinese philosophers, it must start at home. Humane authority begins by creating a desirable model at home that inspires people abroad. This means China must shift its priorities away from economic development to establishing a harmonious society free of today’s huge gaps between rich and poor. It needs to replace money worship with traditional morality and weed out political corruption in favor of social justice and fairness. In other countries, China must display humane authority in order to compete with the United States, which remains the world’s pre-eminent hegemonic power."
Om een vriendelijke internationale omgeving te scheppen, zo vervolgt hij, moet China meer "high-quality diplomatic and military relationships than Washington" ontwikkelen. China moet zich ook realiseren dat het een opkomende macht is en dat het dienovereenkomstige verantwoordelijkheden moet nemen, in het bijzonder door regionale veiligheidsarrangementen met omringende landen te creëren, zoals in het model van de Shanghai Samenwerking Organisatie. Politiek gesproken kan China terugvallen op zijn meritocratische traditie: topoverheidsambtenaren moet worden gekozen in overeenstemming met hun deugd en wijsheid en niet alleen maar vanwege technische en bestuurlijke vaardigheden. China moet zelfs ambtenaren van over de hele wereld recruteren om zijn bestuur te verbeteren. Ik zal niet zeggen dat dit allemaal revolutionair is, maar kritisch is het zeker.
Gisteren publiceerde El Jazeera een interview met een andere Chinese autoriteit, Zhang Weiwei, die ook al een uitvoerige gedachtenwisseling had met Francis Fukuyama en die zich in dezelfde zin uitliet als Yan Xuetong.
woensdag 11 januari 2012
Opkomst van China
Bij het boek van Yan Xuetong, Ancient Chinese Thought, Modern Chinese Power, 2011.
In de 80er jaren dacht ik over grondslagen- of filosofievergelijking. Een inspirerend voorbeeld vond ik in de inleiding die Brice Parain in 1969 schreef voor het eerste deel van de Franstalige "Histoire de la philosophie". De filosofie is misschien, van top tot teen bewapend en gehelmd, effectief uitgegaan van de Griekse bodem, maar zij was niet de enige. In Indië en China bestonden in dezelfde tijd al filosofische scholen, met niet dezelfde doctrines. Zijn er meer filosofieën, vraagt Parain. Is dat mogelijk? Op het ogenblik dat hij dat schreef, in 1969, was de westerse filosofie bezig de Chinese te beïnvloeden door het marxisme, de Indische door het socialisme. Zo’n beetje overal drong de industrialistische levenswijze door, naar het schijnt onontkoombaar. Tegelijkertijd raakte ons denken doordrenkt met wat men in Azië aantrof en wat misschien even waar was als het westerse raisonneren. En misschien zou het de reeds bewonderenswaardige vruchtbaarheid van dat westerse denken nog verder kunnen helpen. Er bestond hoop dat er op de lange termijn een wederzijdse verrijking kon komen. De filosofie had misschien nog niet het einde van haar geschiedenis bereikt. Aldus allemaal Brice Parain.
Ik las ook graag in vergelijkende godsdienstleer. Het meeste profijt verwachtte ik echter van een vergelijkende volkenrechtsleer. In de inleiding van het cursusboek bij mijn vak "geschiedenis van het volkenrecht" schreef ik over het eurocentrisme en over de mogelijkheid van heel andere uitgangspunten voor volkenrecht bij andere volken dan de westerse welke natuurlijk daar ook moesten leiden tot andere volkenrechtelijke inzichten en regels. Ik was niet de enige die zich afvroeg of de westerse opvatting van de principes voor internationaal verkeer werkelijk universeel was en zo niet, hoe het dan stond met andere.
Deze uitgangspunten of principes berusten in de filosofie, in het Westen net zoals in het Oosten, vooralsnog dus in de verschillende filosofieën, die hun oorsprong hebben in de voor-christelijke tijd of "Achsenzeit". (De joodse, de christelijke en de islamitische zijn, ook volgens Parain, laatkomers en zo vermengd met godsdienstige voorstellingen dat zij nog een of meer extra complicaties veroorzaken.)
Het was mijn idee dat wil men tot een wereldrecht komen de discussie over die uitgangspunten gevoerd moet worden en niet alleen maar over de concretiseringen in beleid en regels. Misschien, meende ik, is er een overeenstemming te vinden, een grootste gemene deler, een meer universalistisch of in ieder geval globaal systeem. Die discussie moest voorlopig niet door generaals en politici, zelfs nog niet door diplomaten worden gevoerd, maar door vergelijkende filosofen.
Intussen haast het Westen zich voort met zijn filosofie op te dringen en op te leggen, m.i. bang voor die discussie. Geleerden die de filosofie van hun cultuurkring onder woorden brengen worden afgedaan als nationalisten, een kwaliteit die het Westen zelf al eeuwen lang meent legitiem te mogen hebben.
Ik bedacht dit bij het lezen van het boek "Ancient Chinese Thought, Modern Chinese Power" (2011) van Yan Xuetong. In dit geval ben ik het eens met Kissinger: "A fascinating book". Deze Yan is een Chinees in China. Er zijn talloos veel Chinezen in het Westen die al dan niet critisch schrijven over hun land van herkomst. Er zijn ook talloos veel en al heel lang westerse sinologen die over China schrijven. Zo iemand als Yan Xuetong is zeldzaam. Wij hebben vaak het idee dat de Chinese regering haar beweegredenen en "filosofie" geheim houdt en binnenlandse dissidentie bestrijdt met censuur en strafrecht. Yan is niet onkritisch. Hij geeft op het eerste gezicht in zijn boek aan zijn regering adviezen die ons westerlingen bijna revolutionair in de oren klinken in de kontekst waarin zij gegeven worden. Hij is kritisch, denken wij automatisch, waarom wordt die man niet de gevangenis in gecensureerd?
Yan is professor politieke wetenschap en directeur van het Instituut voor internationale studies aan de Tsinghua universiteit in Peking. Tot zijn publicaties behoort ook een "The Rise of China and Its Strategy" waarin uiteraard al het een en ander staat over de buitenlandse politiek en zijn uitgangspunten. Yan heeft een PhD behaald in Berkeley aan de universiteit van Californië. Hij is vertrouwd met de westerse politieke theorie, in het bijzonder het realisme waartoe hij zichzelf bekent, zij het met een idealistische toevoeging. Hij zal ongetwijfeld niet alle beweegredenen van de Chinese regering blootleggen, maar hij maakt deel uit van een invloedrijke Chinese intelligentsia die meer vrijheid van opinie heeft dan wij soms denken.
Wat doet hij in dit boek? Hij doet net wat wij in het Westen ook vaak doen: teruggrijpen op onze filosofische voorvaderen en grondleggers, met name op Plato en Aristoteles. De Chinese filosofen waar Yan op teruggrijpt zijn die van "de tijd van Confucius", van dezelfde tijd als die van Plato en Aristoteles. Meer precies: de tijd voor 221 v.C. In 221 ontstond het China dat sindsdien min of meer continu bezig is geweest het hele huidige China aan zich toe te voegen. Ervoor bestonden er talloze kleine rijkjes die permanent met elkaar in oorlog waren. De heerser van Chin bracht er vier van samen - of onder zijn heerschappij - en vormde zo een nieuwe grootheid die in staat was als basis te dienen voor verdere expansie.
De filosofen waar Yan zich mee bezighoudt stammen uit de voor-Chin-tijd. Zij zijn nu juist uit een oogpunt van internationale politieke filosofie en volkenrecht zo interessant omdat zij zich met de betrekkingen tussen de elkaar bevechtende, maar onafhankelijke staten hebben beziggehouden. Moet dus heel leerzaam zijn. Men kan het vergelijken met de manier waarop de geschiedenis van het volkenrecht en van de internationale betrekkingen wordt geconstrueerd als de globalisering van het Europese statensysteem van de Vrede van Westfalen.
Verdient zo’n pogen crediet? De geschiedenis van China van de 20e eeuw begint met de val van het keizerrijk en de heerschappij van de Kwomintang. Deze nationalistische beweging wordt na de Tweede Wereldoorlog opgevolgd door het communistische regime. Een derde verandering vindt plaats nadat de opinies van Deng Xiaoping zijn geaccepteerd en China opengaat voor de wereldmarkt. China doorloopt dus achtereenvolgens imperialistische, nationalistische, communistische en kapitalistische perioden. Chinezen die zoeken naar hun huidige identiteit, hebben het dus niet makkelijk. Men kan zich heel goed voorstellen dat zij, na het wegsmelten van het communistische regime terugzoeken naar houvast en dan terechtkomen bij het nationalistische republikanisme of het imperialisme. Van deze twee is het imperialisme een anachronie geworden, blijft het nationalistische republikanisme. Vanzelf komen dan de oude filosofen op de proppen. Interessant is wellicht ook dat die zich niet alleen hebben uitgelaten over de internationale politiek, maar ook over de nationale en wel die van vóór het ontstaan van het keizerschap. Een belangrijke leerstelling van hen is dat een land dat andere landen wil leren hoe het moet dit eerst binnenslands moet toepassen, een leerstelling die het Westen ook maar eens ter harte moet nemen.
De publicatie van dit boek sluit mooi aan bij die van "When China rules the World. The End of the Western World and the Birth of a New Global Order" (2009) waarin de Engelsman Martin Jacques onderzoekt wat de wereld kan verwachten van een China dat de wereldhegemonie krijgt. Volgens hem vindt een verandering van de wacht al binnen tien jaar plaats, wat wellicht, gezien de allerlaatste financieel-economische ontwikkelingen waarschijnlijk wat al te optimistisch - of pessimistisch - is. In ieder geval rijst China verder, ook al ontwikkelen de Verenigde Staten een beleid van "containment", zoals momenteel het geval is. Mijns inziens is de realiteit dat de twee machten moeten samenwerken in plaats van elkaar te confronteren. Er zijn genoeg mondiale problemen waarmee zij allebei al geconfronteerd worden, ze hoeven geen nieuwe te zoeken: het (moslim)terrorisme, de opwarming van de aarde, de economische ontwikkeling en de verdeling van de rijkdom, enz. Hoe dit ook zij, om samen te werken moet men elkaar kennen en vertrouwen, en tot die kennismaking behoort de bewustheid van elkaars uitgangspunten en motieven. Aan het thema van de mogelijke samenwerking van Amerika en China wijdt Aaron L. Friedberg "A Contest for Supremacy. China, America, and the Struggle for Mastery in Asia" (2011), waarin hij een aantal alternatieven voor de Amerika-China-relaties onderzoekt, waarover een volgende keer.
In de 80er jaren dacht ik over grondslagen- of filosofievergelijking. Een inspirerend voorbeeld vond ik in de inleiding die Brice Parain in 1969 schreef voor het eerste deel van de Franstalige "Histoire de la philosophie". De filosofie is misschien, van top tot teen bewapend en gehelmd, effectief uitgegaan van de Griekse bodem, maar zij was niet de enige. In Indië en China bestonden in dezelfde tijd al filosofische scholen, met niet dezelfde doctrines. Zijn er meer filosofieën, vraagt Parain. Is dat mogelijk? Op het ogenblik dat hij dat schreef, in 1969, was de westerse filosofie bezig de Chinese te beïnvloeden door het marxisme, de Indische door het socialisme. Zo’n beetje overal drong de industrialistische levenswijze door, naar het schijnt onontkoombaar. Tegelijkertijd raakte ons denken doordrenkt met wat men in Azië aantrof en wat misschien even waar was als het westerse raisonneren. En misschien zou het de reeds bewonderenswaardige vruchtbaarheid van dat westerse denken nog verder kunnen helpen. Er bestond hoop dat er op de lange termijn een wederzijdse verrijking kon komen. De filosofie had misschien nog niet het einde van haar geschiedenis bereikt. Aldus allemaal Brice Parain.
Ik las ook graag in vergelijkende godsdienstleer. Het meeste profijt verwachtte ik echter van een vergelijkende volkenrechtsleer. In de inleiding van het cursusboek bij mijn vak "geschiedenis van het volkenrecht" schreef ik over het eurocentrisme en over de mogelijkheid van heel andere uitgangspunten voor volkenrecht bij andere volken dan de westerse welke natuurlijk daar ook moesten leiden tot andere volkenrechtelijke inzichten en regels. Ik was niet de enige die zich afvroeg of de westerse opvatting van de principes voor internationaal verkeer werkelijk universeel was en zo niet, hoe het dan stond met andere.
Deze uitgangspunten of principes berusten in de filosofie, in het Westen net zoals in het Oosten, vooralsnog dus in de verschillende filosofieën, die hun oorsprong hebben in de voor-christelijke tijd of "Achsenzeit". (De joodse, de christelijke en de islamitische zijn, ook volgens Parain, laatkomers en zo vermengd met godsdienstige voorstellingen dat zij nog een of meer extra complicaties veroorzaken.)
Het was mijn idee dat wil men tot een wereldrecht komen de discussie over die uitgangspunten gevoerd moet worden en niet alleen maar over de concretiseringen in beleid en regels. Misschien, meende ik, is er een overeenstemming te vinden, een grootste gemene deler, een meer universalistisch of in ieder geval globaal systeem. Die discussie moest voorlopig niet door generaals en politici, zelfs nog niet door diplomaten worden gevoerd, maar door vergelijkende filosofen.
Intussen haast het Westen zich voort met zijn filosofie op te dringen en op te leggen, m.i. bang voor die discussie. Geleerden die de filosofie van hun cultuurkring onder woorden brengen worden afgedaan als nationalisten, een kwaliteit die het Westen zelf al eeuwen lang meent legitiem te mogen hebben.
Ik bedacht dit bij het lezen van het boek "Ancient Chinese Thought, Modern Chinese Power" (2011) van Yan Xuetong. In dit geval ben ik het eens met Kissinger: "A fascinating book". Deze Yan is een Chinees in China. Er zijn talloos veel Chinezen in het Westen die al dan niet critisch schrijven over hun land van herkomst. Er zijn ook talloos veel en al heel lang westerse sinologen die over China schrijven. Zo iemand als Yan Xuetong is zeldzaam. Wij hebben vaak het idee dat de Chinese regering haar beweegredenen en "filosofie" geheim houdt en binnenlandse dissidentie bestrijdt met censuur en strafrecht. Yan is niet onkritisch. Hij geeft op het eerste gezicht in zijn boek aan zijn regering adviezen die ons westerlingen bijna revolutionair in de oren klinken in de kontekst waarin zij gegeven worden. Hij is kritisch, denken wij automatisch, waarom wordt die man niet de gevangenis in gecensureerd?
Yan is professor politieke wetenschap en directeur van het Instituut voor internationale studies aan de Tsinghua universiteit in Peking. Tot zijn publicaties behoort ook een "The Rise of China and Its Strategy" waarin uiteraard al het een en ander staat over de buitenlandse politiek en zijn uitgangspunten. Yan heeft een PhD behaald in Berkeley aan de universiteit van Californië. Hij is vertrouwd met de westerse politieke theorie, in het bijzonder het realisme waartoe hij zichzelf bekent, zij het met een idealistische toevoeging. Hij zal ongetwijfeld niet alle beweegredenen van de Chinese regering blootleggen, maar hij maakt deel uit van een invloedrijke Chinese intelligentsia die meer vrijheid van opinie heeft dan wij soms denken.
Wat doet hij in dit boek? Hij doet net wat wij in het Westen ook vaak doen: teruggrijpen op onze filosofische voorvaderen en grondleggers, met name op Plato en Aristoteles. De Chinese filosofen waar Yan op teruggrijpt zijn die van "de tijd van Confucius", van dezelfde tijd als die van Plato en Aristoteles. Meer precies: de tijd voor 221 v.C. In 221 ontstond het China dat sindsdien min of meer continu bezig is geweest het hele huidige China aan zich toe te voegen. Ervoor bestonden er talloze kleine rijkjes die permanent met elkaar in oorlog waren. De heerser van Chin bracht er vier van samen - of onder zijn heerschappij - en vormde zo een nieuwe grootheid die in staat was als basis te dienen voor verdere expansie.
De filosofen waar Yan zich mee bezighoudt stammen uit de voor-Chin-tijd. Zij zijn nu juist uit een oogpunt van internationale politieke filosofie en volkenrecht zo interessant omdat zij zich met de betrekkingen tussen de elkaar bevechtende, maar onafhankelijke staten hebben beziggehouden. Moet dus heel leerzaam zijn. Men kan het vergelijken met de manier waarop de geschiedenis van het volkenrecht en van de internationale betrekkingen wordt geconstrueerd als de globalisering van het Europese statensysteem van de Vrede van Westfalen.
Verdient zo’n pogen crediet? De geschiedenis van China van de 20e eeuw begint met de val van het keizerrijk en de heerschappij van de Kwomintang. Deze nationalistische beweging wordt na de Tweede Wereldoorlog opgevolgd door het communistische regime. Een derde verandering vindt plaats nadat de opinies van Deng Xiaoping zijn geaccepteerd en China opengaat voor de wereldmarkt. China doorloopt dus achtereenvolgens imperialistische, nationalistische, communistische en kapitalistische perioden. Chinezen die zoeken naar hun huidige identiteit, hebben het dus niet makkelijk. Men kan zich heel goed voorstellen dat zij, na het wegsmelten van het communistische regime terugzoeken naar houvast en dan terechtkomen bij het nationalistische republikanisme of het imperialisme. Van deze twee is het imperialisme een anachronie geworden, blijft het nationalistische republikanisme. Vanzelf komen dan de oude filosofen op de proppen. Interessant is wellicht ook dat die zich niet alleen hebben uitgelaten over de internationale politiek, maar ook over de nationale en wel die van vóór het ontstaan van het keizerschap. Een belangrijke leerstelling van hen is dat een land dat andere landen wil leren hoe het moet dit eerst binnenslands moet toepassen, een leerstelling die het Westen ook maar eens ter harte moet nemen.
De publicatie van dit boek sluit mooi aan bij die van "When China rules the World. The End of the Western World and the Birth of a New Global Order" (2009) waarin de Engelsman Martin Jacques onderzoekt wat de wereld kan verwachten van een China dat de wereldhegemonie krijgt. Volgens hem vindt een verandering van de wacht al binnen tien jaar plaats, wat wellicht, gezien de allerlaatste financieel-economische ontwikkelingen waarschijnlijk wat al te optimistisch - of pessimistisch - is. In ieder geval rijst China verder, ook al ontwikkelen de Verenigde Staten een beleid van "containment", zoals momenteel het geval is. Mijns inziens is de realiteit dat de twee machten moeten samenwerken in plaats van elkaar te confronteren. Er zijn genoeg mondiale problemen waarmee zij allebei al geconfronteerd worden, ze hoeven geen nieuwe te zoeken: het (moslim)terrorisme, de opwarming van de aarde, de economische ontwikkeling en de verdeling van de rijkdom, enz. Hoe dit ook zij, om samen te werken moet men elkaar kennen en vertrouwen, en tot die kennismaking behoort de bewustheid van elkaars uitgangspunten en motieven. Aan het thema van de mogelijke samenwerking van Amerika en China wijdt Aaron L. Friedberg "A Contest for Supremacy. China, America, and the Struggle for Mastery in Asia" (2011), waarin hij een aantal alternatieven voor de Amerika-China-relaties onderzoekt, waarover een volgende keer.
zaterdag 31 december 2011
Oudejaarsdag
Komt het door de winter dat ik steeds somberder word? Door het oude jaar? Of word ik helemaal niet somber, maar gewoon realistisch? Ik denk veel na over de dood, over het sterven en over wat erna gebeurt. Dood gaan betekent het leven verlaten, dood zijn betekent zogenaamd dode materie, d.w.z. disponibele materie zijn geworden. Je bent niet zelf dode materie geworden, de materie die je tot je dood ter beschikking had en tot op zekere hoogte beheerste, verlaat jou en voegt zich weer bij de disponibele stof. Disponible voor wie of wat? Iets dat wij de natuur of het werk van de schepper of zo noemen. Het leven is een bepaalde dispositie van de stof, zoals een golf een bepaalde dispositie van het water is. Of zoals een mens een bepaalde dispositie van de materie is. Niemand kiest zijn eigen stof. Zelfs de ouders kiezen niet de stof van hun kinderen. Zij copuleren maar hebben vrijwel geen idee van de vrucht van hun gedoe. Zij kunnen niet eens plannen of het een jongen of een meisje wordt, laat staan andere eigenschappen.
Het leven komt in deze beschouwing in een heel relatief licht te staan. Het staat ter bevoegdheid van een macht, een instantie buiten ons, mensen. Sommigen noemen die instantie "God", anderen "Allah" of "Tao" of "de natuur" of nog iets anders. Zij is dus een anoniem proces of een persoon. Dat is de troost van bij voorbeeld het christendom. Weliswaar is het leven volgens die leer absoluut relatief oftewel zonder uitzondering eindig, de dode mens - de nieuwe mens - voegt zich bij een superpersoon, God genaamd, zodat er eigenlijk niks aan de hand is. Voeg erbij dat er een hemel is waar de dode mens verblijft en doodgaan is een sinecure. Men zou het zich bijna wensen. Wat dan ook velen hebben gedaan.
In de meeste grote godsdiensten ziet men het leven als een relatief ding en de meeste kennen, althans geloven ook in een hemel. En als het leven relatief is dan is alles wat tot het leven behoort relatief. Ik geloof niet dat veel mensen zich dat in concreto realiseren. Alles wordt belangrijk gevonden, alles wordt nagestreefd, nagejaagd alsof het eeuwig heil ervan af hangt, ... en alles voor die jacht moet wijken. Kijk eens naar alle dingen die men tegenwoordig herdenkt, naar de prijzen die worden uitgereikt, naar de dagelijkse loftuitingen op prestaties die morgen al zijn achterhaald, naar alle benoemingen van gebeurtenissen tot "historisch", naar de hoogste torens, de grootste macht, de rijkste mens, kortom, de records. Grootste, rijkste, hoogste in verhouding tot wat?
Maak ik mij druk om niets? Zo is het. "Is filosoferen niet hetzelfde als sterven?" vroeg een oude Griekse dichter zich retorisch af. En wat gebeurt er met de "gloria mundi"? "Streef naar niets," zegt de taoïst. "Geniet van het leven," zegt de epicurist. Natuurlijk, voor wat het waard is.
Het leven komt in deze beschouwing in een heel relatief licht te staan. Het staat ter bevoegdheid van een macht, een instantie buiten ons, mensen. Sommigen noemen die instantie "God", anderen "Allah" of "Tao" of "de natuur" of nog iets anders. Zij is dus een anoniem proces of een persoon. Dat is de troost van bij voorbeeld het christendom. Weliswaar is het leven volgens die leer absoluut relatief oftewel zonder uitzondering eindig, de dode mens - de nieuwe mens - voegt zich bij een superpersoon, God genaamd, zodat er eigenlijk niks aan de hand is. Voeg erbij dat er een hemel is waar de dode mens verblijft en doodgaan is een sinecure. Men zou het zich bijna wensen. Wat dan ook velen hebben gedaan.
In de meeste grote godsdiensten ziet men het leven als een relatief ding en de meeste kennen, althans geloven ook in een hemel. En als het leven relatief is dan is alles wat tot het leven behoort relatief. Ik geloof niet dat veel mensen zich dat in concreto realiseren. Alles wordt belangrijk gevonden, alles wordt nagestreefd, nagejaagd alsof het eeuwig heil ervan af hangt, ... en alles voor die jacht moet wijken. Kijk eens naar alle dingen die men tegenwoordig herdenkt, naar de prijzen die worden uitgereikt, naar de dagelijkse loftuitingen op prestaties die morgen al zijn achterhaald, naar alle benoemingen van gebeurtenissen tot "historisch", naar de hoogste torens, de grootste macht, de rijkste mens, kortom, de records. Grootste, rijkste, hoogste in verhouding tot wat?
Maak ik mij druk om niets? Zo is het. "Is filosoferen niet hetzelfde als sterven?" vroeg een oude Griekse dichter zich retorisch af. En wat gebeurt er met de "gloria mundi"? "Streef naar niets," zegt de taoïst. "Geniet van het leven," zegt de epicurist. Natuurlijk, voor wat het waard is.
zaterdag 22 oktober 2011
krant
Mijn krant is een onding. Die van vandaag bij voorbeeld telt 120 pagina's waarbij gevoegd een bijlage van 72 pagina's. 192 keer twee is 384 pagina's A4. Van die 120 zijn er ongeveer 10 met reclame, zodat er nog 110 leesvoer overblijft. In de bijlage staan talloze paginagrote foto's wat de noodzaak van lezen weer wat vermindert en verder ook veel paginagrote advertenties. Omdat ik weet dat ik die krant toch niet uit krijg snel ik wat koppen en laat het erbij.
dinsdag 4 oktober 2011
Volkenrecht 2
"The Gentle Civilizer" van Koskenniemi is een geschiedenis van de volkenrechtsleer, die voor sommigen een bron van het volkenrecht is. Deze leer, althans zoals Koskenniemi haar voorstelt, is een model voor de omgang met de verhouding tussen politieke internationale ontwikkelingen en het recht. Het volkenrecht gáát natuurlijk over de internationale betrekkingen, die het dan ook in grote mate moet kennen en absorberen, maar er is een stroming die het niet zo interessant meer vindt omdat het de politiek teveel in de weg staat. De op het ogenblik bekendste voorbeelden levert de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten op die interveniëren in andere landen als het hun uitkomt en het land dat er de dupe van is voor de "superpower" niet te groot is, en in bepaalde gevallen in strijd met het recht (van non-interventie). De verhouding tussen volkenrecht en buitenlandse politiek (van de VS) lijkt een beetje op een patstelling: óf volkenrecht óf politiek. De VS hebben misschien niet zo erg in de gaten dat zij een voorbeeld vormen voor veel landen die nu ook het recht terzijde schuiven terwille van de politiek, alsof recht niets met politiek en politiek niets met recht te maken zou hebben. Om aan te tonen dat dit een foute redenering is heeft Kosekenniemi, als ik het goed begrijp, dit boek geschreven. De vraag is of zijn onderwerp het juiste is ter bestrijding van die foute gedachtengang.
Zoals gezegd schrijft hij hier over volkenrechtsleer. Zo’n woord alleen al schrikt menigeen af. Politici duiden leer graag aan als boekenwijsheid, het kiesgerechtigde volk komt aan kennisneming niet toe omdat het "te ver van zijn bed" staat, kortom, het abstractieniveau veel te hoog is. Dat is al het geval met het volkenrecht zelf dat een eerste abstractieniveau "boven" de internationale betrekkingen is. De léér van dat recht doet er nog een schep bovenop en wordt helemaal onbereikbaar, zelfs voor welgeïnformeerde, maar niet gespecialiseerde lezers.
Men kan er nóg een niveau bovenop zetten, dat een wetenschapstheorie die zich specialiseert in rechtswetenschap zou zijn en volkenrechtswetenschapstheorie (vrwt) zou moeten heten. Ik heb, toen ik in Utrecht staatsrecht gaf, een "notie van de staatsrechtswetenschapstheorie" (srwt) gelanceerd, daar al zonder succes! Het leverde toch geen ander staatsrecht op, was het commentaar en voor bezinning had men geen tijd. Ook toen ik volkenrechtsgeschiedenis doceerde en mijn collega’s en ik bezig waren met de voorbereiding van wat het "Compendium Volkenrechtsgeschiedenis" is geworden, kon ik deze peperkoeken berg niet door de strotten krijgen. Ik bewonder dus Koskenniemi zeer om zijn poging (de ontwikkeling van) de leer van het volkenrecht op zo’n uitvoerige manier onder de aandacht te brengen. Wat levert het op? Hij begint met het verhaal van de oprichting van het "Institut de droit international", een bolwerk van een positivistische volkenrechtsleer, zichzelf volkenrechtswetenschap noemende. Men lette op het verschil tussen vrleer en vrwetenschap, de eerste is al oud, de tweede pas van het einde van de 19e eeuw. Vervolgens behandelt hij in telkens afzonderlijke hoofdstukken van elk gemiddeld 100 bladzijden de ontwikkeling van de leer in Duitsland, in Frankrijk en in Engeland. Het zal niet verbazen dat er daarbij een groot aantal leren te voorschijn komt, maar Koskenniemi slaagt erin in ieder geval al elk land te typeren: in Duitsland benaderde men het vr vanuit de filosofie (van Kant resp. Hegel), in Frankrijk vanuit de sociologie (en de solidariteitsgedachte), in Engeland vanuit het idee van victoriaanse "civilisation". In Duitsland ontstaat dan nog in het Interbellum een anti-formalisme dat, - doordat het niet alleen anti is, maar ook pro, in dit geval de politiek, - de "fall" van het volkenrecht inluidt, een abdicatie ten gunste van de politiek. Dit politicologisme wordt door joodse volkenrechtsgeleerden, o.a. Hans Morgenthau, die Duitsland in de 30er jaren moesten ontvluchten, meegenomen naar de Verenigde Staten waar het het zogenaamde realisme helpt funderen.
Het boek van Koskenniemi is een toer door een stad. Elk standpunt is een intellectueel gebouw met een aantal verdiepingen en vleugels, straten die van het een naar het ander leiden of doodlopen, soms met idyllische parken en tenslotte eigenlijk een Sahara , een leegte, een, zoals Telders schreef, absolute bepaalbaarheid, of een "causa" die niet alleen een feit is, maar een waarin het recht "positum" is, een feit dat zijn eigen recht herbergt. De zee van zand waarin deze stad verrijst is een wetenschapstheorie, namelijk de speciale van de vrwetenschap. Het davert boven haar dan ook van de donderslagen van de wetenschapstheoretische discussie zoals positivisme, legisme, formalisme, historisme, sociologisme, politicologisme, filosofisme, reductionisme, organicisme, dogmatisme, liberalisme, bij Koskenniemi merkwaardig genoeg niet economisme, collectivisme, communisme, socialisme (als uitgewerkte systemen). De gevonden uitgangspunten vormen de grondslagen ("assumptions") van de telkenmalige systemen waarvan in toenemende mate concrete regels worden afgeleid. (Men bouwt hier van boven naar beneden!) Als men uitgaat van de filosofie van Kant dan komt men uit bij regel A, als men daarentegen uitgaat van die van Hegel, dan komt men bij B, en zo voorts. (De gangbare vrleer gaat uit van een individualisme dat al bij de Romeinen was uitgekristalliseerd en naar analogie waarvan men staten in het internationale verkeer "personen" kan noemen die net als natuurlijke personen afspraken en ruzie kunnen maken naar gelang. Dit uitgangspunt is het liberale.)
Het mag duidelijk zijn dat deze werkzaamheid, waarbij moeiteloos van het ene naar het andere niveau en terug wordt geschakeld, zoals door Koskenniemi in dit boek uitgevoerd, een prachtig intellectueel schouwspel te zien geeft.
Koskenniemi beperkt zich helaas tot de liberale opvatting van het volkenrecht en bovendien in de periode van 1870 tot 1960, maar de volkenrechtsleer is veel ruimer, er is geen gebied van het denken dat is uitgesloten. In de geschiedenis, met andere woorden: in feite, zijn ook het geloof en de economie beschouwd als " assumptions" in de vrleer.
Inderdaad in de rechtsgeleerdheid. Wat, het werk van juristen? Jep, het werk van juristen. En of dat intellectuelen (kunnen) zijn. (Voor veler smaak té.) Is het dan niet het werk van professoren! Stel je voor, dat zijn immers die Prikkebenen, - weet je nog? nee dus, - die profeten met wilde haren die back to the future willen, geen praktische politici. (Ik hoorde een paar dagen geleden nog dat de beslissing van Obama om Al Awlaki te laten doden een juridische en een praktische kant had: juridisch mocht het niet, maar praktisch wel en dus zit Obama goed. Dat onderscheid is natuurlijk ontzettend handig als je haast hebt en met 180 over de weg scheurt.)
(Wordt vervolgd, want ik loop nu te warm, bereik ook bijna de 180.)
Zoals gezegd schrijft hij hier over volkenrechtsleer. Zo’n woord alleen al schrikt menigeen af. Politici duiden leer graag aan als boekenwijsheid, het kiesgerechtigde volk komt aan kennisneming niet toe omdat het "te ver van zijn bed" staat, kortom, het abstractieniveau veel te hoog is. Dat is al het geval met het volkenrecht zelf dat een eerste abstractieniveau "boven" de internationale betrekkingen is. De léér van dat recht doet er nog een schep bovenop en wordt helemaal onbereikbaar, zelfs voor welgeïnformeerde, maar niet gespecialiseerde lezers.
Men kan er nóg een niveau bovenop zetten, dat een wetenschapstheorie die zich specialiseert in rechtswetenschap zou zijn en volkenrechtswetenschapstheorie (vrwt) zou moeten heten. Ik heb, toen ik in Utrecht staatsrecht gaf, een "notie van de staatsrechtswetenschapstheorie" (srwt) gelanceerd, daar al zonder succes! Het leverde toch geen ander staatsrecht op, was het commentaar en voor bezinning had men geen tijd. Ook toen ik volkenrechtsgeschiedenis doceerde en mijn collega’s en ik bezig waren met de voorbereiding van wat het "Compendium Volkenrechtsgeschiedenis" is geworden, kon ik deze peperkoeken berg niet door de strotten krijgen. Ik bewonder dus Koskenniemi zeer om zijn poging (de ontwikkeling van) de leer van het volkenrecht op zo’n uitvoerige manier onder de aandacht te brengen. Wat levert het op? Hij begint met het verhaal van de oprichting van het "Institut de droit international", een bolwerk van een positivistische volkenrechtsleer, zichzelf volkenrechtswetenschap noemende. Men lette op het verschil tussen vrleer en vrwetenschap, de eerste is al oud, de tweede pas van het einde van de 19e eeuw. Vervolgens behandelt hij in telkens afzonderlijke hoofdstukken van elk gemiddeld 100 bladzijden de ontwikkeling van de leer in Duitsland, in Frankrijk en in Engeland. Het zal niet verbazen dat er daarbij een groot aantal leren te voorschijn komt, maar Koskenniemi slaagt erin in ieder geval al elk land te typeren: in Duitsland benaderde men het vr vanuit de filosofie (van Kant resp. Hegel), in Frankrijk vanuit de sociologie (en de solidariteitsgedachte), in Engeland vanuit het idee van victoriaanse "civilisation". In Duitsland ontstaat dan nog in het Interbellum een anti-formalisme dat, - doordat het niet alleen anti is, maar ook pro, in dit geval de politiek, - de "fall" van het volkenrecht inluidt, een abdicatie ten gunste van de politiek. Dit politicologisme wordt door joodse volkenrechtsgeleerden, o.a. Hans Morgenthau, die Duitsland in de 30er jaren moesten ontvluchten, meegenomen naar de Verenigde Staten waar het het zogenaamde realisme helpt funderen.
Het boek van Koskenniemi is een toer door een stad. Elk standpunt is een intellectueel gebouw met een aantal verdiepingen en vleugels, straten die van het een naar het ander leiden of doodlopen, soms met idyllische parken en tenslotte eigenlijk een Sahara , een leegte, een, zoals Telders schreef, absolute bepaalbaarheid, of een "causa" die niet alleen een feit is, maar een waarin het recht "positum" is, een feit dat zijn eigen recht herbergt. De zee van zand waarin deze stad verrijst is een wetenschapstheorie, namelijk de speciale van de vrwetenschap. Het davert boven haar dan ook van de donderslagen van de wetenschapstheoretische discussie zoals positivisme, legisme, formalisme, historisme, sociologisme, politicologisme, filosofisme, reductionisme, organicisme, dogmatisme, liberalisme, bij Koskenniemi merkwaardig genoeg niet economisme, collectivisme, communisme, socialisme (als uitgewerkte systemen). De gevonden uitgangspunten vormen de grondslagen ("assumptions") van de telkenmalige systemen waarvan in toenemende mate concrete regels worden afgeleid. (Men bouwt hier van boven naar beneden!) Als men uitgaat van de filosofie van Kant dan komt men uit bij regel A, als men daarentegen uitgaat van die van Hegel, dan komt men bij B, en zo voorts. (De gangbare vrleer gaat uit van een individualisme dat al bij de Romeinen was uitgekristalliseerd en naar analogie waarvan men staten in het internationale verkeer "personen" kan noemen die net als natuurlijke personen afspraken en ruzie kunnen maken naar gelang. Dit uitgangspunt is het liberale.)
Het mag duidelijk zijn dat deze werkzaamheid, waarbij moeiteloos van het ene naar het andere niveau en terug wordt geschakeld, zoals door Koskenniemi in dit boek uitgevoerd, een prachtig intellectueel schouwspel te zien geeft.
Koskenniemi beperkt zich helaas tot de liberale opvatting van het volkenrecht en bovendien in de periode van 1870 tot 1960, maar de volkenrechtsleer is veel ruimer, er is geen gebied van het denken dat is uitgesloten. In de geschiedenis, met andere woorden: in feite, zijn ook het geloof en de economie beschouwd als " assumptions" in de vrleer.
Inderdaad in de rechtsgeleerdheid. Wat, het werk van juristen? Jep, het werk van juristen. En of dat intellectuelen (kunnen) zijn. (Voor veler smaak té.) Is het dan niet het werk van professoren! Stel je voor, dat zijn immers die Prikkebenen, - weet je nog? nee dus, - die profeten met wilde haren die back to the future willen, geen praktische politici. (Ik hoorde een paar dagen geleden nog dat de beslissing van Obama om Al Awlaki te laten doden een juridische en een praktische kant had: juridisch mocht het niet, maar praktisch wel en dus zit Obama goed. Dat onderscheid is natuurlijk ontzettend handig als je haast hebt en met 180 over de weg scheurt.)
(Wordt vervolgd, want ik loop nu te warm, bereik ook bijna de 180.)
vrijdag 30 september 2011
Aan Jacques Perk
Aan Jacques Perk
Geen god meer in het diepst van mijn gedichten
niet langer opgetuigd met vals gedoe
waarvoor ik vroeger - en soms nu nog - zwichtte,
ben ik vertrouwd geraakt met wat en hoe, -
En als nu, als 'k graag wil dichten,
joelt aan mij op, en valt terug, de heil'ge koe
der poëzij, - dodelijk verveeld door al die lichten,
duurt het niet lang voor ik mijn oog toe doe.
En tóch, zo eind'loos smacht ik soms om weer,
zoals toen ik nog puber was, nog voor mijn carrière,
nog vóór de onomkeerbare barrière
der jaren die zo zeer prozaïsch waren,
de golfslag van het vers - muziek! - t'ervaren
en om te keren naar de lente van weleer.
Geen god meer in het diepst van mijn gedichten
niet langer opgetuigd met vals gedoe
waarvoor ik vroeger - en soms nu nog - zwichtte,
ben ik vertrouwd geraakt met wat en hoe, -
En als nu, als 'k graag wil dichten,
joelt aan mij op, en valt terug, de heil'ge koe
der poëzij, - dodelijk verveeld door al die lichten,
duurt het niet lang voor ik mijn oog toe doe.
En tóch, zo eind'loos smacht ik soms om weer,
zoals toen ik nog puber was, nog voor mijn carrière,
nog vóór de onomkeerbare barrière
der jaren die zo zeer prozaïsch waren,
de golfslag van het vers - muziek! - t'ervaren
en om te keren naar de lente van weleer.
maandag 26 september 2011
Volkenrecht
“The Gentle Civilizer of Nations. The Rise and Fall of International Law 1870-1960" (2004), 569 bladz., van Koskenniemi is de uitwerking van de Sir Hersch Lauterpacht Memorial Lectures die hij in 1998 aan de universiteit van Cambridge gaf. Het omvat 6 hoofdstukken waarin hij successievelijk behandelt
1. de oprichting en de aard van het “Institut de droit international”,
2. de centraliteit van het soevereiniteitsbegrip in het moderne volkenrecht,
3. de Duitse reductie van het volkenrecht op filosofie,
4. de Franse idem op sociologie,
5. de Engelse volkenrechtswetenschap in het Victoriaanse tijdperk, en
6. de “overgang” van het volkenrechtelijke naar het internationaal-politieke denken bij Carl Schmitt en Hans Morgenthau (“fall”).
In tegenstelling tot wat de ondertitel doet verwachten, namelijk een behandeling van “international law”, gaat het om een relaas van het volkenrechtelijke denken, van de volkenrechtsleer. Veranderingen in de internationale betrekkingen en wijzigingen in het volkenrecht (b.v. het Congres van Berlijn van 1884-5, de oprichting van de Volkenbond) komen alleen maar terloops aan de orde. (Daarvoor kan men terecht in “Epochen der Völkerrechtsgeschichte” van W.G. Grewe uit 1988, desgewenst in de Engelse vertaling van Michael Byers van 2000, of - beknopter - in K.-H. Ziegler, Völkerrechtsgeschichte. Ein Studienbuch, 2. Auflage, 2007, 267 bladz.)
Al met al is het boek een echt academisch geschrift. De practische internationale jurist - die Koskenniemi overigens ook is - en zelfs de handboeken komen zelden in aanraking met een systematische uiteenzetting van deze stof. Men stoot wel in de vorm van citaten, voetnoten of beknopte inleidingen op meer fundamentele gedachten van gezaghebbende volkenrechtsdenkers, - zo van “Lauterpacht schreef:...” of “Carl Schmitt merkte al op dat...”, - maar weinig tot niet met een overzicht van die denkers. Koskenniemi levert in dit boek de ene na de andere ruimhartige uiteenzetting van de opvattingen van de in zijn periode gekozen denkers, in het algemeen professoren. Zo krijgen Carl Schmitt en Hans Morgenthau, de figuren bij wie de “fall” begint, de pagina’s 413-436 resp. 437-474 toebedeeld. (Het terrein waarop hij zich hiermee begeeft heet dat van de volkenrechtsleer, maar het is - levendiger uitgedrukt - de broedplaats van de grote -ismen, zoals het formalisme, het positivisme, het realisme, het romanticisme, het sociologisme, het naturalisme, het historicisme in de rechtstheorie, gerepresenteerd door mannen - allemaal! - die telkens een gedegen essay van honderden bladzijden schreven met een gedetailleerde uiteenzetting van hun “systeem”. Als men een beeld wil krijgen van hoe juristen denken, hoe erudiet en intelligent zij (kunnen) zijn, hoe dom en kortzichtig vaak ook, moet men zo’n boek als dit lezen; het brengt een onuitputtelijk "universe of discourse" onder woorden waarin het hele liberale denken van de laatste twee eeuwen wordt weerspiegeld. Menige jurist realiseert zich pas bij lezing dát hij zo denkt en dat er achter die herkouwde namen waarachter hij nooit een persoon zag, ontzettend interessante intellectuelen huizen.)
De opeenvolging van de hoofdstukken doet vermoeden dat Koskenniemi de “rise of international law” zag plaatsvinden met de oprichting in 1873 van het “Institut de droit international” en de stichting van de ervan uitgaande “Revue de droit international et de législation comparée”. Men tekende daarmee verzet aan tegen een traditie waarvan de meest markante vertegenwoordigers G.F. von Martens (1756-1822) en J.L. Klüber (1762-1837) waren.
(Wordt hier vervolgd.)
1. de oprichting en de aard van het “Institut de droit international”,
2. de centraliteit van het soevereiniteitsbegrip in het moderne volkenrecht,
3. de Duitse reductie van het volkenrecht op filosofie,
4. de Franse idem op sociologie,
5. de Engelse volkenrechtswetenschap in het Victoriaanse tijdperk, en
6. de “overgang” van het volkenrechtelijke naar het internationaal-politieke denken bij Carl Schmitt en Hans Morgenthau (“fall”).
In tegenstelling tot wat de ondertitel doet verwachten, namelijk een behandeling van “international law”, gaat het om een relaas van het volkenrechtelijke denken, van de volkenrechtsleer. Veranderingen in de internationale betrekkingen en wijzigingen in het volkenrecht (b.v. het Congres van Berlijn van 1884-5, de oprichting van de Volkenbond) komen alleen maar terloops aan de orde. (Daarvoor kan men terecht in “Epochen der Völkerrechtsgeschichte” van W.G. Grewe uit 1988, desgewenst in de Engelse vertaling van Michael Byers van 2000, of - beknopter - in K.-H. Ziegler, Völkerrechtsgeschichte. Ein Studienbuch, 2. Auflage, 2007, 267 bladz.)
Al met al is het boek een echt academisch geschrift. De practische internationale jurist - die Koskenniemi overigens ook is - en zelfs de handboeken komen zelden in aanraking met een systematische uiteenzetting van deze stof. Men stoot wel in de vorm van citaten, voetnoten of beknopte inleidingen op meer fundamentele gedachten van gezaghebbende volkenrechtsdenkers, - zo van “Lauterpacht schreef:...” of “Carl Schmitt merkte al op dat...”, - maar weinig tot niet met een overzicht van die denkers. Koskenniemi levert in dit boek de ene na de andere ruimhartige uiteenzetting van de opvattingen van de in zijn periode gekozen denkers, in het algemeen professoren. Zo krijgen Carl Schmitt en Hans Morgenthau, de figuren bij wie de “fall” begint, de pagina’s 413-436 resp. 437-474 toebedeeld. (Het terrein waarop hij zich hiermee begeeft heet dat van de volkenrechtsleer, maar het is - levendiger uitgedrukt - de broedplaats van de grote -ismen, zoals het formalisme, het positivisme, het realisme, het romanticisme, het sociologisme, het naturalisme, het historicisme in de rechtstheorie, gerepresenteerd door mannen - allemaal! - die telkens een gedegen essay van honderden bladzijden schreven met een gedetailleerde uiteenzetting van hun “systeem”. Als men een beeld wil krijgen van hoe juristen denken, hoe erudiet en intelligent zij (kunnen) zijn, hoe dom en kortzichtig vaak ook, moet men zo’n boek als dit lezen; het brengt een onuitputtelijk "universe of discourse" onder woorden waarin het hele liberale denken van de laatste twee eeuwen wordt weerspiegeld. Menige jurist realiseert zich pas bij lezing dát hij zo denkt en dat er achter die herkouwde namen waarachter hij nooit een persoon zag, ontzettend interessante intellectuelen huizen.)
De opeenvolging van de hoofdstukken doet vermoeden dat Koskenniemi de “rise of international law” zag plaatsvinden met de oprichting in 1873 van het “Institut de droit international” en de stichting van de ervan uitgaande “Revue de droit international et de législation comparée”. Men tekende daarmee verzet aan tegen een traditie waarvan de meest markante vertegenwoordigers G.F. von Martens (1756-1822) en J.L. Klüber (1762-1837) waren.
(Wordt hier vervolgd.)
maandag 5 september 2011
Nederlandse schrijvers in China
Nederlandse schrijvers gooien Amnesty-speldje weg! Geweldig. Toch? Eigenlijk merkwaardig. Hoe kwamen zij daaraan? Van Amnesty International natuurlijk. Maar waarom hebben zij het speldje aangenomen? Dat was toch hun eigen vrije keuze? Nou, zij wisten nog niet dat deze organisatie er een ideologie op na houdt anders hadden zij nooit ook maar iets van ze aangenomen. Zo moet het wel geweest zijn. Amnesty International begrijpt natuurlijk niet dat onze Nederlandse schrijvers "open" zijn, de dialoog aangaan en anders niet. Tistochwat met zo'n club. En zij maar misstanden aan de kaak stellen. Maar gelukkig niet over de rug van de Nederlandse literatuur, die blijft "vrij en onverveerd".
Voor alle duidelijkheid: welke idioot neemt er nu zo'n speldje aan als hij er niet mee wil rondlopen?
Voor alle duidelijkheid: welke idioot neemt er nu zo'n speldje aan als hij er niet mee wil rondlopen?
maandag 29 augustus 2011
Andrew J. Bacevich: Slow Learner 5
Ik was nog niet klaar met Andrew J. Bacevich. Ik had “The Limits of Power” (2004) nog niet besproken. De titel suggereert de behandeling van een algemeen probleem: de grenzen van de macht. Bacevich echter behandelt in dit boek alleen maar de Amerikaanse macht en als “de grenzen” daarvan een drietal crises, namelijk van de consumptiemaatschappij, de politiek en de militaire leiding. De politiek en de militaire leiding zijn duidelijk herkenbare instellingen, de maatschappij niet. Dit laatste onderdeel doet dan ook sterk moralistisch aan: de Amerikanen geven hun overvloedige geld uit aan consumptiegoederen en verwaarlozen “onze soldaten”. De politiek (vooral van George W. Bush) verliest de realiteit uit het oog en overschat de capaciteiten van Amerika. De militaire leiding begaat de ene blunder na de andere.
Aan de tekortkomingen van de politiek en de “military” kan wel wat worden gedaan: kies een betere president en ontsla een reeks incompetente generaals. De maatschappij daarentegen is minder gemakkelijk te veranderen, als dat al nodig zou zijn.
Om met het laatste te beginnen, als de Amerikanen er de voorkeur aan geven hun geld te besteden aan leuke dingen in plaats van aan militaire, dan zou dat ook als uitgangspunt kunnen worden genomen bij de besluiten om oorlogen te voeren, niet omdat er dan te weinig geld en soldaten ter beschikking komen, maar omdat “het volk” er geen trek in heeft. Degene die vindt dat dit een crisis is identificeert zich kennelijk niet met dat volk wat op zijn zachtst gezegd bedenkelijk is.
Kritiek op de politiek en de “military” is heel heilzaam. Bacevich is van mening dat zij hindernissen opwerpen voor de “macht”. Wat is die echter anders dan de politiek, zich overigens niet alleen materialiserende in militaire actie, maar ook in diplomatieke. Bacevich doet net alsof er een “power” bestaat buiten de politiek. Hij denkt waarschijnlijk aan het gigantische materieel dat een afdeling van defensie verzameld heeft of zich door wapenfabrikanten heeft laten aansmeren. Dat is voor hem de macht. De drie “limits” zijn maatschappelijke, politieke en militaire onmacht. Men zou de titel van zijn boek dus moeten vertalen met “De onmacht van de macht” wat uiteraard onzin is.
Dat is het boek dan ook. Het ware beter geweest als hij een boek had geschreven getiteld “The structure of power”, waarin hij had kunnen laten zien dat macht het resultaat van velerlei factoren is, o.a. het militaire materieel, maar dat politieke bekwaamheid, militaire competentie, voldoende bemanning, voldoende geld, maatschappelijk draagvlak, diplomatieke mogelijkheden ook factoren zijn die mede bepalen hoeveel macht een land heeft. Nu is het net of de ex-militair Bacevich het betreurt dat zijn land zoveel mooie apparatuur heeft, maar dat “men” dat helaas niet ziet en er geen gebruik van maakt. Een misplaatste lamentatie dus.
Hij slaat trouwens nog een belangrijke “limit” over: de juridische grenzen die aan het gebruik van geweld gesteld zijn. Dit is zelfs veel meer een “echte” grens, in ieder geval meer structureel dan de drie behandelde crises. De juridische begrenzing van de macht is geen crisis, maar een rechtsregel. Misschien wordt het tijd dat hij daar eens over nadenkt.
Aan de tekortkomingen van de politiek en de “military” kan wel wat worden gedaan: kies een betere president en ontsla een reeks incompetente generaals. De maatschappij daarentegen is minder gemakkelijk te veranderen, als dat al nodig zou zijn.
Om met het laatste te beginnen, als de Amerikanen er de voorkeur aan geven hun geld te besteden aan leuke dingen in plaats van aan militaire, dan zou dat ook als uitgangspunt kunnen worden genomen bij de besluiten om oorlogen te voeren, niet omdat er dan te weinig geld en soldaten ter beschikking komen, maar omdat “het volk” er geen trek in heeft. Degene die vindt dat dit een crisis is identificeert zich kennelijk niet met dat volk wat op zijn zachtst gezegd bedenkelijk is.
Kritiek op de politiek en de “military” is heel heilzaam. Bacevich is van mening dat zij hindernissen opwerpen voor de “macht”. Wat is die echter anders dan de politiek, zich overigens niet alleen materialiserende in militaire actie, maar ook in diplomatieke. Bacevich doet net alsof er een “power” bestaat buiten de politiek. Hij denkt waarschijnlijk aan het gigantische materieel dat een afdeling van defensie verzameld heeft of zich door wapenfabrikanten heeft laten aansmeren. Dat is voor hem de macht. De drie “limits” zijn maatschappelijke, politieke en militaire onmacht. Men zou de titel van zijn boek dus moeten vertalen met “De onmacht van de macht” wat uiteraard onzin is.
Dat is het boek dan ook. Het ware beter geweest als hij een boek had geschreven getiteld “The structure of power”, waarin hij had kunnen laten zien dat macht het resultaat van velerlei factoren is, o.a. het militaire materieel, maar dat politieke bekwaamheid, militaire competentie, voldoende bemanning, voldoende geld, maatschappelijk draagvlak, diplomatieke mogelijkheden ook factoren zijn die mede bepalen hoeveel macht een land heeft. Nu is het net of de ex-militair Bacevich het betreurt dat zijn land zoveel mooie apparatuur heeft, maar dat “men” dat helaas niet ziet en er geen gebruik van maakt. Een misplaatste lamentatie dus.
Hij slaat trouwens nog een belangrijke “limit” over: de juridische grenzen die aan het gebruik van geweld gesteld zijn. Dit is zelfs veel meer een “echte” grens, in ieder geval meer structureel dan de drie behandelde crises. De juridische begrenzing van de macht is geen crisis, maar een rechtsregel. Misschien wordt het tijd dat hij daar eens over nadenkt.
dinsdag 9 augustus 2011
Amerika "in decline"
Naar aanleiding van Best of TomDispatch: Chalmers Johnson, Dismantling the Empire | TomDispatch. Genoeg mensen zagen het al aankomen. Al in 1988 betoogde Paul Kennedy in zijn beroemde boek "The Rise and Fall of the Great Powers" dat de Amerikanen het risico liepen om hun capaciteit te overschatten en dat hun "empire" al "in decline" was. Het leidde in de VS tot grote woede, vergelijkbaar met die over de downgrading van Standard & Poor. Een hegemonie op wereldschaal is het grootst denkbare historische risico. Zij verlamt alle alternatieven om de grote historische gevaren het hoofd te bieden. Een van de auteurs die duidelijk zag aankomen dat Amerika op het hellende vlak zat was Chalmers Johnson. Hij schreef er een aantal boeken over. Hij overleed in november 2010. Zijn boek over de ontmanteling van Amerika als rijk was een bestseller, een "best of TomDispatch".
woensdag 27 juli 2011
Geschiedenis van de roman
Net dit boek ontvangen. Waarom heb ik het besteld? Ik was bezig met de stellingen van Pierre Daniel Huet over de oorsprongen van de roman. Hij wijst die aan in het Midden Oosten, bij de Arabieren, Egyptenaren, Joden, Syriërs, Perzen en Indiërs. Die volken fantaseerden er volgens hem maar op los. Via Anatolië hebben zij de Grieken beïnvloed die hun verhaaltjes zijn gaan overnemen. In waarheid, voegt hij eraan toe, vertaalden en bewerkten de Perzen, de Indiërs en de Arabieren de "Fabels van Aesopus" die ze dan toeschreven aan anderen dan Aesopus. Een van die bewerkingen is de Arabische die de "Fabels van Bidpay" of "Kalila wa Dimna"
wordt genoemd, naar een tweetal heel wijze jakhalzen die elkaar dit soort dierenfabels vertellen. Het zijn altijd korte verhaaltjes die zich a fspelen tussen dieren, zoals La Fontaine ze in zijn "Fables" heeft verteld, waarvan hij er trouwens ook een deel aan deze "Fabels van Aesopus" heeft ontleend. De wijsheid zit in de les die men kan trekken uit het vertelde. Imme Dros heeft dit heel aardig samengevat op de achterkant van het boek.
Huet vertelt nog veel meer over de oorsprong van de roman, het hele vertoog van hem heb ik vertaald en hier gepubliceerd. Huet leefde in de 17e en het begin van de 18e eeuw. Hij was de eerste die zo'n geschiedenis schreef. Tegenwoordig denkt men anders over het begin van de romanschrijverij. Een - ook - Franse schrijver als Pierre Grimal wijst erop dat er al bij Homerus en Herodotus romanachtige verhalen voorkomen en dat het Griekse theater veel heeft bijgedragen aan de vorming van romanpersonages. De eerste "echte" romans zijn van het begin van de jaartelling; ze zijn geschreven in het Grieks en het Latijn en, op een na, allemaal vertaald in het Nederlands. "Dafnis en Chloë" is er een van en misschien wel de bekendste.
wordt genoemd, naar een tweetal heel wijze jakhalzen die elkaar dit soort dierenfabels vertellen. Het zijn altijd korte verhaaltjes die zich a fspelen tussen dieren, zoals La Fontaine ze in zijn "Fables" heeft verteld, waarvan hij er trouwens ook een deel aan deze "Fabels van Aesopus" heeft ontleend. De wijsheid zit in de les die men kan trekken uit het vertelde. Imme Dros heeft dit heel aardig samengevat op de achterkant van het boek.
Huet vertelt nog veel meer over de oorsprong van de roman, het hele vertoog van hem heb ik vertaald en hier gepubliceerd. Huet leefde in de 17e en het begin van de 18e eeuw. Hij was de eerste die zo'n geschiedenis schreef. Tegenwoordig denkt men anders over het begin van de romanschrijverij. Een - ook - Franse schrijver als Pierre Grimal wijst erop dat er al bij Homerus en Herodotus romanachtige verhalen voorkomen en dat het Griekse theater veel heeft bijgedragen aan de vorming van romanpersonages. De eerste "echte" romans zijn van het begin van de jaartelling; ze zijn geschreven in het Grieks en het Latijn en, op een na, allemaal vertaald in het Nederlands. "Dafnis en Chloë" is er een van en misschien wel de bekendste.
dinsdag 12 juli 2011
maandag 13 juni 2011
Ton Lenssen
Aan het werk.
De meeste mensen denken dat ik, omdat ik gepensioneerd ben, niet meer werk. Ik heb inderdaad geen baan meer, maar ik werk wel. En niet zo weinig. Het is niet zo dat ik "mijn literatuur bijhoud", dus mij op de hoogte blijf houden van wat er op het vakgebied verschijnt. Dat doe ik ook wel, maar niet systematisch. Toen ik mijn betrekking opgaf was ik van plan schrijver te worden, literair schrijver. Vakschrijver was ik allang. Ik heb inmiddels twee romans geschreven en een paar novellen, maar die zijn niet gepubliceerd. Ik wil ook niet publiceren. Je ligt dan veel te veel vast en krijgt allerlei ongewenst publiek over je heen, terwijl er van het schrijven niks meer terecht komt. Je moet namelijk ook ontzettend veel lezen. Dus daar gaat mijn tijd mee heen. Op het ogenblik lees ik "Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan..." van Louis Couperus weer eens. Een beetje een draak, maar in het algemeen genomen een meesterwerk. Ik weet zelf niet meer hoe vaak ik het gelezen heb. Van hem heb ik geleerd dat je van romans gelukkig wordt.
En dan lees ik voor mijn "global novel". Pas nog "Point Omega" van Don DeLillo. Een mooi boek waar ik vooralsnog weinig van begrijp. Dat kan, hoor.
Ik lees natuurlijk van alles door elkaar, zo ben ik nu eenmaal. Een aantal jaren geleden heb ik een lijst van romans opgesteld en het plan opgevat om alle boeken daarvan te lezen. Zij vertegenwoordigen de geschiedenis van de roman, de Westerse. De lijst staat hier voor wie er belangstelling voor heeft. Ik schiet aardig op, maar sommige mensen hebben onleesbare pillen geproduceerd. Ik heb twee algemene leiddraden voor die geschiedenis: "La pensée du roman" van Thomas Pavel en "The True Story of the Novel" van M.A. Doody. Verder heb ikzelf een Inleiding in de geschiedenis van de roman" geschreven met de genoemde literatuurlijst. Ik ben dus al een klein baasje op dit - gelukkig grenzenloze - gebied.
Enfin, wie wil weten wat ik nog meer doe moet dit blog en mijn websites maar eens uitpluizen.
zaterdag 26 maart 2011
De wereld en ik 11
Terwijl ik bezig was de president van de Verenigde Staten van Noord-Amerika de les te lezen, bekroop mij stilaan de gedachte dat het er helemaal niet toe doet wat de man gestudeerd heeft. Reagan deed het ook best. (Dit laat ik niet gelden voor Palin.) Ik wilde daar natuurlijk een blog aan wijden, maar ineens begon er van alles te gebeuren waar geen mens op had gerekend. Net zoals indertijd de Val van de Muur. Welk voordeel de opgenoemde president nu heeft van de vorming die hem, volgens Kloppenberg, een geheide volger van de Amerikaanse buitenlandse traditie heeft gemaakt, kan ik niet beoordelen, want het lijkt erop dat die traditie zelf momenteel meer ter discussie staat dan men tot voor een paar maanden voor mogelijk had gehouden. Wat was alles toch nog eenvoudig? Amerika was de hegemoon en dat was het dan. Voor sommigen was al wel duidelijk dat een hegemoon niet een alleskunner is. Hij kan bij voorbeeld met al zijn "overwhelming power" niet eens een handvol zwervende krijgers in Afghanistan aan. Hij kan zelfs geen vaste en duidelijke politieke lijn vinden in zijn buitenlands beleid. ("Buitenlands" beleid? Een mooie term voor het beheer van de hegemoniale invloedssfeer.) Terwijl de hegemoon decennia lang de moslimwereld met zetbazen heeft geregeerd openbaart zich nu ineens een zelfstandigheid van denken en willen waaraan men ten burele van genoemde hegemoon niet heeft gedacht. Men is daar wel op de hoogte! En dat terwijl ieder telefoongesprek, iedere email, ieder blog, ieder facebook, hyves en wat dies meer zij geregistreerd wordt in de databestanden van de CIA. De Amerikaanse buitenlandtraditie blijkt net zo'n vernisachtige, abstracte, anonieme en onrelevante machine te zijn als de kassa's van Albert Hein. (De enige vraag daar waar je antwoord op kunt verwachten luidt: "wat zeggu?". En dan nog.) Tot enige concreetheid is zulks niet in staat. Wat moest ik daarover schrijven wat niet iedereen duidelijk zelf kon waarnemen?
Voeg hierbij dat ik weer een aanval van jicht te verduren heb gekregen en men begrijpt dat ik even niet heb kunnen bloggen. Hiermee gaat het inmiddels beter dan met het Amerikaanse buitenlandbeleid. Gelet op wat er nog buiten Egypte, Tunesië en Libië in de "Arabische" wereld plaats grijpt, moet de fundamentele wijziging van dat beleid nog beginnen. Er staat ons dus nog veel leuks te wachten.
Voeg hierbij dat ik weer een aanval van jicht te verduren heb gekregen en men begrijpt dat ik even niet heb kunnen bloggen. Hiermee gaat het inmiddels beter dan met het Amerikaanse buitenlandbeleid. Gelet op wat er nog buiten Egypte, Tunesië en Libië in de "Arabische" wereld plaats grijpt, moet de fundamentele wijziging van dat beleid nog beginnen. Er staat ons dus nog veel leuks te wachten.