zaterdag 5 januari 2013

Geschiedenis van Eurazië

 
Lees in John Darwins "After Tamerlane". Zijn premissen voor zijn geschiedenis van Eurazië geeft hij als volgt weer.
Rond 1400 telde Europa ook mee. Er waren toen in Eurazië drie culturen, de Chinese, de islamitische en de Europese. Europa was de laatkomer, de andere twee waren veel ouder. De ontwikkeling van Europa was na de opkomst van de Islam in het begin van de 8e eeuw veel langzamer geweest dan de islamitische, laat staan dan die van China dat allang voor de 8e eeuw een hoge mate van ontwikkeling had. Rond 1400 kon men dus spreken van een Euraziatisch evenwicht, en wel een eerste. De geschiedenis van Europa moet in die kontekst worden gezien. Europa had vijftien eeuwen nodig gehad om op de hoogte van China te komen. Na 1400 was de tijd van de grote steppenrijken van de Mongolen die vanaf de 3e eeuw Centraal Azië hadden gedomineerd en zowel hun zuidelijke als hun westerse buren hadden bedreigd, voorbij. Men kan ook zeggen dat rond 1400 Eurazië was gevormd, een gebied waar Europa een klein deel van vormde.
Darwin gaat bij zijn analyse uit van een viertal aannamen. De eerste is dat wij moeten afzien van het idee van een lineaire verandering in de loop van de moderne wereldgeschiedenis waarin Europa progressief naar superioriteit opsteeg, in de Tweede Wereldoorlog viel en opnieuw opsteeg als deel van het "Westen". De tweede luidt dat wij de periode van de expansie van Europa stevig verankerd moeten zien in zijn Euraziatische kontekst. De derde aanname is dat wij zorgvuldig moeten bedenken wat dat "Europa" eigenlijk was. (Drie argumenten verzetten zich tegen een visie op Europa als een eenheid: het was op zijn hoogst een losse en twistzieke "gemeenschap"; de unitaristische visie heeft geen oplossing voor het probleem van Rusland; het is nodig dat wij onze notie van Europa zowel naar het westen als naar het oosten uitbreiden.) En de vierde aanname heeft te maken met ons begrip van een rijk ("empire"), waarin rijken niet "normaal" zouden zijn. Tenslotte moeten wij ook heel voorzichtig zijn met het begrip "modern" en "modernisering", hoewel het begrip niet losgelaten moet worden.
Wat het laatste betreft zegt Darwin het volgende. De conventionele betekenis van moderniteit is gebaseerd op een schaal van prestatie. Politiek gesproken zijn zijn sleutelattributen een georganiseerde nationale staat met duidelijke grenzen; een ordelijke regering met een loyale bureaucratie om haar bevelen uit te voeren; een effectief middel om de publieke opinie te representeren; en een canon van rechten om de gewone burger te beschermen en de groei van een "burgerlijke samenleving" te bevorderen. Economisch gezien betekende "modern" het bereikt hebben van snelle, cumulatieve economische groei door industrieel kapitalisme met zijn sociale en technologische infrastructuur; de verankering van individuele eigendomsrechten; de systematische exploitatie van wetenschappelijk gebaseerde kennis. In culturele zin betekent het de scheiding van godsdienst alsmede het bovennatuurlijke enerzijds en de hoofdstroom van het denken en het maatschappelijke gedrag anderzijds; de verspreiding van alfabetisme; en een gevoel van gemeenschappelijke herkomst en identiteit binnen een "nationale" gemeenschap. De sleutelbegrippen van moderniteit zijn dan orde, discipline, hiërarchie en controle in maatschappijen die zich tot taak stellen het tot stand brengen van doelbewuste veranderingen op weg naar steeds hogere niveaus van "social efficiency".
Het is gemakkelijk in te zien dat de meeste van deze kriteria in werkelijkheid beschrijvingen zijn van wat verondersteld wordt te hebben plaatsgevonden in Europa. Europa werd modern, niet-Europa bleef pre-modern. Deze visie is echter slecht te verdedigen. De elementen van deze moderniteit waren zelden allemaal tegelijk aanwezig in een enkele maatschappij. Een aantal van de sleutelkenmerken waren ook aan te wijzen in andere culturen, het klassieke voorbeeld waarvan China is. En tenslotte kan het heel goed zijn dat andere soorten van moderniteit niet gedoemd waren tot mislukking vanwege hun inherente gebreken, maar dat het "mislukken" teweeg werd gebracht door de aanvallen van Europa op moderniseringspogingen van andere volken en staten en dat het niet Europa’s moderniteit was die triomfeerde, maar zijn superieure bekwaamheid in georganiseerd geweld.

vrijdag 4 januari 2013

Literatuur en de goden

Uit mijn dagboek (misschien iets opbeurends)
Volgens Aristoteles is de mens het enige dier dat kan lachen. Rabelais citeert de grote filosoof in een adres aan de lezers van "La vie treshorrificque du grand Gargantua, pere de Pantagruel iadis composee par M. Alcofribas abstracteur de quinte essence": "rire est le propre de l’ homme". Rabelais gaat hier iets verder dan Aristoteles. Hij noemt het lachen het eigenlijke van de mens. Aristoteles bedoelde alleen maar onderscheid te maken tussen dieren en mensen, in het midden latende wat het wezen van de mens is. Het ging hem ter aangehaalde plaatse, in het geschrift "De delen van het dier", om het dier. Ik ga verder uit van Rabelais: de mensen die niet kunnen lachen zijn onmensen. Dat is weer een andere definitie dan die van Cicero die van mensen die hun taal niet beheersen barbaren oftewel onmensen maakte. Milan Kundera noemt die niet-lachende onmensen " agelastoi", woord afgeleid van het Grieks. Kundera bedoelt serieuze mensen en dan, in de  Nederlandse betekenis, van "doodserieus". Sartre had het ook al over de "esprit de sérieux". Hij vertaalde niet best, hij bedoelde "serieel". Seriële mensen, doodserieuze mensen, mensen die geen gevoel voor humor hebben. Weer van een iets andere kant: mensen die niet kunnen relativeren.
Kundera plaatst deze onmensen tegenover de mensen die romans kunnen waarderen. Daartoe komt hij door de volgende redenering. Hij gaat uit van het joodse spreekwoord: " de mens wikt, God lacht". (Ook hier weer een interessante verschuiving: in Nederland zegt men dat de mens wikt en God beschikt. Dat is serieus.) De roman nu vertolkt de lach van God. Wat betekent dat? Wat moet men zich voorstellen van de lach van God? Harrie Mulisch zei ooit, dat hij God was. Hoewel hij het er niet bij zei, was hij dat als romancier en was hij God als hij sprak met de stem van de roman.
De stem van de roman is dus de lach van God? Ik geloof er niks van. Voor de joden mag dat zo zijn, voor mij waren het de Olympiërs die pas echt konden lachen, die van "De literatuur en de goden" van Roberto Calasso. Hoe dan ook, God of de goden, de stem van de roman is de stem van een tekst die boven de dingen staat, zelfs boven zijn eigen auteur. Kundera had in ieder geval gelijk met zijn idee dat de roman slimmer is dan de romancier. Wie zich aan de roman waagt, verkoopt zijn ziel aan de duivel.
Waarschijnlijk, denk ikzelf, is ook de poëzie en het toneel de lach van God en de goden. Ik ga er maar vanuit anders zou men nog kunnen denken dat ik Dante en Shakespeare buiten spel wil zetten. Dus, de literatuur is de lach van God en/of de goden.
Wij hebben dat goddelijke allemaal in ons, ook al zijn wij niet allemaal literatoren. Zijn wij dat trouwens niet? Freud zegt dat iedereen zijn eigen "Familienroman" ontwikkelt. Let wel, niet schrijft, maar ontwikkelt, vaak onbewust. Nog explicieter is de Amerikaan Mark Turner die een boek heeft gepubliceerd, getiteld "The Literay Mind. The Origins of Thought and Language". Deze man is professor Engels en lid van de faculteit neurowetenschap en cognitiewetenschap aan de Universiteit van Maryland, VS. Hij verdedigt de stelling dat literatuur niet iets is dat los staat van de alledaagse werkelijkheid, maar dat iedereen er niet alleen zijn levensverhaal op na houdt, maar zich altijd uitdrukt in narratieve structuren: iedere zin is immers een verhaal. Ik vond dit boek aangehaald door Antonio Damasio, een neurowetenschapper die al "Descartes’ Error" had gepubliceerd en daarna kwam met "The Feeling of What Happens. Emotion, Reason and the Human Brain " waarin hij Turner goedkeurend aanhaalt (nadat Turner zijn eerdere boek goedkeurend had aangehaald, maar dit terzijde). Met andere woorden, als wij praten of schrijven zijn wij literair.
Dat is maar ten dele waar, zoals iedereen weet. Praten of schrijven in vaktaal, om te beginnen, is niet literair. Het bouwen van gesproken of geschreven teksten waarin niets nieuws wordt verteld, al evenmin. Ook de taal van de journalist of de reclametekst is niet literair (bedoeld). De cliché-matige delen in literaire werken net zo min.
Wat is dan dat goddelijke dat wij allemaal in ons hebben? Het is een wat men vroeger noemde "boven de stof staan", een overstijging van de stof die men wil behandelen. Dat klinkt nogal arrogant en is het ook meestal gevonden. Niettemin is het niet zo vreemd of uitzonderlijk. Een kok staat boven het maal dat hij bereidt, de klant in het restaurant niet. De laatste verwacht van de kok ook dat hij erboven staat, anders heeft hij "er geen verstand van". Iedere vakman moet verstand hebben van de dingen die in zijn vak aan de orde komen, of hij nu timmerman of professor of huisarts is. (Het goddelijke in de timmerman!!)
Er komt nog iets bij. Dat boven de stof staan moet wel een bepaalde stijl hebben, stijl opgevat als het samenstel van de ingrediënten die de smaak maken. Die moet goddelijk zijn, nektar en ambrozijn. Ik realiseer mij dat ik hiermee in de beruchte cirkel terecht kom, maar... ik moet nu gaan eten. So long dus.

woensdag 12 september 2012

Fukuyama's 'Staatslehre'

The title of the last book by Francis Fukuyama, "The Origins of Political Order. From Prehuman Times to the French Revolution", 2012, is difficult to swallow. "Political Order"? Which one? There are many. The term is derived from Samuel Huntington’s "Political Order in Changing Societies" (1968). Huntington himself has asked Fukuyama to write a foreword to a reprint edition of his 1968 classic. Fukuyama set out to work on it but gradually realized that the book needed "some serious updating". It was written shortly after the start of the wave of decolonization and in the following very unstable situation while since its publication "momentous changes ... like the economic rise of East Asia, the collapse of global communism, the acceleration of globalization, and what Huntington himself labeled as the "third wave" of democratization that started in the 1970s" have occurred. Besides this there was another impulse, namely a preoccupation with "the real-world problems of weak and failed states". "From much of the period since September 11, 2001, I have been working on the problems of state and nation building in countries with collapsed or unstable governments". (I don’t know what September 11, 2001 has got to do with this subject but it sounds to me like "CE".) "I began to wonder how any society had ever made the transition from a tribal- to a state-level society, how property rights had evolved out of customary ones, and how formal legal systems , dependent on a kind of third-party enforcement ... first made their appearance." Political development seemed to Fukuyama to be "movement beyond patrimonial relationships and personalistic politics..." The book of Huntington "took for granted the political world of a fairly late stage in human history, where such institutions as the state, political parties, law, military organizations, and the like all exist..." which was not sufficient for Fukuyama’s aims. So he began to work on the prehistory of political order.
I hope Fukuyama does not want to suggest that the history of political order began sometimes at the end of the 18th century and that all the foregoing was just prehistory, i.e. not history, especially as he observes himself that "these practices survived in many places and ... seemingly modern systems often reverted to them". So political order is only the modern system? What, then, is "personalistic politics"? In other words: what is the difference between politics and political order? Looking into the table of contents one is surprised to see that part 1 treats "before the state". As it is, for Fukuyama political order has three ingredients or "basic political institutions" (pg. 15): state, rule of law and accountable government, and parts 2 through 4 of the book are about each of these elements. Thus, we have a prestate situation and a prehistory. The prehistory comprises the prestate condition plus the period of the development of the state until the French Revolution. The state as it is defined by Fukuyama has reached his historical phase, after many an "historical experiment" (my term), perpetrated by many a national state, only with the French and American Revolutions. This is all very confusing. Fukuyama seems to be aware of this and has cleverly concealed his confusion by using the term "origins". (The correct title of his book might have been: "A Worldhistory of Politics".)

Be this the bad news, the good consists of the content of the book. On balance, it is a history of the state, a subject that in Europe conventionally was known as part of the "Staatslehre". What is maybe the most interesting thing about the book of Fukuyama is its scope. "Staatslehre" was confined to the western state, be it often comparing different western states (and sometimes the system of the Sovjet-Union as an alternative). "The Origins of Political Order" pretends to have a global scope. It treats the systems of China and India along with western states. It shows that the state already was instituted in China, but that the rule of law and governmental accountability are western creations of a later date. Most of the book analyses national and consequentially different histories of these creations as it does with China and India in its part on the state, China and India occasionally returning in the third and fourth parts on the history of the rule of law and governmental accountability (mainly to show that they lacked it).
Within its global and worldhistorical scope the book answers to the wonder Fukuyama refers to in his foreword: "how any society has ever made the transition... etc.". This indeed is a very remarkable phenomenon. The answer seems already been given by Hegel who choses the rise of the state as the beginning of history. History for him was the realization of the self-conscious community and the state was the most supreme form of this self-consciousness, it was the general consciousness. State formation, thus, was an act of consciousness, consisting in the organization of a community into a political capacity, elevating, as it were, a community to its proper constitution, a fascinating process like the take-off of a plane or a large bird, overcoming its gravity. This wonder is a legitimate start for an enquiry like Fukuyama has undertaken and it is adequately formulated: the starting point is the wonder at the object to be researched, in this case the act of state formation, itself being a miracle of political craftsmanship. How does one leave his belonging to a tribe, his personal politics or his patrimonial relationship or, for that matter, his own religion behind oneself to replace with the state? How can one accept "a kind of third-party enforcement" instead of his own pleasure or will? Fukuyama tries to find the answers in the history of the state.
(This book is the first volume of two to deal with this subject. The second volume is not yet published. In fact, I realize, a full review has to wait until the appearance of the second volume.)

woensdag 5 september 2012

Peter Hopkirk, The Great Game

"The Great Game" van Peter Hopkirk is eerst in 1990 verschenen met de subtitel "On Secret Service in High Asia", maar in de huidige versie van 1992, waarvan overigens de tekst hetzelfde is, als "The Struggle for Empire in Central Asia", met een nieuwe inleiding waarin het verschijnsel van "the New Great Game" wordt gesignaleerd. "The Great Game" duurde van 1813 tot 1907 en in de huidige worsteling wordt het "spel" met andere spelers heropend. Zoals bekend gaat het om de strijd om heerschappij in Centraal Azië. De Russen aan de noordkant van het gebied waren bezig met een groot expansieproject naar het Zuiden, wellicht met de uiteindelijke bedoeling India te veroveren. De Britten hadden handelsvestigingen aan de zuidkust van de Perzische Golf tot en met India. Zij waren bang dat de Russen deze vestigingen gingen bedreigen en tenslotte misschien veroveren. Het gebied waardoor aanvallen van de Russen verwacht konden worden en waar de Britten dus voorzorgsmaatregelen moesten nemen was wat tegenwoordig Centraal Azië wordt genoemd.
Het boek is mooi geschreven. Het beslaat zo’n 530 pagina’s en is ingedeeld in drie delen met samen 37 hoofdstukken van elk ongeveer 15 bladzijden, een lengte die de hoofdstukken stuk voor stuk goed leesbaar en spannend maakt. De stijl is journalistiek. De schrijver heeft zich geconcentreerd op de spelers in de "great game" en wel, zoals de eerste ondertitel al aangaf, de spelers in het veld, minder die in de kabinetten thuis. De politieke en diplomatieke verwikkelingen worden daardoor meer - summier vertelde - achtergrond dan hoofdzaak. Inmiddels worden de geopolitieke motieven van de twee rivalen, Rusland en Engeland, wel degelijk heel duidelijk.
De omslagtekst zegt dat het boek van Peter Hopkirk "de geschiedenis vertelt van deze grote imperialistische worsteling om strategische en economische suprematie die werd uitgevochten op het wrede en troosteloze gebied tussen de Kaukasus en China. Toen het spel begon lagen de grenzen van Rusland en Brits Indië zo’n 3000 kilometer uit elkaar, op het einde, toen de karavansteden van de oude Zijderoute een voor een in handen van de bereden kozakken waren gevallen, was die afstand geslonken tot op plaatsen minder dan 30 kilometer. Vaak leek oorlog onvermijdelijk. Hier is de niet-fictionele wereld van "Kim" van Kipling, gezien via de avonturen van de deelnemers aan beide kanten - spionage en verraad op grote schaal in exotische omgevingen. De helden en schurken zijn ambitieuze jonge officieren, bloeddorstige emirs, meedogenloze Russische generaals en islamitische heilige strijders." (Verzuimd zijn de Britse politici en de Russische tsaars.)
Naarmate het verhaal van het boek vordert wordt het onmetelijke gebied waar deze strijd plaatsvindt steeds meer bekend, maar in het begin zijn er maanden nodig voor een reis over bergen en door woestijnen om bv. van Baloetsjistan in Herat te komen. en was het gebied volstrekt onbekend. De woestijnen waren kurkdroog en heet, er was geen water en nauwelijks voedsel te krijgen en men had grote kans op beroving door bandieten. De bedoeling was informatie te verzamelen over de mogelijkheden van het doorkruisen van deze gebieden met legers van duizenden manschappen, wat uiteraard een veelvoud opleverde van de problemen die een klein troepje al had. Zowel de Russen als de Britten ondernamen telkens van hun kant deze exploratietochten die werden uitgevoerd door meestal jonge officieren.
"Peter Hopkirk was 19 jaar lang "staff writer" voor "The Times" van Londen, vijf als "chief reporter" en een specialist op het gebied van het Midden- en Verre Oosten. Hij heeft uitgebreid gereisd in Russisch en Chinees Centraal Azië, de Kaukasus, Mongolië, Oost-Turkije, Perzië, Afghanistan, Pakistan en Noord-Indië. Buiten dit heeft hij nog drie boeken over deze regio geschreven.

Hope in a new kind of union

In Hope in a new kind of union legt Fransesco Sisci, - op het ogenblik coördinator van het Italiaanse samenwerkingsprogram met de Centrale Partij School van China en Azië Editor van La Stampa, maar al heel lang inwoner van China, - uit dat Europa zich meer moet verenigen en de blik moet richten op Azië. Al een tijd wordt er gewerkt aan verbindingen met China over land, hetgeen veel goedkoper transport oplevert dan over zee. China van zijn kant investeert in Xingjian als bruggehoofd naar Midden- en West Eurazië, tot in Londen toe. Europa heeft, volgens Sisci, een eenvoudig middel om economisch op gang te komen, namelijk door als Europees bruggehoofd naar het Oosten de haven van het Italiaanse Tarente verder te ontwikkelen. Rotterdam heeft daar al een overeenkomst mee. Het zou het begin van een nieuw soort EU kunnen worden. Men begrijpt uit voorgaande blogs van mij dat dit artikel koren op mijn molentje is.

vrijdag 24 augustus 2012

Eurazië 3: een toeristische intellectueel

Waar ben ik nu eigenlijk mee bezig? Was ik niet eenvoudig internationaalrecht-jurist?
Als je internationaal recht studeert of beoefent werk je met een universeel systeem. Het internationaal recht geldt voor iedere staat ter wereld. De instanties die optreden tegen - of na - overtredingen zijn de Verenigde Naties en de justitiële derivaten daarvan. Ik zeg hiermee niet dat het zo wordt toegepast, behalve door die instanties. Net zoals bij een verbod op moord en doodslag zijn er overtredingen, wat niet wegneemt dat de regel geldt. Juristen, - rechters, advocaten, (de meeste) rechtsgeleerden, - gaan uit van universele gelding. Ook zij weten natuurlijk dat er enorme verschillen zijn tussen de staten die eraan onderworpen zijn. In principe echter doet dat er niet toe voor de gelding van het internationale recht. Luxemburg heeft volgens die leer evenveel rechten en plichten als de Verenigde Staten of China.
Sinds een jaar of tien wordt deze universele gelding aangevochten door o.m. de Verenigde Staten van Amerika. Heel opvallend, want die staat was nou juist de hevigste voorstander ervan tijdens de Koude Oorlog toen de Sovjet-Unie en China vaak dwarslagen, als het hun uitkwam. Er worden nu bevoegdheden geclaimd die zouden gelden voor hegemonische structuren, beter gezegd, voor dé hegemoon, de VS. Sinds de ineenstorting van de Sovjet Republiek zijn de VS, naar eigen zeggen, de leiders van een nieuwe wereldorde en hebben zij bijzondere rechten. Juristen noemen dit meestal “eigenrichting”, iets dat geen recht is noch voortbrengt. De meeste juristen volharden in hun stelling dat het internationale recht universele gelding heeft en geen privileges toestaat, zoals is vast te stellen in de papieren veroordelingen van veel wangedrag van de VS.
Het vervelende daarvan is dat zij, de juristen, vaak een heel beperkt zicht hebben op de internationale werkelijkheid. Zij oordelen immers alleen maar en wel volgens dat universele systeem. In het verleden heeft dat ertoe geleid dat een aantal internationaalrecht-juristen zich van dat vakgebied hebben afgekeerd en zich hebben overgegeven aan de leer van de internationale betrekkingen. Een heel interessante beschrijving van dit proces is geleverd door de Finse jurist Martti Koskenniemi in zijn erudiete boek The Gentle Civilizer of Nations. The Rise and Fall of International Law 1870-1960, 2001. Ik ga dat boek hier niet bespreken, maar wijs er op. Het begin van die afwending van het internationale, althans het volken- of internationale publiekrecht, is, volgens Koskenniemi, gemaakt door Carl Schmitt in zijn boek Der Nomos der Erde im Völkerrecht des Jus Publicum Europaeum van 1950. Zijn leer is inspiratiebron geworden voor veel en zeker de meest vooraanstaande Amerikaanse beoefenaren van de leer van de internationale betrekkingen. Politici hebben het idee dat zij meer gediend zijn met de adviezen van deze theoretici dan van juristen. Hun heersende leer is de realistische, vaak samenvallende met de neo-conservatieve ideologie. Die leer heeft het buitenlandse beleid van de laatste decennia bepaald.
Inmiddels is duidelijk aan het worden - voor sommigen al geworden - dat de Amerikanen niet alleen in deze wereld zijn en dat o.a. hun hegemonie duidelijke grenzen heeft. Voor het ontketenen van een oorlog in Irak had George W. Bush al een coalitie nodig; voor een nieuwe in Syrië krijgt Barack Obama geen toestemming van China en Rusland. Het verhindert inmiddels niet dat hij “covertly”, d.w.z. stiekum, oorlogshandelingen laat uitvoeren in landen waar de VS “niet mee in oorlog” is. Dat hij daarbij regelmatig de grenzen van het volkenrecht overschrijdt wordt afgedaan als juridische problematiek: het recht is er voor juristen, normale mensen hoeven er zich niet aan te storen. En dat de VS zich in zijn almachtpositie alles veroorlooft wat hun eigen god en constitutie verbieden, heet tegenwoordig “normaal”. Dat doen machthebbers nu eenmaal, dus... De “redenering” is natuurlijk fout. Compleet luidt zij: dat doen machthebbers nu eenmaal, dus doen ze dat nu eenmaal. Daar kom je niet mee vooruit. In de 18e eeuw, voor de Franse Revolutie, dacht men: dat doen machthebbers nu eenmaal, dus moeten ze worden afgeschaft, waarop de democratische revolutie volgde. Ook dat was realistisch.
Anyhow, ooit was ik docent volkenrecht(sgeschiedenis). Ik legde het opgenoemde universele systeem uit. Geleidelijk aan drong tot mij door dat het recht het dreigde te verliezen van de macht (van de VS). Sowieso vond ik dat het vreemd was dat het volkenrecht universeel zou zijn. Misschien globaal? Is dit zoals het is, ik was te lang werkzaam geweest in de juridische praktijk om de concreetheid van de werkelijkheid te miskennen. Ik bedoel daarmee dat het ene rechtssubject niet het andere is oftewel ik probeerde meer individualistisch te denken, meer uit te gaan van het concrete geval of, zoals (sommige) juristen zeggen: het ius in causa positum. Ik probeerde voor een concreet geval het recht te vinden zonder meteen - en als een automaat - naar de toepasbare rechtsregel te zoeken (en daarmee de zaak af te doen). Ik realiseer mij heel goed dat ik deze neiging niet alleen dankte aan mijn praktijkervaring, maar dat die ervaring integendeel was gevormd door mijn literaire achtergrond.
Dit vraagt om een nieuwe alinea. Ik denk, goed, ik beken dat mijn hele intellectuele habitus is gevormd door de lectuur van romans. De jurist moet uitgaan van “de feiten”, waarop hij het recht toepast, maar hij moet de beschrijving van de feiten zo beperkt mogelijk houden. Dat schreef de advocaat Cicero al in zijn vertogen over de retorica, de techniek van de advocaat. De roman daarentegen kan zich niet ver genoeg uitputten in feiten, zo ver dat hij het fatsoen, de moraal, de ethiek, het recht liefst vergeet... en het oordeel overlaat aan de lezer. Met die idee en met die praktijk ben ik opgegroeid en gevormd. En onder die optiek heb ik altijd het recht gezien.
Ik zal het niet nog moeilijker maken dan het al is, ik ging als vanzelf, van mijn eigen zelf over van de volkenrechtsleer naar het internationale leven. En wat zag ik daar? Een politieke toestand, een politieke problematiek. Als ik even van mijn roman opkeek, zag ik decennia lang wat wij de Koude Oorlog hebben genoemd. Het was heel eenvoudig - zo eenvoudig dat zelfs Madeleine Albright het ook heeft verteld - er waren twee blokken, een goed en een slecht. Goed waren de Amerikanen, slecht de communisten. (Omdat wij onze “bevrijding” te danken hadden aan de Amerikanen - ik heb er destijds geen gezien, maar wel Engelsen, Schotten Canadezen, Fransen - noemden wij de tegenstanders van het communisme niet kapitalisten, maar Amerikanen. De laatste tijd realiseren wij ons dat zij de kapitalisten waren, maar nog niet dat wij hun afzetgebied waren. De VS is onze “fifty-years master” geweest, zodat wij, Europeanen, nog steeds niet weten wat wij moeten.) Na de val van de Sovjet-Unie was Amerika de alleenheerser en de wereld unipolair: alles wordt bedisseld in Washington.
Ik vond het niet meer dan realistisch dat Amerika te bestuderen om te zien wie mijn leven bepaalde. Maar al studerende zag ik steeds meer de grenzen van die macht. Eerst in de vorm van het rijzende China, waar ook nogal wat schoeisel en kleding vandaan komt die ik draag. Ook dat land ging ik steeds meer bestuderen. Was het mogelijk mij, hier wonende, te schikken in een Chinese wereld? Zou ik kunnen leven in een Chinese hegemonie? Het werd mij heel snel duidelijk dat China een karrevracht aan geschiedenis en traditie meesleept, zo zelfs dat niet verwacht kan worden van een massa van 1.2 miljard mensen dat zij even omgaan, bv. van de ene dag op de andere een demokratie worden. En ik begreep dat China het nog niet kan opnemen tegen de militair veel sterkere VS, maar dat anderzijds een vernietiging van China door de VS ondenkbaar is. Zodat, natuurlijk, het blijft bij een politiek van “containment” wat neerkomt op pesten en hinderen. En, ook natuurlijk, zonder al teveel resultaat. China groeit door en breidt zijn invloedssfeer voortdurend uit. Het laatste vooral maakt er een speler op het “Grand Chesboard” (Brzezinski), in hoofdzaak Centraal Azië, van. Kijk, zegt men, Centraal Azië is de heilige graal van de Amerikaanse politiek.
En wat doe ik? Ik schakel over van Amerika en China naar Centraal Azië waar ik de spelers aantref van een nieuw “Great Game”, een nieuwe vorm van de strijd om de zeggenschap in Centraal Azië. De meest vanzelfsprekende van die spelers zijn natuurlijk de buren: in de eerste plaats - waarom eigenlijk? - China, Rusland, India en Europa, in de tweede Turkije, Iran, Afghanistan, Pakistan, vogels van zeer verschillend pluimage. Om een heel globale poging - nauwelijks reëel maar toch suggestief, naar ik hoop - te doen: confuciaanse en post-communistische Chinezen, post-communistische en Poetineske Russen, Boedistische en hindoeïstische Indiërs, moslims van Turkije, Iran, Afghanistan, Pakistan, liberale Europeanen. Denk niet dat het bij de buren blijft. Noord-Afrikaanse en Arabische staten dienen zich ook aan. En niet te vergeten het theokratische Israel. Het is nauwelijks tot niet denkbaar dat deze acteurs tot een overeenstemmende politiek over het Euraziatische werelddeel komen. Ja, kan men vragen, waarom de VS dan niet ook toegelaten; dit is geen “private party, everyone can join in”. Het lijkt een beetje op strandvolleybal met actieve deelname van de toeschouwers. En geen scheidsrechter.
Kortom, ik, d.w.z. wij zijn een heel eind af van de mooie, althans duidelijke tweedeling van de Koude Oorlog. En ik, als toeristische intellectueel, - want wat moet ik als gepensioneerde anders zijn dan toerist - heb er mijn handen vol aan.

donderdag 23 augustus 2012

Eurazië 2

Ik zie tot mijn grote verrassing dat ik in 2007 ook al over Eurazië heb geblogd. Wat is het verschil met wat ik nu doe? Ik was indertijd een beetje misleid door de website EURASIANET.ORG die grotendeels alleen maar over centraal Eurazië gaat, het gebied van de stans tussen Rusland in het Noorden en Iran en Afghanistan in het Zuiden. En ik was nog in de ban van China, zodat ik websites over dat land signaleerde. Eurazië als geheel was nog niet tot mij doorgedrongen. En zeker niet de geopolitieke betekenis van dit giga gebied.
Inmiddels - en dat verklaart misschien een beetje het stapeltje boeken dat ik nu net heb aangeschaft - heb ik mij gerealiseerd dat mij uit de geschiedenis een aantal Euraziatische dingen bekend waren. In de eerste plaats de rol die de steppenvolken, de Hunnen en de Mongolen met hun invallen en rijken hebben gespeeld. Heel lang geleden - when I was young - heb ik een boek gelezen over Dzjengis Khan (1162-1227), de grootste Mongoolse leider die zo'n beetje de helft van Eurazië veroverd heeft. (Ik herinner mij ook heel goed de film over hem met Omar Sharif en Stephen Boyd. En onlangs was er op televisie een heel nieuwe (2007) en heel mooie film over hem, "Mongol" getiteld.) Een tweede grote Mongoolse invasie werd geleid door Timoer Lenk of Tamerlan (1336-1405), over wie ik het toneelstuk van Christopher Marlowe (1564-1593) in twee delen "Tamburlaine the Great" ken, evenals het essay "Das Timurbild der Humanisten" van Eric Voegelin (1901-1985). Ook kende ik al het verschijnsel van de Zijderoute die al rond het begin van de jaartelling West- met Oost-Azië verbond. Tegenwoordig is er meer sprake van een "Olieroute". En verder herinnerde ik mij de "Great Game" (1813-1907), de strijd tussen Rusland en Engeland om zeggenschap over de zuidrand van Eurazië, tegenwoordig min of meer voortgezet als de "New Great Game".

dinsdag 21 augustus 2012

Eurazië

Vandaag ontvangen van John Darwin, After Tamerlane. The Rise and Fall of Global Empires, 1400-2000, 2007 en The Empire Project. The Rise and Fall of the British World-System, 1830-1970, 2012; Justin Marozzi, Tamerlane. Sword of Islam, Conqueror of the World, 2005; Jack Weatherford, Genghis Khan and the Making of the Modern World, 2004.
Wat moet ik hier allemaal mee? De laatste paar maanden heb ik Eurazië ontdekt. Nog een jaar geleden was ik gefixeerd op de alleenheerser, de Verenigde Staten van Amerika, totdat ik When China Rules the World van Martin Jacques en Aaron Friedbergs The Contest for Supremacy vond. Ik dacht toen dat wij ons veel meer in China moeten verdiepen omdat het wel eens het land van de toekomst zou kunnen zijn. Een afweging van de gewichten van de twee rivalen leek mij op zijn plaats en Friedberg voldeed aardig aan mijn wensen. Ook dat werd snel een fixatie. Ik houd daar niet van en ik begon mij eraan te ontworstelen. En kijk, ineens zag ik het licht. Waarom zitten de Amerikanen in Irak en Afghanistan? Wat moeten ze daar? Olie, grondstoffen? Het bevredigde mij niet, nog minder het idee dat ze daar de democratie brengen. Nee, de werkelijke reden is een geopolitieke: de Amerikanen voeren strijd met China, Rusland, Europa en India over Centraal-Azië. Eenmaal zover realiseerde ik mij dat Eurazië zo gigantisch groot is en op een zodanige manier samengesteld dat de Amerikanen kunnen vergeten dat zij er hun voor- of achtertuin van kunnen maken. Zij mogen meedingen met de grote Euraziatische machten, meer niet. Zo iets als een eindspel tussen Amerika en China is onzin. Almacht van Amerika nog meer. Dus, wij, Euraziaten, moeten ons meer richten op ons eigen gebied. En ik begon er zelf meteen mee door wat literatuur aan te schaffen.

woensdag 16 mei 2012

D66-democratie

Het accoord waar de vijf Lente-partijen het over eens zijn levert natuurlijk op wat wij, burgers, inleveren. "De fractievoorzitters hebben afgesproken om geen details uit het accoord naar buiten te brengen, "schrijft het NRC-Handelsblad. "Alexander Pechtold (D66): "Burgers hebben recht op het totaalbeeld. Dit uitzonderlijke proces moet snel, maar zorgvuldig gebeuren en dus willen we dat het CPB er nu eerst naar kijkt." Deze afspraak voorkomt ook dat de vijf partijen zich ten koste van elkaar kunnen profileren."
Ik kan niet zeggen dat ik dit een voorbeeld van democratisch denken vind. Natuurlijk hebben de burgers recht op het totaalbeeld. Moet dat anno 2012 nog gezegd worden? De uitspraak heeft waarschijnlijk de bedoeling de burgers voor te houden dat zij geen recht hebben op de beraadslagingen die tot het accoord hebben geleid, maar alleen op het totaalbeeld. Die beraadslagingen zouden maar telkens onderbroken worden, zoals het geval is in de tweede kamer waar de fractievoorzitters elkaar telkens in de rede vallen. En dan, dat partijen zich ten opzichte van elkaar profileren.... dat moet echt voorkomen worden. De burgers zouden nog kunnen denken dat deze vijf het niet in alle opzichten met elkaar eens zijn.
Het droevigste van dit alles vind ik dat juist Pechtold zich zo inzet voor achterkamertjespolitiek. Democratie is niet alleen kennisneming van het eindresultaat, maar ook van de redeneringen die ertoe hebben geleid. Die vormen er juist de ratio van oftewel, zonder de redegeving die tot het accoord heeft geleid, krijgen de burgers een dictaat.
En wat bedoelt hij met "dit uitzonderlijke proces"? Uitzonderlijk vind ik het ook, het is namelijk nog haastiger en onsystematischer in elkaar geflanst dan we van de kamer normaal al gewend zijn. Maar waarom die haast? O ja, voor onze kleinkinderen.... regeren is immers vooruitzien. Terwijl Gerrit Zalm niet eens een winstprognose voor ABN-AMRO voor dit jaar wil formuleren vanwege de onzekerheid van de markt, beeldt de politiek zich in dat zij beslissingen kan nemen voor over dertig veertig jaar.

zaterdag 5 mei 2012

Nederland belastingparadijs

Nederland is een belastingparadijs voor grote buitenlandse ondernemingen zoals Google, Apple, Microsoft, Facebook e.a. Een paar jaar geleden is dat in de Tweede Kamer al eens aan de orde geweest. De vraag was of Nederland daar iets onoirbaars mee deed. Nee, was het antwoord van staatssecretaris Weekers, alles legaal. Als ik het mij goed herinner kwam de vraag van het waarom niet aan de orde. Niettemin, waarom heeft Nederland dat paradijs, of beter gezegd, waarom moet Nederland dat hebben? Destijds deed het er niet zoveel toe, het mocht en daar ging het om. Het mag nu nog steeds, maar de vraag is inmiddels of het ook nog kán. Kan Nederland zich de luxe van zo'n paradijs op het ogenblik permitteren? Men is er in Den Haag altijd als de kippen bij om van iets te verklaren dat "de fiscus het misloopt". Hier niet. En toch.
Via het Nederlandse belastingparadijs stroomde in 2007 een bedrag van 4.000.000.000,000,- (zegge: vier triljoen) dollars of euro's, maakt niet uit, naar plaatsen waar helemaal geen belasting hoeft te worden betaald. Het zal nu zeker niet minder zijn. Als Nederland de belasting daarop met 1 % verhoogt dan hebben wij een begrotingsoverschot van 20.000.000.000,-. Als Nederland ook nog ABN-AMRO verkoopt, dan loopt het overschot nog met pakkembeet 10.000.000.000,- maar het ding zal wel meer waard zijn, op. Ik heb er geen flauw idee van waarom Nederland dat niet doet, maar alleen maar wil bezuinigen. En ook nog: op wat? Iemand een idee?
Hoe komt het dat Apple bij voorbeeld 100.000.000.000.- in kas heeft? Omdat onze fiscus zich iets laat mislopen.
Het komt dus hierop neer: de belastingvoordelen die de grote buitenlandse bedrijven hier met hun brievenbusadressen genieten worden betaald door de mensen op wie zo nodig gekort moet worden. Uitkeringstrekkers, ambtenaren, aow-ers hebben daar, zoals iedereen van de politiek moet begrijpen, enorm voordeel van. Nederland moet als vestigingsplaats natuurlijk wel aantrekkelijk blijvenen die uitkeringstrekkers worden daar almaar rijker van, nietwaar. Maar wie becijfert nu eens in ronde getallen hoeveel onze schatkist - en de mensen die eruit betaald moeten worden - misloopt? Die 1 % hierboven is maar een greep. Het percentage waarmee verhoogd zou kunnen worden is afhankelijk van de tarieven van het naaste concurrent-paradijs. We zitten kennelijk flink onder de markt. Enfin, reken maar uit.

donderdag 5 april 2012

Alles over China

"One-sided discussions
Things you thought you knew about China but you don’t, the subtitle of Ho’s inaugural lecture speaks for itself. Ho, Professor of Chinese Economy & Development, is worried about how China is viewed in the Netherlands – or rather in the all of the West. He says, ‘Discussions on China in the Dutch House of Representatives are always only about human rights and never about how the Netherlands could take advantage of the growing Chinese economy.’"
Dit las ik een dezer dagen. Belangstellende in China als ik ben, stuurde ik een email naar het instituut waar Ho professor is met de vraag of zijn oratie in druk verschijnt en zo ja waar. Geen moeilijke vraag. Ik heb een hele kast vol inaugurale redes en dat dit soort tirades in druk verschijnen is voor mij vanzelfsprekend. Zeker als het gaat om de stelling dat het publiek niet genoeg op de hoogte is van China. Wil je daar iets anders aan doen dan er al dan niet inauguraal over zeuren, dan moet je natuurlijk publiceren. Edoch, het instituut en met name de professor kan niet eens eenvoudig met ja of nee antwoorden, hij verwijst mij naar een site van zijn instituut waar "alles staat". Er staat inderdaad wel wat, maar niets dat mijn vraag beantwoordt. Kan de professor niet lezen?
Ik had een paar maanden geleden hetzelfde met hetzelfde instituut. Ik vroeg per email aan een gepromoveerde docent aldaar of hij mij een naam of titel kon noemen van een in China levende  en werkende Chinese historicus die een geschiedenis van China heeft geschreven die in het Engels is vertaald. Hij stuurde mij drie namen van niet-Chinese historici, een Nederlandse, een Amerikaanse en een Franse. Kon die man niet lezen?
Is dat dédain? Of wonen de sinologen soms in Troglodytië? Is het een wonder dat het publiek niet geïnformeerd is als onze duur betaalde universitaire instituten ivoren torens zijn?

zondag 18 maart 2012

Afghanistan, Irak en Petraeus

Terwijl in de publieke opinie steeds duidelijker wordt dat het Amerikaanse beleid inzake Irak en Afghanistan heeft gefaald en de Amerikanen zo snel mogelijk daar weg moeten gaat het Nederlandse buitenlandbeleid de man een van de hoogste onderscheidingen geven voor zijn prestaties daar. 't Lijkt verdacht veel op de bonussen die managers van banken, ondernemingen en corporaties krijgen als zij na falend beleid vertrekken. Droom - of manipuleer - maar verder, Den Haag.

zaterdag 25 februari 2012

Nuances in China

In mijn blog van 16 januari jl. signaleerde ik het verschijnsel dat er in China wel degelijk kritiek op de regering mogelijk is. Ik concludeerde dat na lezing van het artikel van Yan Xuetong in de New York Times. Ik heb zijn boek aangeschaft en bestudeer het. Daarnaast probeer ik het debat in China te volgen. Ik lees natuurlijk ook dat er mensen gevangen worden gezet om hun opinies, maar ik vroeg mij al gauw af welke nuances er in de gedachtenontwikkeling zijn waar te nemen. Men kan zich voorstellen dat extreme of radicale denkbeelden de grens overschrijden van wat men in China onder de vrijheid van meningsuiting begrijpt. Westerling als ik ben begrijp ik dan nog niet dat de mensen die die denkbeelden hebben gevangen moeten worden gezet, maar merk wel dat er meer vrijheid is dan wij hier vaak denken. Wat Yan Xuetong betreft realiseer ik mij dat hij een conservatief is en dat hij in de grond achter het regime en zijn optreden staat, maar een serie alternatieven voordraagt die het model als zodanig verfijnen, niet ondergraven.
Inmiddels heb ik nog enkele publicaties gevonden waar over het politieke debat wordt geschreven. De eerste is China's liberals keep the flame alive, waar Willy Lam beschrijft welke, hoe en in hoeverre Chinese liberalen hun standpunten in China blijven uitdragen. Een interessant artikel is ook dit, Ma Ling, Le monde intellectuel de Pékin: gros plan sur quelques personnalités. Ma Ling signaleert drie stromingen over de politieke richting van het land bij de pekinese intellectuelen waarbij redelijk radicale opvattingen.

dinsdag 24 januari 2012

Over China 2

Vanochtend weer wat gelezen in het boek van Yan Xuetong, dat mij steeds meer intrigeert. Ook in het boek van Friedberg raak ik steeds meer thuis. Hij is een niet-Chinees die zoekt te achterhalen wat China met zijn buitenlandse politiek nastreeft en daartoe een 70-tal publicaties van Chinese auteurs bestudeert. Het boek is geschreven met de reserve dat wij wel niet helemaal zullen kunnen achterhalen wat het Chinese regime beoogt en dat het dat misschien zelf ook niet weet. Yan stelt dit ook, op pg. 100, waar hij een aantal beginseluitspraken van Chinese politieke instanties vergelijkt.
Wat mij vooral opvalt dat is dat de beginselen die Friedberg aantreft in de literatuur die hij raadpleegt zoveel overeenkomst vertonen met wat Yan uit de oude filosofen destilleert.
Ook wat gelezen over Robert van Gulik (1910-1967), de auteur van o.a. de bekende rechter Tie-detectives (of klik hier voor de Nederlandse Wikipedia),  die secretaris is geweest van de Nederlandse legatie bij de Kwo Min Tang regering van Tsjiang Kai Chek in Tsjoengking, waar Theodore White en de Joe Stilwell van Barbara Tuchman niet erg enthousiast over zijn.
Eergisteren het hele relaas gelezen van “het ontwaken van China”, vanaf het midden van de 19e eeuw, in “De eeuw van Azië” (1956) van Jan Romein, die een nauwelijks verborgen sympathie voor het bewind van de communisten aan de dag legt. Hij schrijft dan ook voor de Korea-oorlog en wat daarop is gevolgd (Vietnam enz.). Ook Romein moet niets hebben van de Kwo Min Tang in de Tsjoenking-dagen, die volgens hem niets begreep van de loop der geschiedenis, die op Mao uitliep. Romein beschrijft hoe al in zijn tijd, d.w.z. in de dertiger en later jaren de modernisering van China hand over hand toeneemt. Dat is nogal verrassend als men bedenkt dat wij menen dat China pas de laatste twee decennia aan het moderniseren, althans aan het opkomen is.
Ook nog wat materiaal verzameld over de bewerkingen van Jan Slauerhoff van poëzie uit de tijd van de Tang-dynastie en over zijn zg. China-romans.
Ik kom op al deze dingen nog terug.

maandag 16 januari 2012

Over China

Wat mij het meest en het eerst opviel in het artikel van Yan Xuetong in de New York Times van 20 november 2011 was het feit dat hij zijn eigen regering directieven gaf. Dat verwachten wij niet. Zij houden immers kritiek op het beleid in en dat is, menen wij, in China verboden. Aaron L. Friedberg in zijn al eerder door mij gesignaleerde "A Contest for Supremacy" schrijft: "... in China debate is closely monitored and controlled by the authorities" (pg. 286). Dat betekent dat wat er gepubliceerd kan worden en dus door de censuur kan komen in overeenstemming moet zijn met de opvattingen in regeringskringen die zij derhalve vertolken of dat het daar beschouwd wordt als bruikbare retoriek. Het laatste zal wel tot op zekere hoogte een rol spelen, maar in het geval van Yan is er sprake van een stevige kritiek.
Een ander aspect van het artikel was de fundering van zijn adviezen. Die kwam niet van de een of andere communistische ideologie of theorie noch van een totalitaire. Zij kwam van de oude, ons ook bekende Chinese filosofen Confucius, Laotse, Mencius e.a. Yan is niet de eerste die deze weg volgt. In mijn blog van 11 februari 2007 heb ik al gewezen op een tweetal artikelen van de Australische universitaire docente Rosita Dellios. Zij had al in 1996 - en waarschijnlijk zelfs toen al niet als eerste - de voor de hand liggende gedachte dat de oude Chinese filosofie een goede grondslag zou kunnen leveren voor het buitenlandse beleid van China of zelfs voor de theorie der internationale betrekkingen.
In de New York Times schreef Yan o.m.: "According to the ancient Chinese philosopher Xunzi, there were three types of leadership: humane authority, hegemony and tyranny. Humane authority won the hearts and minds of the people at home and abroad. Tyranny — based on military force — inevitably created enemies. Hegemonic powers lay in between: they did not cheat the people at home or cheat allies abroad. But they were frequently indifferent to moral concerns and often used violence against non-allies. The philosophers generally agreed that humane authority would win in any competition with hegemony or tyranny." ...
"The Chinese government claims that the political leadership of the Communist Party is the basis of China’s economic miracle, but it often acts as though competition with the United States will be played out on the economic field alone. And in America, politicians regularly attribute progress, but never failure, to their own leadership. Both governments must understand that political leadership, rather than throwing money at problems, will determine who wins the race for global supremacy."
"How, then, can China win people’s hearts across the world? According to ancient Chinese philosophers, it must start at home. Humane authority begins by creating a desirable model at home that inspires people abroad. This means China must shift its priorities away from economic development to establishing a harmonious society free of today’s huge gaps between rich and poor. It needs to replace money worship with traditional morality and weed out political corruption in favor of social justice and fairness. In other countries, China must display humane authority in order to compete with the United States, which remains the world’s pre-eminent hegemonic power."
Om een vriendelijke internationale omgeving te scheppen, zo vervolgt hij, moet China meer "high-quality diplomatic and military relationships than Washington" ontwikkelen. China moet zich ook realiseren dat het een opkomende macht is en dat het dienovereenkomstige verantwoordelijkheden moet nemen, in het bijzonder door regionale veiligheidsarrangementen met omringende landen te creëren, zoals in het model van de Shanghai Samenwerking Organisatie. Politiek gesproken kan China terugvallen op zijn meritocratische traditie: topoverheidsambtenaren moet worden gekozen in overeenstemming met hun deugd en wijsheid en niet alleen maar vanwege technische en bestuurlijke vaardigheden. China moet zelfs ambtenaren van over de hele wereld recruteren om zijn bestuur te verbeteren. Ik zal niet zeggen dat dit allemaal revolutionair is, maar kritisch is het zeker.
Gisteren publiceerde El Jazeera een interview met een andere Chinese autoriteit, Zhang Weiwei, die ook al een uitvoerige gedachtenwisseling had met Francis Fukuyama en die zich in dezelfde zin uitliet als Yan Xuetong.

woensdag 11 januari 2012

Opkomst van China

Bij het boek van Yan Xuetong, Ancient Chinese Thought, Modern Chinese Power, 2011.
In de 80er jaren dacht ik over grondslagen- of filosofievergelijking. Een inspirerend voorbeeld vond ik in de inleiding die Brice Parain in 1969 schreef voor het eerste deel van de Franstalige "Histoire de la philosophie". De filosofie is misschien, van top tot teen bewapend en gehelmd, effectief uitgegaan van de Griekse bodem, maar zij was niet de enige. In Indië en China bestonden in dezelfde tijd al filosofische scholen, met niet dezelfde doctrines. Zijn er meer filosofieën, vraagt Parain. Is dat mogelijk? Op het ogenblik dat hij dat schreef, in 1969, was de westerse filosofie bezig de Chinese te beïnvloeden door het marxisme, de Indische door het socialisme. Zo’n beetje overal drong de industrialistische levenswijze door, naar het schijnt onontkoombaar. Tegelijkertijd raakte ons denken doordrenkt met wat men in Azië aantrof en wat misschien even waar was als het westerse raisonneren. En misschien zou het de reeds bewonderenswaardige vruchtbaarheid van dat westerse denken nog verder kunnen helpen. Er bestond hoop dat er op de lange termijn een wederzijdse verrijking kon komen. De filosofie had misschien nog niet het einde van haar geschiedenis bereikt. Aldus allemaal Brice Parain.
Ik las ook graag in vergelijkende godsdienstleer. Het meeste profijt verwachtte ik echter van een vergelijkende volkenrechtsleer. In de inleiding van het cursusboek bij mijn vak "geschiedenis van het volkenrecht" schreef ik over het eurocentrisme en over de mogelijkheid van heel andere uitgangspunten voor volkenrecht bij andere volken dan de westerse welke natuurlijk daar ook moesten leiden tot andere volkenrechtelijke inzichten en regels. Ik was niet de enige die zich afvroeg of de westerse opvatting van de principes voor internationaal verkeer werkelijk universeel was en zo niet, hoe het dan stond met andere.
Deze uitgangspunten of principes berusten in de filosofie, in het Westen net zoals in het Oosten, vooralsnog dus in de verschillende filosofieën, die hun oorsprong hebben in de voor-christelijke tijd of "Achsenzeit". (De joodse, de christelijke en de islamitische zijn, ook volgens Parain, laatkomers en zo vermengd met godsdienstige voorstellingen dat zij nog een of meer extra complicaties veroorzaken.)
Het was mijn idee dat wil men tot een wereldrecht komen de discussie over die uitgangspunten gevoerd moet worden en niet alleen maar over de concretiseringen in beleid en regels. Misschien, meende ik, is er een overeenstemming te vinden, een grootste gemene deler, een meer universalistisch of in ieder geval globaal systeem. Die discussie moest voorlopig niet door generaals en politici, zelfs nog niet door diplomaten worden gevoerd, maar door vergelijkende filosofen.
Intussen haast het Westen zich voort met zijn filosofie op te dringen en op te leggen, m.i. bang voor die discussie. Geleerden die de filosofie van hun cultuurkring onder woorden brengen worden afgedaan als nationalisten, een kwaliteit die het Westen zelf al eeuwen lang meent legitiem te mogen hebben.
Ik bedacht dit bij het lezen van het boek "Ancient Chinese Thought, Modern Chinese Power" (2011) van Yan Xuetong. In dit geval ben ik het eens met Kissinger: "A fascinating book". Deze Yan is een Chinees in China. Er zijn talloos veel Chinezen in het Westen die al dan niet critisch schrijven over hun land van herkomst. Er zijn ook talloos veel en al heel lang westerse sinologen die over China schrijven. Zo iemand als Yan Xuetong is zeldzaam. Wij hebben vaak het idee dat de Chinese regering haar beweegredenen en "filosofie" geheim houdt en binnenlandse dissidentie bestrijdt met censuur en strafrecht. Yan is niet onkritisch. Hij geeft op het eerste gezicht in zijn boek aan zijn regering adviezen die ons westerlingen bijna revolutionair in de oren klinken in de kontekst waarin zij gegeven worden. Hij is kritisch, denken wij automatisch, waarom wordt die man niet de gevangenis in gecensureerd?
Yan is professor politieke wetenschap en directeur van het Instituut voor internationale studies aan de Tsinghua universiteit in Peking. Tot zijn publicaties behoort ook een "The Rise of China and Its Strategy" waarin uiteraard al het een en ander staat over de buitenlandse politiek en zijn uitgangspunten. Yan heeft een PhD behaald in Berkeley aan de universiteit van Californië. Hij is vertrouwd met de westerse politieke theorie, in het bijzonder het realisme waartoe hij zichzelf bekent, zij het met een idealistische toevoeging. Hij zal ongetwijfeld niet alle beweegredenen van de Chinese regering blootleggen, maar hij maakt deel uit van een invloedrijke Chinese intelligentsia die meer vrijheid van opinie heeft dan wij soms denken.
Wat doet hij in dit boek? Hij doet net wat wij in het Westen ook vaak doen: teruggrijpen op onze filosofische voorvaderen en grondleggers, met name op Plato en Aristoteles. De Chinese filosofen waar Yan op teruggrijpt zijn die van "de tijd van Confucius", van dezelfde tijd als die van Plato en Aristoteles. Meer precies: de tijd voor 221 v.C. In 221 ontstond het China dat sindsdien min of meer continu bezig is geweest het hele huidige China aan zich toe te voegen. Ervoor bestonden er talloze kleine rijkjes die permanent met elkaar in oorlog waren. De heerser van Chin bracht er vier van samen - of onder zijn heerschappij - en vormde zo een nieuwe grootheid die in staat was als basis te dienen voor verdere expansie.
De filosofen waar Yan zich mee bezighoudt stammen uit de voor-Chin-tijd. Zij zijn nu juist uit een oogpunt van internationale politieke filosofie en volkenrecht zo interessant omdat zij zich met de betrekkingen tussen de elkaar bevechtende, maar onafhankelijke staten hebben beziggehouden. Moet dus heel leerzaam zijn. Men kan het vergelijken met de manier waarop de geschiedenis van het volkenrecht en van de internationale betrekkingen wordt geconstrueerd als de globalisering van het Europese statensysteem van de Vrede van Westfalen.
Verdient zo’n pogen crediet? De geschiedenis van China van de 20e eeuw begint met de val van het keizerrijk en de heerschappij van de Kwomintang. Deze nationalistische beweging wordt na de Tweede Wereldoorlog opgevolgd door het communistische regime. Een derde verandering vindt plaats nadat de opinies van Deng Xiaoping zijn geaccepteerd en China opengaat voor de wereldmarkt. China doorloopt dus achtereenvolgens imperialistische, nationalistische, communistische en kapitalistische perioden. Chinezen die zoeken naar hun huidige identiteit, hebben het dus niet makkelijk. Men kan zich heel goed voorstellen dat zij, na het wegsmelten van het communistische regime terugzoeken naar houvast en dan terechtkomen bij het nationalistische republikanisme of het imperialisme. Van deze twee is het imperialisme een anachronie geworden, blijft het nationalistische republikanisme. Vanzelf komen dan de oude filosofen op de proppen. Interessant is wellicht ook dat die zich niet alleen hebben uitgelaten over de internationale politiek, maar ook over de nationale en wel die van vóór het ontstaan van het keizerschap. Een belangrijke leerstelling van hen is dat een land dat andere landen wil leren hoe het moet dit eerst binnenslands moet toepassen, een leerstelling die het Westen ook maar eens ter harte moet nemen.
De publicatie van dit boek sluit mooi aan bij die van "When China rules the World. The End of the Western World and the Birth of a New Global Order" (2009) waarin de Engelsman Martin Jacques onderzoekt wat de wereld kan verwachten van een China dat de wereldhegemonie krijgt. Volgens hem vindt een verandering van de wacht al binnen tien jaar plaats, wat wellicht, gezien de allerlaatste financieel-economische ontwikkelingen waarschijnlijk wat al te optimistisch - of pessimistisch - is. In ieder geval rijst China verder, ook al ontwikkelen de Verenigde Staten een beleid van "containment", zoals momenteel het geval is. Mijns inziens is de realiteit dat de twee machten moeten samenwerken in plaats van elkaar te confronteren. Er zijn genoeg mondiale problemen waarmee zij allebei al geconfronteerd worden, ze hoeven geen nieuwe te zoeken: het (moslim)terrorisme, de opwarming van de aarde, de economische ontwikkeling en de verdeling van de rijkdom, enz. Hoe dit ook zij, om samen te werken moet men elkaar kennen en vertrouwen, en tot die kennismaking behoort de bewustheid van elkaars uitgangspunten en motieven. Aan het thema van de mogelijke samenwerking van Amerika en China wijdt Aaron L. Friedberg "A Contest for Supremacy. China, America, and the Struggle for Mastery in Asia" (2011), waarin hij een aantal alternatieven voor de Amerika-China-relaties onderzoekt, waarover een volgende keer.

zaterdag 31 december 2011

Oudejaarsdag

Komt het door de winter dat ik steeds somberder word? Door het oude jaar? Of word ik helemaal niet somber, maar gewoon realistisch? Ik denk veel na over de dood, over het sterven en over wat erna gebeurt. Dood gaan betekent het leven verlaten, dood zijn betekent zogenaamd dode materie, d.w.z. disponibele materie zijn geworden. Je bent niet zelf dode materie geworden, de materie die je tot je dood ter beschikking had en tot op zekere hoogte beheerste, verlaat jou en voegt zich weer bij de disponibele stof. Disponible voor wie of wat? Iets dat wij de natuur of het werk van de schepper of zo noemen. Het leven is een bepaalde dispositie van de stof, zoals een golf een bepaalde dispositie van het water is. Of zoals een mens een bepaalde dispositie van de materie is. Niemand kiest zijn eigen stof. Zelfs de ouders kiezen niet de stof van hun kinderen. Zij copuleren maar hebben vrijwel geen idee van de vrucht van hun gedoe. Zij kunnen niet eens plannen of het een jongen of een meisje wordt, laat staan andere eigenschappen.
Het leven komt in deze beschouwing in een heel relatief licht te staan. Het staat ter bevoegdheid van een macht, een instantie buiten ons, mensen. Sommigen noemen die instantie "God", anderen "Allah" of "Tao" of "de natuur" of nog iets anders. Zij is dus een anoniem proces of een persoon. Dat is de troost van bij voorbeeld het christendom. Weliswaar is het leven volgens die leer absoluut relatief oftewel zonder uitzondering eindig, de dode mens - de nieuwe mens - voegt zich bij een superpersoon, God genaamd, zodat er eigenlijk niks aan de hand is. Voeg erbij dat er een hemel is waar de dode mens verblijft en doodgaan is een sinecure. Men zou het zich bijna wensen. Wat dan ook velen hebben gedaan.
In de meeste grote godsdiensten ziet men het leven als een relatief ding en de meeste kennen, althans geloven ook in een hemel. En als het leven relatief is dan is alles wat tot het leven behoort relatief. Ik geloof niet dat veel mensen zich dat in concreto realiseren. Alles wordt belangrijk gevonden, alles wordt nagestreefd, nagejaagd alsof het eeuwig heil ervan af hangt, ... en alles voor die jacht moet wijken. Kijk eens naar alle dingen die men tegenwoordig herdenkt, naar de prijzen die worden uitgereikt, naar de dagelijkse loftuitingen op prestaties die morgen al zijn achterhaald, naar alle benoemingen van gebeurtenissen tot "historisch", naar de hoogste torens, de grootste macht, de rijkste mens, kortom, de records. Grootste, rijkste, hoogste in verhouding tot wat?
Maak ik mij druk om niets? Zo is het. "Is filosoferen niet hetzelfde als sterven?" vroeg een oude Griekse dichter zich retorisch af. En wat gebeurt er met de "gloria mundi"? "Streef naar niets," zegt de taoïst. "Geniet van het leven," zegt de epicurist. Natuurlijk, voor wat het waard is.

zaterdag 22 oktober 2011

krant

Mijn krant is een onding. Die van vandaag bij voorbeeld telt 120 pagina's waarbij gevoegd een bijlage van 72 pagina's. 192 keer twee is 384 pagina's A4. Van die 120 zijn er ongeveer 10 met reclame, zodat er nog 110 leesvoer overblijft. In de bijlage staan talloze paginagrote foto's wat de noodzaak van lezen weer wat vermindert en verder ook veel paginagrote advertenties. Omdat ik weet dat ik die krant toch niet uit krijg snel ik wat koppen en laat het erbij.

dinsdag 4 oktober 2011

Volkenrecht 2

"The Gentle Civilizer" van Koskenniemi is een geschiedenis van de volkenrechtsleer, die voor sommigen een bron van het volkenrecht is. Deze leer, althans zoals Koskenniemi haar voorstelt, is een model voor de omgang met de verhouding tussen politieke internationale ontwikkelingen en het recht. Het volkenrecht gáát natuurlijk over de internationale betrekkingen, die het dan ook in grote mate moet kennen en absorberen, maar er is een stroming die het niet zo interessant meer vindt omdat het de politiek teveel in de weg staat. De op het ogenblik bekendste voorbeelden levert de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten op die interveniëren in andere landen als het hun uitkomt en het land dat er de dupe van is voor de "superpower" niet te groot is, en in bepaalde gevallen in strijd met het recht (van non-interventie). De verhouding tussen volkenrecht en buitenlandse politiek (van de VS) lijkt een beetje op een patstelling: óf volkenrecht óf politiek. De VS hebben misschien niet zo erg in de gaten dat zij een voorbeeld vormen voor veel landen die nu ook het recht terzijde schuiven terwille van de politiek, alsof recht niets met politiek en politiek niets met recht te maken zou hebben. Om aan te tonen dat dit een foute redenering is heeft Kosekenniemi, als ik het goed begrijp, dit boek geschreven. De vraag is of zijn onderwerp het juiste is ter bestrijding van die foute gedachtengang.
Zoals gezegd schrijft hij hier over volkenrechtsleer. Zo’n woord alleen al schrikt menigeen af. Politici duiden leer graag aan als boekenwijsheid, het kiesgerechtigde volk komt aan kennisneming niet toe omdat het "te ver van zijn bed" staat, kortom, het abstractieniveau veel te hoog is. Dat is al het geval met het volkenrecht zelf dat een eerste abstractieniveau "boven" de internationale betrekkingen is. De léér van dat recht doet er nog een schep bovenop en wordt helemaal onbereikbaar, zelfs voor welgeïnformeerde, maar niet gespecialiseerde lezers.
Men kan er nóg een niveau bovenop zetten, dat een wetenschapstheorie die zich specialiseert in rechtswetenschap zou zijn en volkenrechtswetenschapstheorie (vrwt) zou moeten heten. Ik heb, toen ik in Utrecht staatsrecht gaf, een "notie van de staatsrechtswetenschapstheorie" (srwt) gelanceerd, daar al zonder succes! Het leverde toch geen ander staatsrecht op, was het commentaar en voor bezinning had men geen tijd. Ook toen ik volkenrechtsgeschiedenis doceerde en mijn collega’s en ik bezig waren met de voorbereiding van wat het "Compendium Volkenrechtsgeschiedenis" is geworden, kon ik deze peperkoeken berg niet door de strotten krijgen. Ik bewonder dus Koskenniemi zeer om zijn poging (de ontwikkeling van) de leer van het volkenrecht op zo’n uitvoerige manier onder de aandacht te brengen. Wat levert het op? Hij begint met het verhaal van de oprichting van het "Institut de droit international", een bolwerk van een positivistische volkenrechtsleer, zichzelf volkenrechtswetenschap noemende. Men lette op het verschil tussen vrleer en vrwetenschap, de eerste is al oud, de tweede pas van het einde van de 19e eeuw. Vervolgens behandelt hij in telkens afzonderlijke hoofdstukken van elk gemiddeld 100 bladzijden de ontwikkeling van de leer in Duitsland, in Frankrijk en in Engeland. Het zal niet verbazen dat er daarbij een groot aantal leren te voorschijn komt, maar Koskenniemi slaagt erin in ieder geval al elk land te typeren: in Duitsland benaderde men het vr vanuit de filosofie (van Kant resp. Hegel), in Frankrijk vanuit de sociologie (en de solidariteitsgedachte), in Engeland vanuit het idee van victoriaanse "civilisation". In Duitsland ontstaat dan nog in het Interbellum een anti-formalisme dat, - doordat het niet alleen anti is, maar ook pro, in dit geval de politiek, - de "fall" van het volkenrecht inluidt, een abdicatie ten gunste van de politiek. Dit politicologisme wordt door joodse volkenrechtsgeleerden, o.a. Hans Morgenthau, die Duitsland in de 30er jaren moesten ontvluchten, meegenomen naar de Verenigde Staten waar het het zogenaamde realisme helpt funderen.
Het boek van Koskenniemi is een toer door een stad. Elk standpunt is een intellectueel gebouw met een aantal verdiepingen en vleugels, straten die van het een naar het ander leiden of doodlopen, soms met idyllische parken en tenslotte eigenlijk een Sahara , een leegte, een, zoals Telders schreef, absolute bepaalbaarheid, of een "causa" die niet alleen een feit is, maar een waarin het recht "positum" is, een feit dat zijn eigen recht herbergt. De zee van zand waarin deze stad verrijst is een wetenschapstheorie, namelijk de speciale van de vrwetenschap. Het davert boven haar dan ook van de donderslagen van de wetenschapstheoretische discussie zoals positivisme, legisme, formalisme, historisme, sociologisme, politicologisme, filosofisme, reductionisme, organicisme, dogmatisme, liberalisme, bij Koskenniemi merkwaardig genoeg niet economisme, collectivisme, communisme, socialisme (als uitgewerkte systemen). De gevonden uitgangspunten vormen de grondslagen ("assumptions") van de telkenmalige systemen waarvan in toenemende mate concrete regels worden afgeleid. (Men bouwt hier van boven naar beneden!) Als men uitgaat van de filosofie van Kant dan komt men uit bij regel A, als men daarentegen uitgaat van die van Hegel, dan komt men bij B, en zo voorts. (De gangbare vrleer gaat uit van een individualisme dat al bij de Romeinen was uitgekristalliseerd en naar analogie waarvan men staten in het internationale verkeer "personen" kan noemen die net als natuurlijke personen afspraken en ruzie kunnen maken naar gelang. Dit uitgangspunt is het liberale.)
Het mag duidelijk zijn dat deze werkzaamheid, waarbij moeiteloos van het ene naar het andere niveau en terug wordt geschakeld, zoals door Koskenniemi in dit boek uitgevoerd, een prachtig intellectueel schouwspel te zien geeft.

Koskenniemi beperkt zich helaas tot de liberale opvatting van het volkenrecht en bovendien in de periode van 1870 tot 1960, maar de volkenrechtsleer is veel ruimer, er is geen gebied van het denken dat is uitgesloten. In de geschiedenis, met andere woorden: in feite, zijn ook het geloof en de economie beschouwd als " assumptions" in de vrleer.
Inderdaad in de rechtsgeleerdheid. Wat, het werk van juristen? Jep, het werk van juristen. En of dat intellectuelen (kunnen) zijn. (Voor veler smaak té.) Is het dan niet het werk van professoren! Stel je voor, dat zijn immers die Prikkebenen, - weet je nog? nee dus, - die profeten met wilde haren die back to the future willen, geen praktische politici. (Ik hoorde een paar dagen geleden nog dat de beslissing van Obama om Al Awlaki te laten doden een juridische en een praktische kant had: juridisch mocht het niet, maar praktisch wel en dus zit Obama goed. Dat onderscheid is natuurlijk ontzettend handig als je haast hebt en met 180 over de weg scheurt.)
(Wordt vervolgd, want ik loop nu te warm, bereik ook bijna de 180.)

vrijdag 30 september 2011

Aan Jacques Perk

Aan Jacques Perk

Geen god meer in het diepst van mijn gedichten
niet langer opgetuigd met vals gedoe
waarvoor ik vroeger - en soms nu nog - zwichtte,
ben ik vertrouwd geraakt met wat en hoe, -

En als nu, als 'k graag wil dichten,
joelt aan mij op, en valt terug, de heil'ge koe
der poëzij, - dodelijk verveeld door al die lichten,
duurt het niet lang voor ik mijn oog toe doe.

En tóch, zo eind'loos smacht ik soms om weer,
zoals toen ik nog puber was, nog voor mijn carrière,
nog vóór de onomkeerbare barrière

der jaren die zo zeer prozaïsch waren,
de golfslag van het vers - muziek! - t'ervaren
en om te keren naar de lente van weleer.