Komt het door de winter dat ik steeds somberder word? Door het oude jaar? Of word ik helemaal niet somber, maar gewoon realistisch? Ik denk veel na over de dood, over het sterven en over wat erna gebeurt. Dood gaan betekent het leven verlaten, dood zijn betekent zogenaamd dode materie, d.w.z. disponibele materie zijn geworden. Je bent niet zelf dode materie geworden, de materie die je tot je dood ter beschikking had en tot op zekere hoogte beheerste, verlaat jou en voegt zich weer bij de disponibele stof. Disponible voor wie of wat? Iets dat wij de natuur of het werk van de schepper of zo noemen. Het leven is een bepaalde dispositie van de stof, zoals een golf een bepaalde dispositie van het water is. Of zoals een mens een bepaalde dispositie van de materie is. Niemand kiest zijn eigen stof. Zelfs de ouders kiezen niet de stof van hun kinderen. Zij copuleren maar hebben vrijwel geen idee van de vrucht van hun gedoe. Zij kunnen niet eens plannen of het een jongen of een meisje wordt, laat staan andere eigenschappen.
Het leven komt in deze beschouwing in een heel relatief licht te staan. Het staat ter bevoegdheid van een macht, een instantie buiten ons, mensen. Sommigen noemen die instantie "God", anderen "Allah" of "Tao" of "de natuur" of nog iets anders. Zij is dus een anoniem proces of een persoon. Dat is de troost van bij voorbeeld het christendom. Weliswaar is het leven volgens die leer absoluut relatief oftewel zonder uitzondering eindig, de dode mens - de nieuwe mens - voegt zich bij een superpersoon, God genaamd, zodat er eigenlijk niks aan de hand is. Voeg erbij dat er een hemel is waar de dode mens verblijft en doodgaan is een sinecure. Men zou het zich bijna wensen. Wat dan ook velen hebben gedaan.
In de meeste grote godsdiensten ziet men het leven als een relatief ding en de meeste kennen, althans geloven ook in een hemel. En als het leven relatief is dan is alles wat tot het leven behoort relatief. Ik geloof niet dat veel mensen zich dat in concreto realiseren. Alles wordt belangrijk gevonden, alles wordt nagestreefd, nagejaagd alsof het eeuwig heil ervan af hangt, ... en alles voor die jacht moet wijken. Kijk eens naar alle dingen die men tegenwoordig herdenkt, naar de prijzen die worden uitgereikt, naar de dagelijkse loftuitingen op prestaties die morgen al zijn achterhaald, naar alle benoemingen van gebeurtenissen tot "historisch", naar de hoogste torens, de grootste macht, de rijkste mens, kortom, de records. Grootste, rijkste, hoogste in verhouding tot wat?
Maak ik mij druk om niets? Zo is het. "Is filosoferen niet hetzelfde als sterven?" vroeg een oude Griekse dichter zich retorisch af. En wat gebeurt er met de "gloria mundi"? "Streef naar niets," zegt de taoïst. "Geniet van het leven," zegt de epicurist. Natuurlijk, voor wat het waard is.
zaterdag 31 december 2011
zaterdag 22 oktober 2011
krant
Mijn krant is een onding. Die van vandaag bij voorbeeld telt 120 pagina's waarbij gevoegd een bijlage van 72 pagina's. 192 keer twee is 384 pagina's A4. Van die 120 zijn er ongeveer 10 met reclame, zodat er nog 110 leesvoer overblijft. In de bijlage staan talloze paginagrote foto's wat de noodzaak van lezen weer wat vermindert en verder ook veel paginagrote advertenties. Omdat ik weet dat ik die krant toch niet uit krijg snel ik wat koppen en laat het erbij.
dinsdag 4 oktober 2011
Volkenrecht 2
"The Gentle Civilizer" van Koskenniemi is een geschiedenis van de volkenrechtsleer, die voor sommigen een bron van het volkenrecht is. Deze leer, althans zoals Koskenniemi haar voorstelt, is een model voor de omgang met de verhouding tussen politieke internationale ontwikkelingen en het recht. Het volkenrecht gáát natuurlijk over de internationale betrekkingen, die het dan ook in grote mate moet kennen en absorberen, maar er is een stroming die het niet zo interessant meer vindt omdat het de politiek teveel in de weg staat. De op het ogenblik bekendste voorbeelden levert de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten op die interveniëren in andere landen als het hun uitkomt en het land dat er de dupe van is voor de "superpower" niet te groot is, en in bepaalde gevallen in strijd met het recht (van non-interventie). De verhouding tussen volkenrecht en buitenlandse politiek (van de VS) lijkt een beetje op een patstelling: óf volkenrecht óf politiek. De VS hebben misschien niet zo erg in de gaten dat zij een voorbeeld vormen voor veel landen die nu ook het recht terzijde schuiven terwille van de politiek, alsof recht niets met politiek en politiek niets met recht te maken zou hebben. Om aan te tonen dat dit een foute redenering is heeft Kosekenniemi, als ik het goed begrijp, dit boek geschreven. De vraag is of zijn onderwerp het juiste is ter bestrijding van die foute gedachtengang.
Zoals gezegd schrijft hij hier over volkenrechtsleer. Zo’n woord alleen al schrikt menigeen af. Politici duiden leer graag aan als boekenwijsheid, het kiesgerechtigde volk komt aan kennisneming niet toe omdat het "te ver van zijn bed" staat, kortom, het abstractieniveau veel te hoog is. Dat is al het geval met het volkenrecht zelf dat een eerste abstractieniveau "boven" de internationale betrekkingen is. De léér van dat recht doet er nog een schep bovenop en wordt helemaal onbereikbaar, zelfs voor welgeïnformeerde, maar niet gespecialiseerde lezers.
Men kan er nóg een niveau bovenop zetten, dat een wetenschapstheorie die zich specialiseert in rechtswetenschap zou zijn en volkenrechtswetenschapstheorie (vrwt) zou moeten heten. Ik heb, toen ik in Utrecht staatsrecht gaf, een "notie van de staatsrechtswetenschapstheorie" (srwt) gelanceerd, daar al zonder succes! Het leverde toch geen ander staatsrecht op, was het commentaar en voor bezinning had men geen tijd. Ook toen ik volkenrechtsgeschiedenis doceerde en mijn collega’s en ik bezig waren met de voorbereiding van wat het "Compendium Volkenrechtsgeschiedenis" is geworden, kon ik deze peperkoeken berg niet door de strotten krijgen. Ik bewonder dus Koskenniemi zeer om zijn poging (de ontwikkeling van) de leer van het volkenrecht op zo’n uitvoerige manier onder de aandacht te brengen. Wat levert het op? Hij begint met het verhaal van de oprichting van het "Institut de droit international", een bolwerk van een positivistische volkenrechtsleer, zichzelf volkenrechtswetenschap noemende. Men lette op het verschil tussen vrleer en vrwetenschap, de eerste is al oud, de tweede pas van het einde van de 19e eeuw. Vervolgens behandelt hij in telkens afzonderlijke hoofdstukken van elk gemiddeld 100 bladzijden de ontwikkeling van de leer in Duitsland, in Frankrijk en in Engeland. Het zal niet verbazen dat er daarbij een groot aantal leren te voorschijn komt, maar Koskenniemi slaagt erin in ieder geval al elk land te typeren: in Duitsland benaderde men het vr vanuit de filosofie (van Kant resp. Hegel), in Frankrijk vanuit de sociologie (en de solidariteitsgedachte), in Engeland vanuit het idee van victoriaanse "civilisation". In Duitsland ontstaat dan nog in het Interbellum een anti-formalisme dat, - doordat het niet alleen anti is, maar ook pro, in dit geval de politiek, - de "fall" van het volkenrecht inluidt, een abdicatie ten gunste van de politiek. Dit politicologisme wordt door joodse volkenrechtsgeleerden, o.a. Hans Morgenthau, die Duitsland in de 30er jaren moesten ontvluchten, meegenomen naar de Verenigde Staten waar het het zogenaamde realisme helpt funderen.
Het boek van Koskenniemi is een toer door een stad. Elk standpunt is een intellectueel gebouw met een aantal verdiepingen en vleugels, straten die van het een naar het ander leiden of doodlopen, soms met idyllische parken en tenslotte eigenlijk een Sahara , een leegte, een, zoals Telders schreef, absolute bepaalbaarheid, of een "causa" die niet alleen een feit is, maar een waarin het recht "positum" is, een feit dat zijn eigen recht herbergt. De zee van zand waarin deze stad verrijst is een wetenschapstheorie, namelijk de speciale van de vrwetenschap. Het davert boven haar dan ook van de donderslagen van de wetenschapstheoretische discussie zoals positivisme, legisme, formalisme, historisme, sociologisme, politicologisme, filosofisme, reductionisme, organicisme, dogmatisme, liberalisme, bij Koskenniemi merkwaardig genoeg niet economisme, collectivisme, communisme, socialisme (als uitgewerkte systemen). De gevonden uitgangspunten vormen de grondslagen ("assumptions") van de telkenmalige systemen waarvan in toenemende mate concrete regels worden afgeleid. (Men bouwt hier van boven naar beneden!) Als men uitgaat van de filosofie van Kant dan komt men uit bij regel A, als men daarentegen uitgaat van die van Hegel, dan komt men bij B, en zo voorts. (De gangbare vrleer gaat uit van een individualisme dat al bij de Romeinen was uitgekristalliseerd en naar analogie waarvan men staten in het internationale verkeer "personen" kan noemen die net als natuurlijke personen afspraken en ruzie kunnen maken naar gelang. Dit uitgangspunt is het liberale.)
Het mag duidelijk zijn dat deze werkzaamheid, waarbij moeiteloos van het ene naar het andere niveau en terug wordt geschakeld, zoals door Koskenniemi in dit boek uitgevoerd, een prachtig intellectueel schouwspel te zien geeft.
Koskenniemi beperkt zich helaas tot de liberale opvatting van het volkenrecht en bovendien in de periode van 1870 tot 1960, maar de volkenrechtsleer is veel ruimer, er is geen gebied van het denken dat is uitgesloten. In de geschiedenis, met andere woorden: in feite, zijn ook het geloof en de economie beschouwd als " assumptions" in de vrleer.
Inderdaad in de rechtsgeleerdheid. Wat, het werk van juristen? Jep, het werk van juristen. En of dat intellectuelen (kunnen) zijn. (Voor veler smaak té.) Is het dan niet het werk van professoren! Stel je voor, dat zijn immers die Prikkebenen, - weet je nog? nee dus, - die profeten met wilde haren die back to the future willen, geen praktische politici. (Ik hoorde een paar dagen geleden nog dat de beslissing van Obama om Al Awlaki te laten doden een juridische en een praktische kant had: juridisch mocht het niet, maar praktisch wel en dus zit Obama goed. Dat onderscheid is natuurlijk ontzettend handig als je haast hebt en met 180 over de weg scheurt.)
(Wordt vervolgd, want ik loop nu te warm, bereik ook bijna de 180.)
Zoals gezegd schrijft hij hier over volkenrechtsleer. Zo’n woord alleen al schrikt menigeen af. Politici duiden leer graag aan als boekenwijsheid, het kiesgerechtigde volk komt aan kennisneming niet toe omdat het "te ver van zijn bed" staat, kortom, het abstractieniveau veel te hoog is. Dat is al het geval met het volkenrecht zelf dat een eerste abstractieniveau "boven" de internationale betrekkingen is. De léér van dat recht doet er nog een schep bovenop en wordt helemaal onbereikbaar, zelfs voor welgeïnformeerde, maar niet gespecialiseerde lezers.
Men kan er nóg een niveau bovenop zetten, dat een wetenschapstheorie die zich specialiseert in rechtswetenschap zou zijn en volkenrechtswetenschapstheorie (vrwt) zou moeten heten. Ik heb, toen ik in Utrecht staatsrecht gaf, een "notie van de staatsrechtswetenschapstheorie" (srwt) gelanceerd, daar al zonder succes! Het leverde toch geen ander staatsrecht op, was het commentaar en voor bezinning had men geen tijd. Ook toen ik volkenrechtsgeschiedenis doceerde en mijn collega’s en ik bezig waren met de voorbereiding van wat het "Compendium Volkenrechtsgeschiedenis" is geworden, kon ik deze peperkoeken berg niet door de strotten krijgen. Ik bewonder dus Koskenniemi zeer om zijn poging (de ontwikkeling van) de leer van het volkenrecht op zo’n uitvoerige manier onder de aandacht te brengen. Wat levert het op? Hij begint met het verhaal van de oprichting van het "Institut de droit international", een bolwerk van een positivistische volkenrechtsleer, zichzelf volkenrechtswetenschap noemende. Men lette op het verschil tussen vrleer en vrwetenschap, de eerste is al oud, de tweede pas van het einde van de 19e eeuw. Vervolgens behandelt hij in telkens afzonderlijke hoofdstukken van elk gemiddeld 100 bladzijden de ontwikkeling van de leer in Duitsland, in Frankrijk en in Engeland. Het zal niet verbazen dat er daarbij een groot aantal leren te voorschijn komt, maar Koskenniemi slaagt erin in ieder geval al elk land te typeren: in Duitsland benaderde men het vr vanuit de filosofie (van Kant resp. Hegel), in Frankrijk vanuit de sociologie (en de solidariteitsgedachte), in Engeland vanuit het idee van victoriaanse "civilisation". In Duitsland ontstaat dan nog in het Interbellum een anti-formalisme dat, - doordat het niet alleen anti is, maar ook pro, in dit geval de politiek, - de "fall" van het volkenrecht inluidt, een abdicatie ten gunste van de politiek. Dit politicologisme wordt door joodse volkenrechtsgeleerden, o.a. Hans Morgenthau, die Duitsland in de 30er jaren moesten ontvluchten, meegenomen naar de Verenigde Staten waar het het zogenaamde realisme helpt funderen.
Het boek van Koskenniemi is een toer door een stad. Elk standpunt is een intellectueel gebouw met een aantal verdiepingen en vleugels, straten die van het een naar het ander leiden of doodlopen, soms met idyllische parken en tenslotte eigenlijk een Sahara , een leegte, een, zoals Telders schreef, absolute bepaalbaarheid, of een "causa" die niet alleen een feit is, maar een waarin het recht "positum" is, een feit dat zijn eigen recht herbergt. De zee van zand waarin deze stad verrijst is een wetenschapstheorie, namelijk de speciale van de vrwetenschap. Het davert boven haar dan ook van de donderslagen van de wetenschapstheoretische discussie zoals positivisme, legisme, formalisme, historisme, sociologisme, politicologisme, filosofisme, reductionisme, organicisme, dogmatisme, liberalisme, bij Koskenniemi merkwaardig genoeg niet economisme, collectivisme, communisme, socialisme (als uitgewerkte systemen). De gevonden uitgangspunten vormen de grondslagen ("assumptions") van de telkenmalige systemen waarvan in toenemende mate concrete regels worden afgeleid. (Men bouwt hier van boven naar beneden!) Als men uitgaat van de filosofie van Kant dan komt men uit bij regel A, als men daarentegen uitgaat van die van Hegel, dan komt men bij B, en zo voorts. (De gangbare vrleer gaat uit van een individualisme dat al bij de Romeinen was uitgekristalliseerd en naar analogie waarvan men staten in het internationale verkeer "personen" kan noemen die net als natuurlijke personen afspraken en ruzie kunnen maken naar gelang. Dit uitgangspunt is het liberale.)
Het mag duidelijk zijn dat deze werkzaamheid, waarbij moeiteloos van het ene naar het andere niveau en terug wordt geschakeld, zoals door Koskenniemi in dit boek uitgevoerd, een prachtig intellectueel schouwspel te zien geeft.
Koskenniemi beperkt zich helaas tot de liberale opvatting van het volkenrecht en bovendien in de periode van 1870 tot 1960, maar de volkenrechtsleer is veel ruimer, er is geen gebied van het denken dat is uitgesloten. In de geschiedenis, met andere woorden: in feite, zijn ook het geloof en de economie beschouwd als " assumptions" in de vrleer.
Inderdaad in de rechtsgeleerdheid. Wat, het werk van juristen? Jep, het werk van juristen. En of dat intellectuelen (kunnen) zijn. (Voor veler smaak té.) Is het dan niet het werk van professoren! Stel je voor, dat zijn immers die Prikkebenen, - weet je nog? nee dus, - die profeten met wilde haren die back to the future willen, geen praktische politici. (Ik hoorde een paar dagen geleden nog dat de beslissing van Obama om Al Awlaki te laten doden een juridische en een praktische kant had: juridisch mocht het niet, maar praktisch wel en dus zit Obama goed. Dat onderscheid is natuurlijk ontzettend handig als je haast hebt en met 180 over de weg scheurt.)
(Wordt vervolgd, want ik loop nu te warm, bereik ook bijna de 180.)
vrijdag 30 september 2011
Aan Jacques Perk
Aan Jacques Perk
Geen god meer in het diepst van mijn gedichten
niet langer opgetuigd met vals gedoe
waarvoor ik vroeger - en soms nu nog - zwichtte,
ben ik vertrouwd geraakt met wat en hoe, -
En als nu, als 'k graag wil dichten,
joelt aan mij op, en valt terug, de heil'ge koe
der poëzij, - dodelijk verveeld door al die lichten,
duurt het niet lang voor ik mijn oog toe doe.
En tóch, zo eind'loos smacht ik soms om weer,
zoals toen ik nog puber was, nog voor mijn carrière,
nog vóór de onomkeerbare barrière
der jaren die zo zeer prozaïsch waren,
de golfslag van het vers - muziek! - t'ervaren
en om te keren naar de lente van weleer.
Geen god meer in het diepst van mijn gedichten
niet langer opgetuigd met vals gedoe
waarvoor ik vroeger - en soms nu nog - zwichtte,
ben ik vertrouwd geraakt met wat en hoe, -
En als nu, als 'k graag wil dichten,
joelt aan mij op, en valt terug, de heil'ge koe
der poëzij, - dodelijk verveeld door al die lichten,
duurt het niet lang voor ik mijn oog toe doe.
En tóch, zo eind'loos smacht ik soms om weer,
zoals toen ik nog puber was, nog voor mijn carrière,
nog vóór de onomkeerbare barrière
der jaren die zo zeer prozaïsch waren,
de golfslag van het vers - muziek! - t'ervaren
en om te keren naar de lente van weleer.
maandag 26 september 2011
Volkenrecht
“The Gentle Civilizer of Nations. The Rise and Fall of International Law 1870-1960" (2004), 569 bladz., van Koskenniemi is de uitwerking van de Sir Hersch Lauterpacht Memorial Lectures die hij in 1998 aan de universiteit van Cambridge gaf. Het omvat 6 hoofdstukken waarin hij successievelijk behandelt
1. de oprichting en de aard van het “Institut de droit international”,
2. de centraliteit van het soevereiniteitsbegrip in het moderne volkenrecht,
3. de Duitse reductie van het volkenrecht op filosofie,
4. de Franse idem op sociologie,
5. de Engelse volkenrechtswetenschap in het Victoriaanse tijdperk, en
6. de “overgang” van het volkenrechtelijke naar het internationaal-politieke denken bij Carl Schmitt en Hans Morgenthau (“fall”).
In tegenstelling tot wat de ondertitel doet verwachten, namelijk een behandeling van “international law”, gaat het om een relaas van het volkenrechtelijke denken, van de volkenrechtsleer. Veranderingen in de internationale betrekkingen en wijzigingen in het volkenrecht (b.v. het Congres van Berlijn van 1884-5, de oprichting van de Volkenbond) komen alleen maar terloops aan de orde. (Daarvoor kan men terecht in “Epochen der Völkerrechtsgeschichte” van W.G. Grewe uit 1988, desgewenst in de Engelse vertaling van Michael Byers van 2000, of - beknopter - in K.-H. Ziegler, Völkerrechtsgeschichte. Ein Studienbuch, 2. Auflage, 2007, 267 bladz.)
Al met al is het boek een echt academisch geschrift. De practische internationale jurist - die Koskenniemi overigens ook is - en zelfs de handboeken komen zelden in aanraking met een systematische uiteenzetting van deze stof. Men stoot wel in de vorm van citaten, voetnoten of beknopte inleidingen op meer fundamentele gedachten van gezaghebbende volkenrechtsdenkers, - zo van “Lauterpacht schreef:...” of “Carl Schmitt merkte al op dat...”, - maar weinig tot niet met een overzicht van die denkers. Koskenniemi levert in dit boek de ene na de andere ruimhartige uiteenzetting van de opvattingen van de in zijn periode gekozen denkers, in het algemeen professoren. Zo krijgen Carl Schmitt en Hans Morgenthau, de figuren bij wie de “fall” begint, de pagina’s 413-436 resp. 437-474 toebedeeld. (Het terrein waarop hij zich hiermee begeeft heet dat van de volkenrechtsleer, maar het is - levendiger uitgedrukt - de broedplaats van de grote -ismen, zoals het formalisme, het positivisme, het realisme, het romanticisme, het sociologisme, het naturalisme, het historicisme in de rechtstheorie, gerepresenteerd door mannen - allemaal! - die telkens een gedegen essay van honderden bladzijden schreven met een gedetailleerde uiteenzetting van hun “systeem”. Als men een beeld wil krijgen van hoe juristen denken, hoe erudiet en intelligent zij (kunnen) zijn, hoe dom en kortzichtig vaak ook, moet men zo’n boek als dit lezen; het brengt een onuitputtelijk "universe of discourse" onder woorden waarin het hele liberale denken van de laatste twee eeuwen wordt weerspiegeld. Menige jurist realiseert zich pas bij lezing dát hij zo denkt en dat er achter die herkouwde namen waarachter hij nooit een persoon zag, ontzettend interessante intellectuelen huizen.)
De opeenvolging van de hoofdstukken doet vermoeden dat Koskenniemi de “rise of international law” zag plaatsvinden met de oprichting in 1873 van het “Institut de droit international” en de stichting van de ervan uitgaande “Revue de droit international et de législation comparée”. Men tekende daarmee verzet aan tegen een traditie waarvan de meest markante vertegenwoordigers G.F. von Martens (1756-1822) en J.L. Klüber (1762-1837) waren.
(Wordt hier vervolgd.)
1. de oprichting en de aard van het “Institut de droit international”,
2. de centraliteit van het soevereiniteitsbegrip in het moderne volkenrecht,
3. de Duitse reductie van het volkenrecht op filosofie,
4. de Franse idem op sociologie,
5. de Engelse volkenrechtswetenschap in het Victoriaanse tijdperk, en
6. de “overgang” van het volkenrechtelijke naar het internationaal-politieke denken bij Carl Schmitt en Hans Morgenthau (“fall”).
In tegenstelling tot wat de ondertitel doet verwachten, namelijk een behandeling van “international law”, gaat het om een relaas van het volkenrechtelijke denken, van de volkenrechtsleer. Veranderingen in de internationale betrekkingen en wijzigingen in het volkenrecht (b.v. het Congres van Berlijn van 1884-5, de oprichting van de Volkenbond) komen alleen maar terloops aan de orde. (Daarvoor kan men terecht in “Epochen der Völkerrechtsgeschichte” van W.G. Grewe uit 1988, desgewenst in de Engelse vertaling van Michael Byers van 2000, of - beknopter - in K.-H. Ziegler, Völkerrechtsgeschichte. Ein Studienbuch, 2. Auflage, 2007, 267 bladz.)
Al met al is het boek een echt academisch geschrift. De practische internationale jurist - die Koskenniemi overigens ook is - en zelfs de handboeken komen zelden in aanraking met een systematische uiteenzetting van deze stof. Men stoot wel in de vorm van citaten, voetnoten of beknopte inleidingen op meer fundamentele gedachten van gezaghebbende volkenrechtsdenkers, - zo van “Lauterpacht schreef:...” of “Carl Schmitt merkte al op dat...”, - maar weinig tot niet met een overzicht van die denkers. Koskenniemi levert in dit boek de ene na de andere ruimhartige uiteenzetting van de opvattingen van de in zijn periode gekozen denkers, in het algemeen professoren. Zo krijgen Carl Schmitt en Hans Morgenthau, de figuren bij wie de “fall” begint, de pagina’s 413-436 resp. 437-474 toebedeeld. (Het terrein waarop hij zich hiermee begeeft heet dat van de volkenrechtsleer, maar het is - levendiger uitgedrukt - de broedplaats van de grote -ismen, zoals het formalisme, het positivisme, het realisme, het romanticisme, het sociologisme, het naturalisme, het historicisme in de rechtstheorie, gerepresenteerd door mannen - allemaal! - die telkens een gedegen essay van honderden bladzijden schreven met een gedetailleerde uiteenzetting van hun “systeem”. Als men een beeld wil krijgen van hoe juristen denken, hoe erudiet en intelligent zij (kunnen) zijn, hoe dom en kortzichtig vaak ook, moet men zo’n boek als dit lezen; het brengt een onuitputtelijk "universe of discourse" onder woorden waarin het hele liberale denken van de laatste twee eeuwen wordt weerspiegeld. Menige jurist realiseert zich pas bij lezing dát hij zo denkt en dat er achter die herkouwde namen waarachter hij nooit een persoon zag, ontzettend interessante intellectuelen huizen.)
De opeenvolging van de hoofdstukken doet vermoeden dat Koskenniemi de “rise of international law” zag plaatsvinden met de oprichting in 1873 van het “Institut de droit international” en de stichting van de ervan uitgaande “Revue de droit international et de législation comparée”. Men tekende daarmee verzet aan tegen een traditie waarvan de meest markante vertegenwoordigers G.F. von Martens (1756-1822) en J.L. Klüber (1762-1837) waren.
(Wordt hier vervolgd.)
maandag 5 september 2011
Nederlandse schrijvers in China
Nederlandse schrijvers gooien Amnesty-speldje weg! Geweldig. Toch? Eigenlijk merkwaardig. Hoe kwamen zij daaraan? Van Amnesty International natuurlijk. Maar waarom hebben zij het speldje aangenomen? Dat was toch hun eigen vrije keuze? Nou, zij wisten nog niet dat deze organisatie er een ideologie op na houdt anders hadden zij nooit ook maar iets van ze aangenomen. Zo moet het wel geweest zijn. Amnesty International begrijpt natuurlijk niet dat onze Nederlandse schrijvers "open" zijn, de dialoog aangaan en anders niet. Tistochwat met zo'n club. En zij maar misstanden aan de kaak stellen. Maar gelukkig niet over de rug van de Nederlandse literatuur, die blijft "vrij en onverveerd".
Voor alle duidelijkheid: welke idioot neemt er nu zo'n speldje aan als hij er niet mee wil rondlopen?
Voor alle duidelijkheid: welke idioot neemt er nu zo'n speldje aan als hij er niet mee wil rondlopen?
maandag 29 augustus 2011
Andrew J. Bacevich: Slow Learner 5
Ik was nog niet klaar met Andrew J. Bacevich. Ik had “The Limits of Power” (2004) nog niet besproken. De titel suggereert de behandeling van een algemeen probleem: de grenzen van de macht. Bacevich echter behandelt in dit boek alleen maar de Amerikaanse macht en als “de grenzen” daarvan een drietal crises, namelijk van de consumptiemaatschappij, de politiek en de militaire leiding. De politiek en de militaire leiding zijn duidelijk herkenbare instellingen, de maatschappij niet. Dit laatste onderdeel doet dan ook sterk moralistisch aan: de Amerikanen geven hun overvloedige geld uit aan consumptiegoederen en verwaarlozen “onze soldaten”. De politiek (vooral van George W. Bush) verliest de realiteit uit het oog en overschat de capaciteiten van Amerika. De militaire leiding begaat de ene blunder na de andere.
Aan de tekortkomingen van de politiek en de “military” kan wel wat worden gedaan: kies een betere president en ontsla een reeks incompetente generaals. De maatschappij daarentegen is minder gemakkelijk te veranderen, als dat al nodig zou zijn.
Om met het laatste te beginnen, als de Amerikanen er de voorkeur aan geven hun geld te besteden aan leuke dingen in plaats van aan militaire, dan zou dat ook als uitgangspunt kunnen worden genomen bij de besluiten om oorlogen te voeren, niet omdat er dan te weinig geld en soldaten ter beschikking komen, maar omdat “het volk” er geen trek in heeft. Degene die vindt dat dit een crisis is identificeert zich kennelijk niet met dat volk wat op zijn zachtst gezegd bedenkelijk is.
Kritiek op de politiek en de “military” is heel heilzaam. Bacevich is van mening dat zij hindernissen opwerpen voor de “macht”. Wat is die echter anders dan de politiek, zich overigens niet alleen materialiserende in militaire actie, maar ook in diplomatieke. Bacevich doet net alsof er een “power” bestaat buiten de politiek. Hij denkt waarschijnlijk aan het gigantische materieel dat een afdeling van defensie verzameld heeft of zich door wapenfabrikanten heeft laten aansmeren. Dat is voor hem de macht. De drie “limits” zijn maatschappelijke, politieke en militaire onmacht. Men zou de titel van zijn boek dus moeten vertalen met “De onmacht van de macht” wat uiteraard onzin is.
Dat is het boek dan ook. Het ware beter geweest als hij een boek had geschreven getiteld “The structure of power”, waarin hij had kunnen laten zien dat macht het resultaat van velerlei factoren is, o.a. het militaire materieel, maar dat politieke bekwaamheid, militaire competentie, voldoende bemanning, voldoende geld, maatschappelijk draagvlak, diplomatieke mogelijkheden ook factoren zijn die mede bepalen hoeveel macht een land heeft. Nu is het net of de ex-militair Bacevich het betreurt dat zijn land zoveel mooie apparatuur heeft, maar dat “men” dat helaas niet ziet en er geen gebruik van maakt. Een misplaatste lamentatie dus.
Hij slaat trouwens nog een belangrijke “limit” over: de juridische grenzen die aan het gebruik van geweld gesteld zijn. Dit is zelfs veel meer een “echte” grens, in ieder geval meer structureel dan de drie behandelde crises. De juridische begrenzing van de macht is geen crisis, maar een rechtsregel. Misschien wordt het tijd dat hij daar eens over nadenkt.
Aan de tekortkomingen van de politiek en de “military” kan wel wat worden gedaan: kies een betere president en ontsla een reeks incompetente generaals. De maatschappij daarentegen is minder gemakkelijk te veranderen, als dat al nodig zou zijn.
Om met het laatste te beginnen, als de Amerikanen er de voorkeur aan geven hun geld te besteden aan leuke dingen in plaats van aan militaire, dan zou dat ook als uitgangspunt kunnen worden genomen bij de besluiten om oorlogen te voeren, niet omdat er dan te weinig geld en soldaten ter beschikking komen, maar omdat “het volk” er geen trek in heeft. Degene die vindt dat dit een crisis is identificeert zich kennelijk niet met dat volk wat op zijn zachtst gezegd bedenkelijk is.
Kritiek op de politiek en de “military” is heel heilzaam. Bacevich is van mening dat zij hindernissen opwerpen voor de “macht”. Wat is die echter anders dan de politiek, zich overigens niet alleen materialiserende in militaire actie, maar ook in diplomatieke. Bacevich doet net alsof er een “power” bestaat buiten de politiek. Hij denkt waarschijnlijk aan het gigantische materieel dat een afdeling van defensie verzameld heeft of zich door wapenfabrikanten heeft laten aansmeren. Dat is voor hem de macht. De drie “limits” zijn maatschappelijke, politieke en militaire onmacht. Men zou de titel van zijn boek dus moeten vertalen met “De onmacht van de macht” wat uiteraard onzin is.
Dat is het boek dan ook. Het ware beter geweest als hij een boek had geschreven getiteld “The structure of power”, waarin hij had kunnen laten zien dat macht het resultaat van velerlei factoren is, o.a. het militaire materieel, maar dat politieke bekwaamheid, militaire competentie, voldoende bemanning, voldoende geld, maatschappelijk draagvlak, diplomatieke mogelijkheden ook factoren zijn die mede bepalen hoeveel macht een land heeft. Nu is het net of de ex-militair Bacevich het betreurt dat zijn land zoveel mooie apparatuur heeft, maar dat “men” dat helaas niet ziet en er geen gebruik van maakt. Een misplaatste lamentatie dus.
Hij slaat trouwens nog een belangrijke “limit” over: de juridische grenzen die aan het gebruik van geweld gesteld zijn. Dit is zelfs veel meer een “echte” grens, in ieder geval meer structureel dan de drie behandelde crises. De juridische begrenzing van de macht is geen crisis, maar een rechtsregel. Misschien wordt het tijd dat hij daar eens over nadenkt.
dinsdag 9 augustus 2011
Amerika "in decline"
Naar aanleiding van Best of TomDispatch: Chalmers Johnson, Dismantling the Empire | TomDispatch. Genoeg mensen zagen het al aankomen. Al in 1988 betoogde Paul Kennedy in zijn beroemde boek "The Rise and Fall of the Great Powers" dat de Amerikanen het risico liepen om hun capaciteit te overschatten en dat hun "empire" al "in decline" was. Het leidde in de VS tot grote woede, vergelijkbaar met die over de downgrading van Standard & Poor. Een hegemonie op wereldschaal is het grootst denkbare historische risico. Zij verlamt alle alternatieven om de grote historische gevaren het hoofd te bieden. Een van de auteurs die duidelijk zag aankomen dat Amerika op het hellende vlak zat was Chalmers Johnson. Hij schreef er een aantal boeken over. Hij overleed in november 2010. Zijn boek over de ontmanteling van Amerika als rijk was een bestseller, een "best of TomDispatch".
woensdag 27 juli 2011
Geschiedenis van de roman
Net dit boek ontvangen. Waarom heb ik het besteld? Ik was bezig met de stellingen van Pierre Daniel Huet over de oorsprongen van de roman. Hij wijst die aan in het Midden Oosten, bij de Arabieren, Egyptenaren, Joden, Syriërs, Perzen en Indiërs. Die volken fantaseerden er volgens hem maar op los. Via Anatolië hebben zij de Grieken beïnvloed die hun verhaaltjes zijn gaan overnemen. In waarheid, voegt hij eraan toe, vertaalden en bewerkten de Perzen, de Indiërs en de Arabieren de "Fabels van Aesopus" die ze dan toeschreven aan anderen dan Aesopus. Een van die bewerkingen is de Arabische die de "Fabels van Bidpay" of "Kalila wa Dimna"
wordt genoemd, naar een tweetal heel wijze jakhalzen die elkaar dit soort dierenfabels vertellen. Het zijn altijd korte verhaaltjes die zich a fspelen tussen dieren, zoals La Fontaine ze in zijn "Fables" heeft verteld, waarvan hij er trouwens ook een deel aan deze "Fabels van Aesopus" heeft ontleend. De wijsheid zit in de les die men kan trekken uit het vertelde. Imme Dros heeft dit heel aardig samengevat op de achterkant van het boek.
Huet vertelt nog veel meer over de oorsprong van de roman, het hele vertoog van hem heb ik vertaald en hier gepubliceerd. Huet leefde in de 17e en het begin van de 18e eeuw. Hij was de eerste die zo'n geschiedenis schreef. Tegenwoordig denkt men anders over het begin van de romanschrijverij. Een - ook - Franse schrijver als Pierre Grimal wijst erop dat er al bij Homerus en Herodotus romanachtige verhalen voorkomen en dat het Griekse theater veel heeft bijgedragen aan de vorming van romanpersonages. De eerste "echte" romans zijn van het begin van de jaartelling; ze zijn geschreven in het Grieks en het Latijn en, op een na, allemaal vertaald in het Nederlands. "Dafnis en Chloë" is er een van en misschien wel de bekendste.
wordt genoemd, naar een tweetal heel wijze jakhalzen die elkaar dit soort dierenfabels vertellen. Het zijn altijd korte verhaaltjes die zich a fspelen tussen dieren, zoals La Fontaine ze in zijn "Fables" heeft verteld, waarvan hij er trouwens ook een deel aan deze "Fabels van Aesopus" heeft ontleend. De wijsheid zit in de les die men kan trekken uit het vertelde. Imme Dros heeft dit heel aardig samengevat op de achterkant van het boek.
Huet vertelt nog veel meer over de oorsprong van de roman, het hele vertoog van hem heb ik vertaald en hier gepubliceerd. Huet leefde in de 17e en het begin van de 18e eeuw. Hij was de eerste die zo'n geschiedenis schreef. Tegenwoordig denkt men anders over het begin van de romanschrijverij. Een - ook - Franse schrijver als Pierre Grimal wijst erop dat er al bij Homerus en Herodotus romanachtige verhalen voorkomen en dat het Griekse theater veel heeft bijgedragen aan de vorming van romanpersonages. De eerste "echte" romans zijn van het begin van de jaartelling; ze zijn geschreven in het Grieks en het Latijn en, op een na, allemaal vertaald in het Nederlands. "Dafnis en Chloë" is er een van en misschien wel de bekendste.
dinsdag 12 juli 2011
maandag 13 juni 2011
Ton Lenssen
Aan het werk.
De meeste mensen denken dat ik, omdat ik gepensioneerd ben, niet meer werk. Ik heb inderdaad geen baan meer, maar ik werk wel. En niet zo weinig. Het is niet zo dat ik "mijn literatuur bijhoud", dus mij op de hoogte blijf houden van wat er op het vakgebied verschijnt. Dat doe ik ook wel, maar niet systematisch. Toen ik mijn betrekking opgaf was ik van plan schrijver te worden, literair schrijver. Vakschrijver was ik allang. Ik heb inmiddels twee romans geschreven en een paar novellen, maar die zijn niet gepubliceerd. Ik wil ook niet publiceren. Je ligt dan veel te veel vast en krijgt allerlei ongewenst publiek over je heen, terwijl er van het schrijven niks meer terecht komt. Je moet namelijk ook ontzettend veel lezen. Dus daar gaat mijn tijd mee heen. Op het ogenblik lees ik "Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan..." van Louis Couperus weer eens. Een beetje een draak, maar in het algemeen genomen een meesterwerk. Ik weet zelf niet meer hoe vaak ik het gelezen heb. Van hem heb ik geleerd dat je van romans gelukkig wordt.
En dan lees ik voor mijn "global novel". Pas nog "Point Omega" van Don DeLillo. Een mooi boek waar ik vooralsnog weinig van begrijp. Dat kan, hoor.
Ik lees natuurlijk van alles door elkaar, zo ben ik nu eenmaal. Een aantal jaren geleden heb ik een lijst van romans opgesteld en het plan opgevat om alle boeken daarvan te lezen. Zij vertegenwoordigen de geschiedenis van de roman, de Westerse. De lijst staat hier voor wie er belangstelling voor heeft. Ik schiet aardig op, maar sommige mensen hebben onleesbare pillen geproduceerd. Ik heb twee algemene leiddraden voor die geschiedenis: "La pensée du roman" van Thomas Pavel en "The True Story of the Novel" van M.A. Doody. Verder heb ikzelf een Inleiding in de geschiedenis van de roman" geschreven met de genoemde literatuurlijst. Ik ben dus al een klein baasje op dit - gelukkig grenzenloze - gebied.
Enfin, wie wil weten wat ik nog meer doe moet dit blog en mijn websites maar eens uitpluizen.
zaterdag 26 maart 2011
De wereld en ik 11
Terwijl ik bezig was de president van de Verenigde Staten van Noord-Amerika de les te lezen, bekroop mij stilaan de gedachte dat het er helemaal niet toe doet wat de man gestudeerd heeft. Reagan deed het ook best. (Dit laat ik niet gelden voor Palin.) Ik wilde daar natuurlijk een blog aan wijden, maar ineens begon er van alles te gebeuren waar geen mens op had gerekend. Net zoals indertijd de Val van de Muur. Welk voordeel de opgenoemde president nu heeft van de vorming die hem, volgens Kloppenberg, een geheide volger van de Amerikaanse buitenlandse traditie heeft gemaakt, kan ik niet beoordelen, want het lijkt erop dat die traditie zelf momenteel meer ter discussie staat dan men tot voor een paar maanden voor mogelijk had gehouden. Wat was alles toch nog eenvoudig? Amerika was de hegemoon en dat was het dan. Voor sommigen was al wel duidelijk dat een hegemoon niet een alleskunner is. Hij kan bij voorbeeld met al zijn "overwhelming power" niet eens een handvol zwervende krijgers in Afghanistan aan. Hij kan zelfs geen vaste en duidelijke politieke lijn vinden in zijn buitenlands beleid. ("Buitenlands" beleid? Een mooie term voor het beheer van de hegemoniale invloedssfeer.) Terwijl de hegemoon decennia lang de moslimwereld met zetbazen heeft geregeerd openbaart zich nu ineens een zelfstandigheid van denken en willen waaraan men ten burele van genoemde hegemoon niet heeft gedacht. Men is daar wel op de hoogte! En dat terwijl ieder telefoongesprek, iedere email, ieder blog, ieder facebook, hyves en wat dies meer zij geregistreerd wordt in de databestanden van de CIA. De Amerikaanse buitenlandtraditie blijkt net zo'n vernisachtige, abstracte, anonieme en onrelevante machine te zijn als de kassa's van Albert Hein. (De enige vraag daar waar je antwoord op kunt verwachten luidt: "wat zeggu?". En dan nog.) Tot enige concreetheid is zulks niet in staat. Wat moest ik daarover schrijven wat niet iedereen duidelijk zelf kon waarnemen?
Voeg hierbij dat ik weer een aanval van jicht te verduren heb gekregen en men begrijpt dat ik even niet heb kunnen bloggen. Hiermee gaat het inmiddels beter dan met het Amerikaanse buitenlandbeleid. Gelet op wat er nog buiten Egypte, Tunesië en Libië in de "Arabische" wereld plaats grijpt, moet de fundamentele wijziging van dat beleid nog beginnen. Er staat ons dus nog veel leuks te wachten.
Voeg hierbij dat ik weer een aanval van jicht te verduren heb gekregen en men begrijpt dat ik even niet heb kunnen bloggen. Hiermee gaat het inmiddels beter dan met het Amerikaanse buitenlandbeleid. Gelet op wat er nog buiten Egypte, Tunesië en Libië in de "Arabische" wereld plaats grijpt, moet de fundamentele wijziging van dat beleid nog beginnen. Er staat ons dus nog veel leuks te wachten.
dinsdag 11 januari 2011
Afghanistan of Haïti?
Eerst waren het er 350, nu al zo'n 550 en niemand heeft ook maar enige garantie dat het er niet nog meer worden. En of zij enig succes zullen hebben. Er moeten goed opgeleide politie-agenten zijn op het moment dat de oorlog voorbij is, schrijft een deskundige in NRC-Handelsblad. Wanneer is dat? Tegen die tijd zijn de goed opgeleide agenten al met pensioen.
Maar vooral, waarvandaan die fixatie op Afghanistan? Een paar jaar geleden wisten wij niet eens waar het ligt. Dankzij de niet aflatende propaganda van de Verenigde Staten en de NAVO weten wij het nu. Wij weten ook wat het probleem is: politieke onwil. En een land als de Verenigde Staten die met - letterlijk - alle geweld die mensen daar iets willen opdringen waar zij helemaal niet voor voelen en wat zij niet aankunnen. En "wij", Nederland, bouwen hier en daar iets, een moskee of een brug of een stuk weg, en doen daar "goed werk". En wat nog veel mooier is, wij zijn er erg geliefd. Dat overkomt ons inderdaad maar zelden.
En wij zijn niet alleen dáár geliefd, maar ook nog eens in Washington en bij de NAVO. Dat is ook van groot belang want daar ligt de toekomst van onze politici, daar liggen de mooie internationale banen, daar is het circuit waar je je regelmatig moet laten zien en waar je aan moet bijdragen. Niet "wij", maar onze politici. Want waar moeten zij, ocharme, naar toe als zij hier de top hebben bereikt, op een leeftijd dat zij - voor hun eigen gevoel - nog niet zijn uitgeteld? Iedereen weet toch dat dit land veel te klein is voor mensen met de allure die wij dagelijks aanschouwen. Enige andere reden voor de fixatie op Afghanistan kan ik niet bedenken.
En dan, een Amerikaanse soldaat in Afghanistan kost per jaar een miljoen dollar. Wat kosten onze soldaten? Tel maar uit, 550 maal een miljoen, per jaar. Dat is een half miljard, beste collega belastingbetalers, beste producenten van cultuur, beste zorgverleners, enz.
Alsof er geen problemen in de wereld zijn waar "wij" ons veel verdienstelijker zouden kunnen maken. Neem eens Haïti. Een jaar geleden een ramp, vandaag nog geen begin gemaakt met de reconstructie. De mensen huizen nog in tenten in plaats van fatsoenlijke noodvoorzieningen, allerwegen heerst de cholera, moord en verkrachting zijn aan de orde van de dag. Zo'n aardbeving is geen politieke onwil. Als wij een overdaad aan zulke goeie politietrainers hebben, dan kunnen ze daar terecht, lijkt mij. (Wij hebben natuurlijk helemaal geen overdaad en ware dat wel zo, dan zouden zij ingezet kunnen worden voor de training van onze eigen agenten, die ook niet zo fameus functioneren. Misschien dat die overdadige trainers iets zouden kunnen doen aan de papierwinkel die onze politie, naar eigen zeggen, belet om het goed te doen.) En wat Haïti betreft, ik lees dat de reconstructie niet van de grond komt door de corruptie. Klinkt dat niet bekend? Is dat niet precies wat de reconstructie van Afghanistan, die overigens meer een constructie is, in de weg staat? Als de VS eens meer naar hun eigen achtertuin keken zouden zij zich geroepen kunnen voelen om in Haïti de orde te herstellen. Of in Mexico of Bolivia. Daar kan men hun belang nog wel begrijpen.
Maar vooral, waarvandaan die fixatie op Afghanistan? Een paar jaar geleden wisten wij niet eens waar het ligt. Dankzij de niet aflatende propaganda van de Verenigde Staten en de NAVO weten wij het nu. Wij weten ook wat het probleem is: politieke onwil. En een land als de Verenigde Staten die met - letterlijk - alle geweld die mensen daar iets willen opdringen waar zij helemaal niet voor voelen en wat zij niet aankunnen. En "wij", Nederland, bouwen hier en daar iets, een moskee of een brug of een stuk weg, en doen daar "goed werk". En wat nog veel mooier is, wij zijn er erg geliefd. Dat overkomt ons inderdaad maar zelden.
En wij zijn niet alleen dáár geliefd, maar ook nog eens in Washington en bij de NAVO. Dat is ook van groot belang want daar ligt de toekomst van onze politici, daar liggen de mooie internationale banen, daar is het circuit waar je je regelmatig moet laten zien en waar je aan moet bijdragen. Niet "wij", maar onze politici. Want waar moeten zij, ocharme, naar toe als zij hier de top hebben bereikt, op een leeftijd dat zij - voor hun eigen gevoel - nog niet zijn uitgeteld? Iedereen weet toch dat dit land veel te klein is voor mensen met de allure die wij dagelijks aanschouwen. Enige andere reden voor de fixatie op Afghanistan kan ik niet bedenken.
En dan, een Amerikaanse soldaat in Afghanistan kost per jaar een miljoen dollar. Wat kosten onze soldaten? Tel maar uit, 550 maal een miljoen, per jaar. Dat is een half miljard, beste collega belastingbetalers, beste producenten van cultuur, beste zorgverleners, enz.
Alsof er geen problemen in de wereld zijn waar "wij" ons veel verdienstelijker zouden kunnen maken. Neem eens Haïti. Een jaar geleden een ramp, vandaag nog geen begin gemaakt met de reconstructie. De mensen huizen nog in tenten in plaats van fatsoenlijke noodvoorzieningen, allerwegen heerst de cholera, moord en verkrachting zijn aan de orde van de dag. Zo'n aardbeving is geen politieke onwil. Als wij een overdaad aan zulke goeie politietrainers hebben, dan kunnen ze daar terecht, lijkt mij. (Wij hebben natuurlijk helemaal geen overdaad en ware dat wel zo, dan zouden zij ingezet kunnen worden voor de training van onze eigen agenten, die ook niet zo fameus functioneren. Misschien dat die overdadige trainers iets zouden kunnen doen aan de papierwinkel die onze politie, naar eigen zeggen, belet om het goed te doen.) En wat Haïti betreft, ik lees dat de reconstructie niet van de grond komt door de corruptie. Klinkt dat niet bekend? Is dat niet precies wat de reconstructie van Afghanistan, die overigens meer een constructie is, in de weg staat? Als de VS eens meer naar hun eigen achtertuin keken zouden zij zich geroepen kunnen voelen om in Haïti de orde te herstellen. Of in Mexico of Bolivia. Daar kan men hun belang nog wel begrijpen.
vrijdag 7 januari 2011
De wereld en ik 10
Wat ik het meest betreur aan deze intellectuele geschiedenis van Obama dat is de volstrekte afwezigheid van het volkenrecht. En als ik schrijf “volstrekte” dan bedoel ik ook dat ik geen enkele aanwijzing heb voor een volkenrechtelijke vorming van de president van het land dat zich “worldleader” noemt.
Wat is het volkenrecht? In de tijd dat ik in het vak tentamen deed was dat nog mondeling. Mijn examinator was een vriendelijke man die mij duidelijk op mijn gemak wilde stellen.
“Ik begin met een heel eenvoudige vraag,” zei hij. “Met welke twee woorden zou u het volkenrecht kunnen definiëren?”
Hij keek mij heel blijmoedig aan in de vaste overtuiging dat ik het antwoord in mijn mouw had zitten. Wat ik daar in de gauwigheid aantrof was een immens veelvoud van enkelvoudige onderwerpen: rechtssubjecten, verdragen, diplomatie, Verenigde Naties, - was dat wat hij bedoelde? - , codificatie, interventie, consuls, staten, direct werkende regels, mensenrechten, vreemdelingen, oorlog, zeerecht en zo voorts. Stonden de twee gevraagde woorden daarbij? Had ik ze ergens gelezen?
“U weet het wel,” moedigde mijn examinator mij aan, “u moet er alleen opkomen.”
Wist ik het wel? Ik moest het dus gelezen hebben. Of moest ik nu een procédé volgen waarmee ik erop kon komen? Aha, wacht even.
“Oorlog en vrede?” bracht ik uit, terwijl ik een druppel zweet in de kraag van mijn gehuurde jacquet voelde lopen.
“U bent eigenlijk al geslaagd,” zei mijn beul opgeruimd. “De rest is een kwestie van details.”
Ik was natuurlijk volledig van de kaart, vond het een gemene streek van de vriendelijk ogende man. Voordat ik daaraan echter kon toegeven kwam hij alweer met de volgende vraag. Hoe het verder ging herinner ik mij niet, behalve de manier waarop ik op antwoorden kwam en het slot. Ik had het gevoel dat iedere vraag zo’n zelfde inspanning van mij gevraagd had als die om op zijn twee woorden te komen. Iedere keer moest ik mij het systeem te binnen brengen dat hij voor ogen had en dat inderdaad logisch voortvloeide uit die woorden, maar dat ik nergens zo had gelezen.
In feite had ik het ook geweten, zoals hij zei, al dacht ikzelf dat het antwoord te infantiel, in ieder geval niet wetenschappelijk was.
“Ik ga normaal niet verder dan een 8,” zei hij op het einde, “maar ik vond u zo goed dat ik een 9 geef.”
“Maar u heeft nauwelijks de stof gevraagd die ik moest leren.”
“Dat klopt in zekere zin, maar ik heb u gevraagd zelfstandig te denken en te redeneren.”
Mijn cijfer was binnen, dus ik veroorloofde mij op te merken dat ik de vraag naar de twee woorden kinderachtig vond. Wij raakten daarover in een debat dat ik ook niet zal herhalen, maar zijn opvatting kwam erop neer dat het er in de wetenschap vaak om gaat moeilijke dingen eenvoudig te zeggen en dat zulks pas kan als je vertrouwd bent met de materie en scherp kunt redeneren.
“Oorlog en vrede”, dat is het dus. Landen die betrekkingen met elkaar hebben, kunnen met elkaar in vrede of in oorlog zijn. In vrede onderhouden zij diplomatieke betrekkingen en sluiten zij verdragen. In tijden van oorlog geldt het recht om oorlog te voeren en het recht dat het gedrag in de oorlog regelt. In de ene toestand werken de diplomaten, in de andere de militairen. Oorlog moet natuurlijk zoveel mogelijk vermeden worden, meningsverschillen en conflicten moeten zoveel mogelijk diplomatiek worden geregeld. Landen zijn, kort samengevat, in hun contacten met elkaar ook aan het recht gebonden, zelfs in tijden van oorlog, in beginsel net zoals burgers jegens elkaar aan recht zijn gebonden, ook in tijden van conflict.
Toen ik dat tentamen deed, in het begin van de 60er jaren van de vorige eeuw, dacht men nog grotendeels zo over het volkenrecht. Het was een recht dat de betrekkingen tussen staten regelt. Het was ook het recht van een rechtsorde aan de spits waarvan de Verenigde Naties stonden. Maar het was ook de tijd van de Koude Oorlog en van de twee de hele wereld beheersende mogendheden, de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten van Amerika, was de eerste degene die deze mooie constructie telkens saboteerde, niet de Amerikanen. Dat leidde ertoe dat deze rechtsorde toch maar moeizaam functioneerde. Hoewel er wel overleg was tussen - meestal - Russen, Amerikanen en Chinezen, zag het publiek meer dat belangrijke dingen in de Veiligheidsraad door de Sovjets en/of de Chinezen vaak werden geblokkeerd. Als jurist had ik daar niets mee te maken. Internationale rechterlijke organisaties bekommerden zich er ook niet om, oordeelden naar zogenaamd positief recht, ook al hield geen van de Machtigen er zich aan of aan de rechterlijke uitspraken.
Ik had de vervelende eigenschap dat ik mij niet tot dit juridische kon beperken. Ik las veel over de internationale betrekkingen, in boeken als die van de bovengenoemde Creijghton en Vlekke, en vroeg mij af in welke verhouding het volkenrecht stond tot de feitelijke toestanden. In het bijzonder zocht ik naar argumenten om aan te tonen dat de Amerikanen in een hegemonische positie verkeerden. Dat leek niet het geval, de Sovjets leken even sterk, maar ik geloofde dat niet. De Verenigde Staten hadden hen bij de bestrijding van de Duitse nazi’s moeten steunen. Dus. Verder vond ik het ook maar vreemd dat men achter het Ijzeren Gordijn geen consumptie-artikelen kon krijgen in vergelijking met de mate en de kwaliteit die ze in het Westen hadden. En dat men daar geen noemenswaard inkomen had. Daar moest revolutie van komen. Teveel geld werd uitgegeven aan oorlogstuig, geld dat onthouden werd aan de bevolking wat tot ontevredenheid moest leiden. Ik kende uit eigen ervaring de situatie van de Wederopbouw toen bezuinigd werd op de ambtenarensalarissen - het zogenaamde loonkonijn - die jarenlang bevroren werden zodat ze tenslotte meer dan 30 procent achter lagen op het bedrijfsleven. De effecten van zulke eenzijdige politiek kende ik van huis uit. Ik had in mijn opvattingen weinig tot geen medestanders, maar ik kon niets anders bedenken en tenslotte, op het einde van de 80er jaren, kreeg ik gelijk: de Sovjet-Unie was uitgehold en implodeerde. En nu, was de vraag. Nu, dat was: wat gingen de Amerikanen doen die een “overwhelming” oorlogspotentieel hadden, maar geen vijand. Ik was ervan overtuigd dat zij wel een nieuwe zouden vinden, desnoods maken. En het volkenrecht? Ik had er niet veel fiducie in. Wat zouden de Amerikanen doen? De president proclameerde een nieuwe wereldorde en een nieuw “worldleadership”. De hele wereld was volgens de Amerikaanse filosoof Fukuyama liberaal-democratisch geworden, op een paar kleinigheden, zoals China en Rusland na, en de Chinezen waren economisch al aan het democratiseren. Minder positief was Paul Kennedy die sprak van de “decline” van Amerika. He, wat “decline”? Ja, hoor, neergang. Heel Amerika viel over hem heen. De man wist natuurlijk niets van de “American Dream”. Intussen begonnen de Amerikanen maar vast Koeweit te bevrijden en het Midden-Oosten te stabiliseren. Dat zag er voor mij niet uit naar “worldleadership”, zelfs nauwelijks naar “compliance” met het volkenrecht. Het zag eruit naar een ondubbelzinnige hegemonie waarin de hegemoon kon doen en laten wat hem het beste schikte, zoals de koningen in de tijd van het absolutisme, vooral dus wat in zijn voordeel was. Een wereldleider moet toch een stuk onpartijdiger en minder egoïstisch optreden, moet zich het respect van de hele wereld verdienen, iedereen het zijne willen geven. Nu is het zo dat overal waar het de een of andere Amerikaan invalt om ergens ter wereld te zijn, de president van de "worldleader" optreedt, liefst gewapenderhand, om die Amerikaan ter plaatse te beschermen. Dat is een constante doctrine die openlijk is uitgesproken.
(Wordt vervolgd, want er is nog veel over te zeggen.)
Wat is het volkenrecht? In de tijd dat ik in het vak tentamen deed was dat nog mondeling. Mijn examinator was een vriendelijke man die mij duidelijk op mijn gemak wilde stellen.
“Ik begin met een heel eenvoudige vraag,” zei hij. “Met welke twee woorden zou u het volkenrecht kunnen definiëren?”
Hij keek mij heel blijmoedig aan in de vaste overtuiging dat ik het antwoord in mijn mouw had zitten. Wat ik daar in de gauwigheid aantrof was een immens veelvoud van enkelvoudige onderwerpen: rechtssubjecten, verdragen, diplomatie, Verenigde Naties, - was dat wat hij bedoelde? - , codificatie, interventie, consuls, staten, direct werkende regels, mensenrechten, vreemdelingen, oorlog, zeerecht en zo voorts. Stonden de twee gevraagde woorden daarbij? Had ik ze ergens gelezen?
“U weet het wel,” moedigde mijn examinator mij aan, “u moet er alleen opkomen.”
Wist ik het wel? Ik moest het dus gelezen hebben. Of moest ik nu een procédé volgen waarmee ik erop kon komen? Aha, wacht even.
“Oorlog en vrede?” bracht ik uit, terwijl ik een druppel zweet in de kraag van mijn gehuurde jacquet voelde lopen.
“U bent eigenlijk al geslaagd,” zei mijn beul opgeruimd. “De rest is een kwestie van details.”
Ik was natuurlijk volledig van de kaart, vond het een gemene streek van de vriendelijk ogende man. Voordat ik daaraan echter kon toegeven kwam hij alweer met de volgende vraag. Hoe het verder ging herinner ik mij niet, behalve de manier waarop ik op antwoorden kwam en het slot. Ik had het gevoel dat iedere vraag zo’n zelfde inspanning van mij gevraagd had als die om op zijn twee woorden te komen. Iedere keer moest ik mij het systeem te binnen brengen dat hij voor ogen had en dat inderdaad logisch voortvloeide uit die woorden, maar dat ik nergens zo had gelezen.
In feite had ik het ook geweten, zoals hij zei, al dacht ikzelf dat het antwoord te infantiel, in ieder geval niet wetenschappelijk was.
“Ik ga normaal niet verder dan een 8,” zei hij op het einde, “maar ik vond u zo goed dat ik een 9 geef.”
“Maar u heeft nauwelijks de stof gevraagd die ik moest leren.”
“Dat klopt in zekere zin, maar ik heb u gevraagd zelfstandig te denken en te redeneren.”
Mijn cijfer was binnen, dus ik veroorloofde mij op te merken dat ik de vraag naar de twee woorden kinderachtig vond. Wij raakten daarover in een debat dat ik ook niet zal herhalen, maar zijn opvatting kwam erop neer dat het er in de wetenschap vaak om gaat moeilijke dingen eenvoudig te zeggen en dat zulks pas kan als je vertrouwd bent met de materie en scherp kunt redeneren.
“Oorlog en vrede”, dat is het dus. Landen die betrekkingen met elkaar hebben, kunnen met elkaar in vrede of in oorlog zijn. In vrede onderhouden zij diplomatieke betrekkingen en sluiten zij verdragen. In tijden van oorlog geldt het recht om oorlog te voeren en het recht dat het gedrag in de oorlog regelt. In de ene toestand werken de diplomaten, in de andere de militairen. Oorlog moet natuurlijk zoveel mogelijk vermeden worden, meningsverschillen en conflicten moeten zoveel mogelijk diplomatiek worden geregeld. Landen zijn, kort samengevat, in hun contacten met elkaar ook aan het recht gebonden, zelfs in tijden van oorlog, in beginsel net zoals burgers jegens elkaar aan recht zijn gebonden, ook in tijden van conflict.
Toen ik dat tentamen deed, in het begin van de 60er jaren van de vorige eeuw, dacht men nog grotendeels zo over het volkenrecht. Het was een recht dat de betrekkingen tussen staten regelt. Het was ook het recht van een rechtsorde aan de spits waarvan de Verenigde Naties stonden. Maar het was ook de tijd van de Koude Oorlog en van de twee de hele wereld beheersende mogendheden, de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten van Amerika, was de eerste degene die deze mooie constructie telkens saboteerde, niet de Amerikanen. Dat leidde ertoe dat deze rechtsorde toch maar moeizaam functioneerde. Hoewel er wel overleg was tussen - meestal - Russen, Amerikanen en Chinezen, zag het publiek meer dat belangrijke dingen in de Veiligheidsraad door de Sovjets en/of de Chinezen vaak werden geblokkeerd. Als jurist had ik daar niets mee te maken. Internationale rechterlijke organisaties bekommerden zich er ook niet om, oordeelden naar zogenaamd positief recht, ook al hield geen van de Machtigen er zich aan of aan de rechterlijke uitspraken.
Ik had de vervelende eigenschap dat ik mij niet tot dit juridische kon beperken. Ik las veel over de internationale betrekkingen, in boeken als die van de bovengenoemde Creijghton en Vlekke, en vroeg mij af in welke verhouding het volkenrecht stond tot de feitelijke toestanden. In het bijzonder zocht ik naar argumenten om aan te tonen dat de Amerikanen in een hegemonische positie verkeerden. Dat leek niet het geval, de Sovjets leken even sterk, maar ik geloofde dat niet. De Verenigde Staten hadden hen bij de bestrijding van de Duitse nazi’s moeten steunen. Dus. Verder vond ik het ook maar vreemd dat men achter het Ijzeren Gordijn geen consumptie-artikelen kon krijgen in vergelijking met de mate en de kwaliteit die ze in het Westen hadden. En dat men daar geen noemenswaard inkomen had. Daar moest revolutie van komen. Teveel geld werd uitgegeven aan oorlogstuig, geld dat onthouden werd aan de bevolking wat tot ontevredenheid moest leiden. Ik kende uit eigen ervaring de situatie van de Wederopbouw toen bezuinigd werd op de ambtenarensalarissen - het zogenaamde loonkonijn - die jarenlang bevroren werden zodat ze tenslotte meer dan 30 procent achter lagen op het bedrijfsleven. De effecten van zulke eenzijdige politiek kende ik van huis uit. Ik had in mijn opvattingen weinig tot geen medestanders, maar ik kon niets anders bedenken en tenslotte, op het einde van de 80er jaren, kreeg ik gelijk: de Sovjet-Unie was uitgehold en implodeerde. En nu, was de vraag. Nu, dat was: wat gingen de Amerikanen doen die een “overwhelming” oorlogspotentieel hadden, maar geen vijand. Ik was ervan overtuigd dat zij wel een nieuwe zouden vinden, desnoods maken. En het volkenrecht? Ik had er niet veel fiducie in. Wat zouden de Amerikanen doen? De president proclameerde een nieuwe wereldorde en een nieuw “worldleadership”. De hele wereld was volgens de Amerikaanse filosoof Fukuyama liberaal-democratisch geworden, op een paar kleinigheden, zoals China en Rusland na, en de Chinezen waren economisch al aan het democratiseren. Minder positief was Paul Kennedy die sprak van de “decline” van Amerika. He, wat “decline”? Ja, hoor, neergang. Heel Amerika viel over hem heen. De man wist natuurlijk niets van de “American Dream”. Intussen begonnen de Amerikanen maar vast Koeweit te bevrijden en het Midden-Oosten te stabiliseren. Dat zag er voor mij niet uit naar “worldleadership”, zelfs nauwelijks naar “compliance” met het volkenrecht. Het zag eruit naar een ondubbelzinnige hegemonie waarin de hegemoon kon doen en laten wat hem het beste schikte, zoals de koningen in de tijd van het absolutisme, vooral dus wat in zijn voordeel was. Een wereldleider moet toch een stuk onpartijdiger en minder egoïstisch optreden, moet zich het respect van de hele wereld verdienen, iedereen het zijne willen geven. Nu is het zo dat overal waar het de een of andere Amerikaan invalt om ergens ter wereld te zijn, de president van de "worldleader" optreedt, liefst gewapenderhand, om die Amerikaan ter plaatse te beschermen. Dat is een constante doctrine die openlijk is uitgesproken.
(Wordt vervolgd, want er is nog veel over te zeggen.)