vrijdag 1 maart 2013

Onderstrepen

Mijn grootste productie bestaat waarschijnlijk in onderstrepingen. Afgezien van romans, waarin ik nooit onderstreep, zijn alle boeken van mij bedorven door potloodonderstrepingen. Ooit bedacht ik dat die uitgegumd kunnen worden en dus het boek niet waardeloos maken, maar ik gum nooit iets uit, behalve als het van iemand anders is, bv. in een tweedehands boek. Een niet-literair boek kan ik niet lezen zonder potlood, een lineaaltje en een gum. Die laatste gebruik ik dus nooit, maar hij behoort tot de attributen en zonder gum ben ik niet op mijn gemak. O, ja, ik gebruik het gummetje toch wel, namelijk als het lineaaltje waar ik langs onderstreep, wegschuift en de onderstreping schuin uitvalt. Ik zeg lineaaltje, maar ik gebruik van die platte houtjes die artsen in je mond steken om naar je amandelen te kijken.
Ik heb gisteren nog eens nagerekend hoeveel boeken ik heb en kwam op afgerond 5.000. Daarvan zijn er minstens 3.500 à 4.000 onderstreept. Het zijn boeken over geschiedenis, filosofie, rechtsgeleerdheid, literatuurwetenschap, politieke wetenschap en nog wel wat waar ik nu niet op kom. Al jaren lees ik elke dag een portie van die stof, vacantie of geen vacantie, in mijn studeerkamer of aan het strand, maakt niet uit. Dat mag opmerkelijk klinken, maar het is voor mij net kranten lezen waarmee ik niet alleen bedoel dat ik binnen de kring van die gebieden her en der lees, maar ook dat ik er enorm veel plezier aan beleef, in het bijzonder aan het begrijpen van deze stoffen. Ik onderstreep dus ook dat wat ik begrijp en al lezende. Overzie ik als ik ophoud zo’n onderstreepte pagina dan ben ik tevreden als zij vrijwel helemaal onderstreept is. Uiteraard is dat zinloos als je onderstreept om iets bijzonders te markeren, want als je alles onderstreept is het overbodig. Dat hindert mij absoluut niet en het onderstrepen zou dan ook best wel eens manisch kunnen zijn, het is echter mijn vorm van lezen, van heel aandachtig lezen, begrijpend lezen en vastleggend wat ik begrijp.
Het mag duidelijk zijn dat ik geen snellezer ben noch wil zijn. Het onderstrepend lezen is juist een vorm van vertraagd, beheerst lezen, weigeren passages die je niet begrijpt over te slaan, dus een lezen in het tempo van de onderhanden tekst. (Een tekst van Hegel lees je langzamer dan een in een geschiedenisboek.) En het begrijpen van moeilijke teksten is telkens een triomf voor mij, iets dat mijn hele dag goed maakt: ik heb weer iets begrepen.
Het is, herinner ik mij ineens, ooit begonnen als vervanging van het maken van uittreksels of notities. Daarmee schoot ik zo langzaam op dat ik er ongeduldig onder werd en dat heb ik nu ondervangen. Niet dat het nu snel genoeg gaat. In een lange zin, waarvan het werkwoord bij voorbeeld helemaal aan het einde staat, word ik wel eens tureluurs, als ik namelijk gehinderd word door de vraag of de hele zin wel verdient onderstreept te worden of dat het slechts gaat om een paar woorden.
Overbodig te zeggen dat ik deze methode van lezen niemand wil aanbevelen, maar deze uiteenzetting kan nuttig zijn voor diegenen die mij met deze - voor hen - idiote bezigheid aan de gang zien en zich afvragen wat er het nut van is. Heel veel dus.

donderdag 14 februari 2013

Eurazië 5

Waar gaat het om in de wereld? Geleidelijk aan dringt door dat het om Centraal Azië gaat. En niet alleen om de energiebronnen van dat gebied. Er is een strategisch belang bij het beheersen ervan. Amerika ligt op de verkeerde plaats, kun je zeggen. Het centrum van de wereld ligt hier en de Amerikanen zijn er zich terdege van bewust dat zij in het "heartland of the World Island" "boots on the ground" moeten hebben, althans, als zij hun "global standing" willen behouden. Inmiddels kunnen wij, Europeanen, ons de vraag stellen of wij niet beter geëquipeerd zijn om er de Euraziatische balans te houden, zoals Nargis Kassenova in haar hieronder geciteerde publicatie betoogt.
Zbigniev Brzezinski herhaalt in zijn recente boek “Strategic Vision” (2012) de stelling van “The Grand Chessboard” (1997) dat de Verenigde Staten Centraal Azië tot de spil (“pivot”) van hun buitenlandbeleid moeten maken. Het komt hierop neer dat de VS volgens hem de beste papieren hebben om de balans daar in stand te houden. Wie, volgens de geopolitieke denkbeelden die in het kielzog van Halford MacKinder zijn ontwikkeld, Centraal Azië beheerst, beheerst de wereld. Van de andere pretendenten zijn China en Rusland niet gekwalificeerd. Brzezinski denkt hierbij alleen maar aan de “power” van de VS. Wat gebeurt er als de VS hun wereldmachtspositie (hun “global standing”) kwijtraken? Men is geneigd te denken dat die positie dan wordt overgenomen door China. Daar gelooft Brzezinski echter niet in. Als China overneemt - rond 2025 - komt er naar zijn opvatting chaos. Tijdens de Koude Oorlog was Rusland, althans de Sovjet-Unie het alternatief, een dat gekooid en bestreden moest worden. Inmiddels is het China, maar China kwalificeert om andere redenen niet. Blijft over de VS. Also sprach Brzezinski.
 Brzezinski gebruikt de term niet, maar in de VS wordt al sinds de 90-er jaren gedacht aan “Full Spectrum Dominance”. William Engdahl wijdt er zijn boek met die titel (2009) aan. Niet dat hij voorstander is van het project waarin de VS de hele wereld zouden beheersen, het is juist de visie van Brzezinski e.a. die hij bestrijdt. “Full Spectrum Dominance” wordt ook een heel hoofdstuk lang besproken in “American Empire” (2002) van Andrew Bacevich. Het is een militair project waarin echter de diplomatie en het buitenlandbeleid zijn geïntegreerd in - lees: ondergeschikt zijn gemaakt aan - de overall militaire opties.
Rahul Mahajan heeft in 2002 zijn boek “Full Spectrum Dominance: U.S. Power in Iraq and Beyond” gepubliceerd. “In this compelling big-picture assessment of the U.S. war on Iraq, Mahajan combines his experience as an anti–Iraq sanctions activist with a keen analysis of U.S. foreign policy in the post–Cold War era to provide the analysis that has been overlooked in the mainstream debate. Situating Iraq within the larger context of post-9/11 foreign policy, he analyzes the Bush National Security Strategy and the new neoconservative vision of achieving increasing degrees of global domination and control. Presented with unflinching clarity, Mahajan’s research demonstrates that the war on Iraq was part of a much larger plan, assembled before 9/11 and, as stated by the Project for a New American Century, needing only a "new Pearl Harbor" to implement it.” Aldus de uitgever.
Wat in 2002 volgens Mahajan gold voor Irak geldt momenteel m.m. voor Iran. Pepe Escobar geeft hier een mooi overzicht van de actuele positie van de VS in Centraal Eurazië. Hij betoogt dat de Amerikanen Iran willen controleren, niet vanwege een bom, maar vanwege de geopolitieke positie van het land in Eurazië waar de Amerikanen willen domineren. Hij is van mening dat China en India vanwege hun belangen, voornamelijk als afzetgebied en als energieleverancier, in die regio Amerika de voet dwars zullen zetten.
In een artikel van 4 december jl., getiteld “Central Asia: Washington Must Adapt to Diminished Role in Central Asia - Expert”, schrijft Joshua Kucera over “Roger Kangas, professor of Central Asian Studies at the National Defense University”, die stelt dat Amerika zijn aspiraties in Centraal-Azië moet matigen omdat de leiders daar steeds minder voelen voor de Amerikaanse bemoeienis.
In haar artikel “The New EU Strategy towards Central Asia: A View from the Region” van 2008 legt Nargis Kassenova uit dat van de vijf candidaten voor een leidende positie in Centraal-Azië - de EU, Rusland, China, India en Amerika - de EU de beste papieren heeft. Wat is de les? Europa moet dan wel doorzetten en zich niet laten hinderen door de Amerikanen.

zaterdag 9 februari 2013

Ik ben een rijke oudere

“Puissant rijke ouderen”, zegt Krol van de partij “50 Plus”. Bij die categorie hoor ik ook. Ik ben puissant rijk. En ik wil dolgraag wat afstaan, eigenlijk zo’n beetje alles wat ik heb, op een paar onnozele dingen na. Mijn leven lang heb ik vergaard, als een aasgier en nu heb ik overvloed. Hele kasten vol heb ik, ik weet zelf nauwelijks wat, zoveel is het. Ik moet er wel bij zeggen, het is het resultaat van forse investeringen. Weliswaar heb ik het een en ander cadeau gekregen van mijn vader, maar ik heb het zelf vermenigvuldigd, vertien-, ja, verhonderdvoudigd. en ik mag nu, nu ik al een oudere ben, ik mag nu wel zeggen dat het teveel voor mij is, dat het onuitputtelijk is. Zeventig jaar lang heb ik gespaard, gespaard en nog eens gespaard. Zeventig jaar lang. Manisch was ik op een gegeven ogenblik, zodat ik er niet meer mee kon ophouden.
Het is niet zo dat ik er af wil, maar ik wil het delen. Komt dus allen tot mij die arm zijt en ik zal u laten delen in mijn rijkdom. Wees niet benauwd dat mijn rijkdom niet legaal verworven zou zijn. Ik ben geen witwasser, geen wapenhandelaar en wat ik verkoop geef ikzelf niet het etiket “drugs”. Voor sommigen is het wel zo iets, maar die weten niet beter. Soit. Alles is verworven door eigen bloed, zweet en tranen.
Dit is trouwens niet de eerste keer dat ik dit aanbod doe. Dat was nog voor Facebook en waarschijnlijk heb ik toen te weinig mensen bereikt. Nu zie ik echter mijn kans schoon, mijn aanbod staat. Hoewel... misschien was niemand geïnteresseerd?
Voor de goede orde nog dit. Ik woon bescheiden. Mijn huisje is gebouwd in 1927. Het is een landarbeidershuisje, waar ik wel wat aan verbouwd heb, maar dat toch niet is uitgerust met ruimten waar ik grote groepen mensen kan ontvangen. Ik moet het laten bij hooguit twee tegelijk. Men kan hier in de straat gratis parkeren, liefst niet voor mijn oprit, en een kopje koffie kan er best af. Ook gratis. P + K dus. U hoeft niets mee te brengen behalve uw gezond verstand. Dat is wel een vereiste, maar aangezien iedereen daar, zoals Descartes al opmerkte, mee uitgerust is, zal dat geen probleem zijn.
Misschien moet ik even verduidelijken wat ik versta onder “gezond verstand”. Ik ben er namelijk zelf pas kort achter. (En toen wist ik ook meteen dat ik dit wilde wat ik nu aanbied.) En ik heb het niet van mijzelf, maar van die Descartes, die er een specialist in was. Hij wilde niets te maken hebben met de filosofen en wetenschappers die hem het leven op school zuur hadden gemaakt, maar zette zelf een toko op. Weet je wat, zei hij, “je fermerai maintenant mes yeux, je boucherai mes oreilles, je détournerai tous mes sens, j’effaçerai même de ma pensée toutes les images des choses corporelles, ou du moins, parce qu’à peine cela se peut-il faire, je les réputerai comme vaines et comme fausses...” en nadat hij dat had gedaan... sorry, dit is Frans, men kan het laten vertalen door Google of door Bing, maakt niet uit welke van de twee... nadat hij dat dus had gedaan kwam hij tot zijn gezonde verstand. Ik haal deze autoriteit aan omdat ikzelf atypisch ben en daardoor niet geloofwaardig. Ik ben niet nourri dans le sérail.
Sommige soortgenoten van mij zeggen dat ze geleerd hebben op de “universiteit van het leven” (de Unileven), maar ik heb mij altijd gehouden aan de officiële instellingen. Gezond verstand dus, verkregen door de techniek van Descartes.
Ah, ik vergeet nog iets, ook een kleinigheid. U moet wel met rijkdom kunnen omgaan. Ik zit hier niet om mensen te amuseren, ik ben geen hofnar of entertainer. Ik gooi niet te grabbel wat ikzelf met veel pijn en moeite heb verworven, als een oester, u weet wel. Niemand hoeft een papiertje mee te brengen, een bewijs van goed rentmeesterschap, serieuze aandacht is alles wat ik vraag.
Goed. Wees ook niet bang om teleurgesteld te worden, zeg het gewoon ronduit als dit het geval is. Ik weet langzamerhand dat er maar heel weinig belangstelling is voor mijn rijkdom, dus zo gauw zit ik er niet mee. Ik ga gewoon door met mijn bezigheden, misschien wel verder lezende in het boek dat u heeft laten liggen, benieuwd welk u had gekozen en mij de haren uit het hoofd rukkende bij zoveel domheid van u.
O ja, als u problemen heeft met trappenklimmen kunt u beter thuisblijven, het grootste deel van mijn boeken staat namelijk boven

zondag 27 januari 2013

Herinnering, de zestiger jaren 1

In 1984, op een feestje in de Jordaan waar een kleine twee honderd mensen aanwezig waren, zag ik de eerste kostuums. Mijn laatste had ik in 1968 gekocht en het niet afgedragen. Ik moest er een hebben want ik was ambtenaar, om precies te zijn, ambtenaar in algemene dienst ter secretarie van de gemeente Utrecht.
   Aan die status kwam begin 1970 een einde en ik kon definitief overschakelen op denim-blauw en schouderlang haar. Dit was al langer in de maak, eigenlijk de hele zestiger jaren door, hoewel ik het hele decennium door ambtenaar was. Het kostuum was daar de bedrijfskleding, niet het driedelige, maar de combinatie die wij al jaren Humphrey Bogart zagen dragen. (Of Ray Milland in “Dial ‘M’ for murder”.) Met stropdas, wel te verstaan. En met door Brilcream op orde gehouden scheiding.
   “Alternatief”, zoals het toen heette, was ik altijd geweest, non-conformistisch vooral, bewust afwijkend van het katholieke milieu van mijn jeugd, vanaf heel jong groot lezer en verlangend letterkundige te worden. Letterkundige en niets anders. De ambtelijke dienst was heel dragelijk geweest, ik was achtereenvolgens redacteur, secretaris en ambtenaar in algemene dienst. In al die betrekkingen was ik schrijver, tegenwoordig zou men zeggen tekstschrijver, dus niet zo een als mijn grote voorbeeld Dostojewski. Het was niet moeilijk mijn literaire literatuur bij te houden en uit te breiden en in mijn literaire “roeping” te blijven geloven, ja, zelfs mij voor te bereiden voor als mijn tijd daar was. Niet dat ik mijn werk routineus en zonder ambitie uitvoerde, ik stak er ontzettend veel van op. Dat was nodig. Ik had mij gerealiseerd dat ik ontstellend onnozel kon zijn, niets van de wereld wist en dus zeker niet in staat zou zijn een roman als “Eline Vere” te schrijven. En dat was toch de bedoeling. Een kijk op het alledaagse leven van iedereen, naast de verrukkingen van de absolute literatuur van dichters als Baudelaire, Verlaine, Rimbaud, Lautréamont, e.t.q. kon dus geen kwaad.
   Die twee ambities van mij konden ineens verrassenderwijs worden gecombineerd en wel in mijn ambtelijke werk. Ik had voor het gemeentebestuur een beleidsnota geschreven over het beheer van het ambtelijke apparaat, de zg. “Management-nota”, die in de gemeenteraad met applaus was aangenomen, hetgeen mijn naam als schrijver daar had gevestigd. Mijn volgende opdracht was het redigeren van een nota inzake het jeugd- en jongerenbeleid. Men schreef het jaar 1968, het jaar waarin de jeugd los was, waarin zij nieuwe voorzieningen eiste en het gemeentebestuur zich afvroeg hoe het daarop moest reageren. En ik kende de beleidsinstrumenten, maar ook de mentaliteit van de “jeugd en jongeren”.
   Beter gezegd, ik hérkende wat de jeugd bewoog. Het was iets dat ik in mijn jeugd heimelijk, althans geisoleerd had leren kennen in romans, poëzie en beeldende kunst uit de voorafgaande periode, kort gezegd, de moderne kunst. Ik benijdde de jeugd van ‘68 die openlijk voor haar overtuiging kon uitkomen en er zelfs actie mee kon voeren. Ik was er altijd mee uitgelachen en voor gek versleten. Geen wonder dat ik er enthousiast over was en heel empathisch de beoogde nota schreef. Was het niet zo dat de idealen van moderniteit in de kunst, veelal uitgebroed tijdens het Interbellum en elitair gebleven, nu ineens de massa bereikten oftewel gedemocratiseerd werden? Ja, zo was het.
   Een sleutelbegrip was “ludiek”, een ander “anarchie” en ik was thuis in de boeken van Herbert Read “To Hell with Culture”, “Anarchy and Order”, "Art Now”, “The Philosophy of Modern Art”. Eindelijk kon het hele leven, niet alleen dat van mij, gezien worden “unter der Optik der Kunst” om met Nietzsche te spreken. Aan de bron van het leven stond de creativiteit, de verbeelding. Zij had als uitgangspunt, als ei, de chaos nodig, de anarchie, het spel. Men moest zich kunnen distantiëren van de gevestigde orde en opnieuw beginnen, ab ovo. De gevestigde orde, dat was het overblijfsel van de voor-oorlogse Crisis, de Tweede Wereldoorlog en de Wederopbouw, een periode van 1929 tot 1963: men moest zorgen dat men een diploma kreeg, men moest zich conform kleden, kappen en gedragen, conform denken, kortom, zich voegen in een discipline die werd opgelegd door de omstandigheden van die periode. Men kon zich niet anders permitteren, de rotzooi van de oorlog moest worden opgeruimd en de economie hersteld, er moest orde zijn. Dat was in het begin van de 60-er jaren gereed. Het was tijd voor feest. De generatie die Crisis, Oorlog en Wederopbouw had meegemaakt, die weder op had gebouwd, wist het zo net nog niet, er kon weer opnieuw zo iets komen, maar de na de oorlog geborenen, de babyboomers hadden daar geen boodschap aan en vierden feest.
    Dat was wat er gaande was in de zestiger jaren en het was natuurlijk vooral de jeugd die geloofde dat de nare periode definitief voorbij was. Achteraf is het allemaal begrijpelijk, maar ik moest indertijd het volledige college van burgermeester en wethouders bij de behandeling van mijn nota uitleggen wat toch in godsnaam dat woord “ludiek” betekende, het leven was toch geen spelletje. Ik had het geluk dat ik “Homo ludens” van de maatschappelijk aanvaarde historicus Huizinga - iemand waarmee je op de club voor de dag kon komen - had gelezen en die vond men fatsoenlijk genoeg om de strijdkreet van de jeugd te aanvaarden en daarmee mijn nota waarin ik deze ludieke mentaliteit had uitgelegd.
    Ik vind de redactie van die nota nog altijd een van de belangrijkste prestaties in mijn hele leven. Volgens mij had ik de tijdgeest begrepen, een tijdgeest die vervuld was van een “Optik der Kunst” à la Nietzsche, een verbeelding-aan-de-macht-filosofie die bevrijdde, en wel van de in de voorafgaande periode noodzakelijke tucht.
    De kostuums in 1984 waren de eersten die deze instelling bestreden, de eersten van een reeks aanhangers van het neo-liberalisme dat de huidige crisis op zijn geweten heeft. Ineens voerde weer het economische motief de boventoon. Het was net of de Wederopbouw terugkeerde. Net alsof, want er was niks her op te bouwen. Wat er gaande was heette reaganomics, neo-liberalisme. Het feest moest maar eens afgelopen zijn, men moest weer in het sollicitatiepak, de orde moest hersteld, het gedoe van arbeiders die medezeggenschap wilden moest ophouden, werkgevers waren mensen die werk geven, arbeiders geven niks, zeker geen werk, enz., wij moesten niet de arbeider steunen, maar de werkgever. En dat hebben we geweten.

donderdag 24 januari 2013

Eurazië 4

In 2007 nam de Europese Unie een beleidsplan aan, getiteld Central Asia Strategy 2007, waarin een nieuw "partnership" met de Centraal Aziatische landen werd aangekondigd. Het project was ontworpen voor een looptijd van vijf jaar, t.w. van 2007 tot 2013. In januari 2008 schreef Nargis Kassenova, Assistant Professor in the Department of Political Science, Kazakhstan Institute of Management, Economics and Strategic Research, er in "Centre for European Policy Studies" een policy brief over waarvan ik het volgende overneem. (De tekst is wel al vijf jaar oud, maar ik vind hem nog steeds heel interessant en ik vrees dat er intussen niet veel veranderd is.)

"De vier machten met de sterkste capaciteit om de ontwikkelingen in Centraal Azië te beïnvloeden zijn Rusland, China, de Verenigde Staten en de Europese Unie. Als men de belangen van de regio beschouwt in een omvattende analyse van de kosten en baten van samenwerking met deze machten dan komt de Europese Unie bovenaan op de lijst te staan.
Rusland is de traditionele baas waar Centraal Azië aan gewend is en zich relatief comfortabel bij voelt. Het land heeft een arsenaal aan werktuigen om invloed te blijven houden in de regio (veiligheidsgaranties, goedkope wapens, economische projecten en investeringen enz.). Echter, op het ogenblik kan Rusland Centraal Azië geen reële oplossingen bieden voor de problemen van de regio (armoede, slecht bestuur en potentiële instabiliteit). Het heeft niet genoeg middelen, maar wat belangrijker is, het geeft geen goed voorbeeld voor de manier van omgang met deze problemen. Bovendien zijn er zorgen om het Russische "big brother" complex dat het voor Centraal Aziaten psychologisch moeilijk maakt de "multi-vector" diplomatie op te geven.
China is politiek en economisch succesvoller dan Rusland. Het is ook in staat en bereid om bij te dragen aan de veiligheid en de ontwikkeling van de regio. Echter, verdere integratie met China is zelfs problematischer dan met Rusland. In de eerste plaats kan China geen geschikte modellen bieden voor de omvorming van de Centraal Aziatische staten in goed functionerende openbare lichamen omdat zijn huidige communistische door de partij beheerd systeem een politiek "gisteren" voor post-sovjet republieken is. De Chinese overheid bevindt zich wel zelf in een proces van experimenteren en het is niet duidelijk hoe het politieke systeem van dit land zich zal ontwikkelen. In de tweede plaats is integratie met China psychologisch problematisch. Er is al aanzienlijke angst vanwege de Chinese economische expansie en migratie in de regio, vooral in Kazakstan, waar de instroom van Chinese migranten het grootste is vanwege de economische kansen in dit land. Anders dan Rusland wordt China gezien als "de ander", een heel andere beschaving die de lokale identiteit bedreigt. Evenals met Rusland wordt de Chinese immigratie vaak beoordeeld in termen van "langzame infiltratie" en "overname van de gebieden".
(De standpunten van het publiek worden weerspiegeld in de resultaten van de Asia Barometer Survey 2005: 25,5% van de Kazakse, 30,5% van de Kiergizische en 21,9% van de Oesbeekse respondenten vonden de invloed van China in hun land slecht of tameljk slecht. Het standpunt van de Tadjiekse respondenten was positiever, slechts 8,6% zei dat de invloed van China slecht was. Dit staat in tegenstelling tot de perceptie van Rusland, 2% van de Kazakse, 0,8% van de Kiergizische, 0,6% van de Tadjiekse en 1,9% van Oesbeekse respondenten vonden de invloed van Rusland slecht of tamelijk slecht.)
Het waarborgen van de lange-termijn veiligheid en voorspoed in Centraal Azië is onmogelijk zonder politieke hervormingen en China noch Rusland zijn geïnteresseerd in democratisering van Centraal Azië. In plaats daarvan hebben zij frauduleuze verkiezingen gelegitimeerd en handelen zij in het algemeen om de Centraal Aziatische regeringen af te schermen tegen internationale kritiek op hun onderdrukkende politiek. Rusland en China plaatsen zichzelf op de voorgrond als leidende veiligheidsleveranciers voor Centraal Azië door de Collectieve Veiligheids Verdrag Organisatie (CSTO) en de Shanghai Samenwerkings Organisatie (SCO). Hun enge benadering van veiligheid kan hun inzet op deze gebieden echter contraproductief maken. ... Op het ogenblik is het moeilijk zich Russische en Chinese soldaten voor te stellen bezig met militaire acties in Centraal Azië. Als dit echter al zou gebeuren zou een opflakkeren van anti-Russische en anti-Chinese sentimenten kunnen worden verwacht dat zou resulteren in de destabilisatie van Centraal Azië. De onderdrukking kan ook leiden tot verdere radicalisering van oppositionele facties wat niet goed voor de veiligheid van de regio is.
De mate waarin de VS internationale en nationale steun voor de handhaving en versterking van de onafhankelijkheid van de Centraal Aziatisch landen kunnen ontwikkelen maken hen een heel aantrekkelijke partner voor de Centraal Aziatische staten. Echter, de VS zijn ver weg en hun politiek en hun niveau van inzet in de regio worden bepaald door de algemene overwegingen van Euraziatische politiek, en daarom onderworpen aan verandering. De opkomende rivaliteit tussen de VS en de leidende buren van Centraal Azië - Rusland en China - suggereert dat diepere samenwerking tussen de staten van de regio en de VS zou kunnen leiden tot verhoogde spanningen in de regio.
Anders dan de VS heeft de EU lange termijn belangen in Centraal Azië, want het wordt geraakt door de ontwikkelingen in de regio. Zij heeft de middelen en, zoals de nieuwe strategie aangeeft, de intentie zich serieus in te zetten voor Centraal Azië. Zij wil bijdragen aan de transformatie van de regio in een veilige en goed bestuurde ruimte wat ook het meest tegemoet komt aan de belangen van de Centraal Aziaten, en zij kan modellen van politieke ontwikkeling en goed bestuur aanbieden die kunnen worden aangepast om hun doel te bereiken. Zij kan een alternatief zwaartepunt voor Centraal Azië leveren en reële kansen voor veiligheid en duurzame ontwikkeling. Wat tot nu toe ontbroken heeft dat is een samenhangend Europees beleid, gebaseerd op helder gedefinieerde belangen en geleid door realistische maar ambitieuze doelen in de regio." (Mijn vertaling - T.L.)

Aantekening 1
"In spite of its geographical situation as a bridge between Asia , especially China, and Europe, Central Asia has in reality been integrated into the broader sphere of European influence in politics, culture, trade and economics for several centuries, since the indigenous Turkic population fell successively under Ottoman and then Russian control. There are deep-rooted bonds between Europe and Central Asia which prevail to this day in the way their societies operate," staat te lezen in de - ongedateerde - "
European Community Regional Strategy Paper for Assistance to Central Asia for the period 2007-2013". Dit is natuurlijk nonsens. Centraal Azië is al enkele eeuwen geïntegreerd in de "bredere sfeer van Europese invloed in politiek, cultuur, handel en economie" sinds de oorspronkelijk Turkse bevolking achtereenvolgens onder Ottomaans en dan Russisch bewind kwam? Nu horen Rusland en Turkije ineens bij Europa? Wat is nu deze "bredere Europese invloedssfeer"? Omvat zij Rusland wel, maar niet China. Dat is wat deze tekst - ongewild? - suggereert: denk erom, China, Centraal Azië is onze turf. Dit document stelt ook dat Centraal Azië buurland van de EU is geworden "in the wake of the enlargments" van de EU, hetgeen wel iets anders is. China kan dat ook zeggen "in the wake of the enlargment" nl. met Tsingkiang.

Aantekening 2
Hoe gaat het nu, anno 2013, met dit vijfjarenplan? Is er voortgangscontrole geweest? Is daarover gerapporteerd? (Of staan er nu weer een aantal bruggen zonder aansluitende wegen zoals wel eens vaker met EU-projecten?)

Aantekening 3
Rusland was volgens Mackinder de bezitter, zo niet de bezetter, van het hartland en wie het hartland bezat was zo’n beetje almachtig, beheerste de wereld. Waarom was Rusland dat dan niet en denken de Amerikanen het beter te kunnen als zij maar heer en meester in Centraal Azië zijn?

zaterdag 5 januari 2013

Geschiedenis van Eurazië

 
Lees in John Darwins "After Tamerlane". Zijn premissen voor zijn geschiedenis van Eurazië geeft hij als volgt weer.
Rond 1400 telde Europa ook mee. Er waren toen in Eurazië drie culturen, de Chinese, de islamitische en de Europese. Europa was de laatkomer, de andere twee waren veel ouder. De ontwikkeling van Europa was na de opkomst van de Islam in het begin van de 8e eeuw veel langzamer geweest dan de islamitische, laat staan dan die van China dat allang voor de 8e eeuw een hoge mate van ontwikkeling had. Rond 1400 kon men dus spreken van een Euraziatisch evenwicht, en wel een eerste. De geschiedenis van Europa moet in die kontekst worden gezien. Europa had vijftien eeuwen nodig gehad om op de hoogte van China te komen. Na 1400 was de tijd van de grote steppenrijken van de Mongolen die vanaf de 3e eeuw Centraal Azië hadden gedomineerd en zowel hun zuidelijke als hun westerse buren hadden bedreigd, voorbij. Men kan ook zeggen dat rond 1400 Eurazië was gevormd, een gebied waar Europa een klein deel van vormde.
Darwin gaat bij zijn analyse uit van een viertal aannamen. De eerste is dat wij moeten afzien van het idee van een lineaire verandering in de loop van de moderne wereldgeschiedenis waarin Europa progressief naar superioriteit opsteeg, in de Tweede Wereldoorlog viel en opnieuw opsteeg als deel van het "Westen". De tweede luidt dat wij de periode van de expansie van Europa stevig verankerd moeten zien in zijn Euraziatische kontekst. De derde aanname is dat wij zorgvuldig moeten bedenken wat dat "Europa" eigenlijk was. (Drie argumenten verzetten zich tegen een visie op Europa als een eenheid: het was op zijn hoogst een losse en twistzieke "gemeenschap"; de unitaristische visie heeft geen oplossing voor het probleem van Rusland; het is nodig dat wij onze notie van Europa zowel naar het westen als naar het oosten uitbreiden.) En de vierde aanname heeft te maken met ons begrip van een rijk ("empire"), waarin rijken niet "normaal" zouden zijn. Tenslotte moeten wij ook heel voorzichtig zijn met het begrip "modern" en "modernisering", hoewel het begrip niet losgelaten moet worden.
Wat het laatste betreft zegt Darwin het volgende. De conventionele betekenis van moderniteit is gebaseerd op een schaal van prestatie. Politiek gesproken zijn zijn sleutelattributen een georganiseerde nationale staat met duidelijke grenzen; een ordelijke regering met een loyale bureaucratie om haar bevelen uit te voeren; een effectief middel om de publieke opinie te representeren; en een canon van rechten om de gewone burger te beschermen en de groei van een "burgerlijke samenleving" te bevorderen. Economisch gezien betekende "modern" het bereikt hebben van snelle, cumulatieve economische groei door industrieel kapitalisme met zijn sociale en technologische infrastructuur; de verankering van individuele eigendomsrechten; de systematische exploitatie van wetenschappelijk gebaseerde kennis. In culturele zin betekent het de scheiding van godsdienst alsmede het bovennatuurlijke enerzijds en de hoofdstroom van het denken en het maatschappelijke gedrag anderzijds; de verspreiding van alfabetisme; en een gevoel van gemeenschappelijke herkomst en identiteit binnen een "nationale" gemeenschap. De sleutelbegrippen van moderniteit zijn dan orde, discipline, hiërarchie en controle in maatschappijen die zich tot taak stellen het tot stand brengen van doelbewuste veranderingen op weg naar steeds hogere niveaus van "social efficiency".
Het is gemakkelijk in te zien dat de meeste van deze kriteria in werkelijkheid beschrijvingen zijn van wat verondersteld wordt te hebben plaatsgevonden in Europa. Europa werd modern, niet-Europa bleef pre-modern. Deze visie is echter slecht te verdedigen. De elementen van deze moderniteit waren zelden allemaal tegelijk aanwezig in een enkele maatschappij. Een aantal van de sleutelkenmerken waren ook aan te wijzen in andere culturen, het klassieke voorbeeld waarvan China is. En tenslotte kan het heel goed zijn dat andere soorten van moderniteit niet gedoemd waren tot mislukking vanwege hun inherente gebreken, maar dat het "mislukken" teweeg werd gebracht door de aanvallen van Europa op moderniseringspogingen van andere volken en staten en dat het niet Europa’s moderniteit was die triomfeerde, maar zijn superieure bekwaamheid in georganiseerd geweld.

vrijdag 4 januari 2013

Literatuur en de goden

Uit mijn dagboek (misschien iets opbeurends)
Volgens Aristoteles is de mens het enige dier dat kan lachen. Rabelais citeert de grote filosoof in een adres aan de lezers van "La vie treshorrificque du grand Gargantua, pere de Pantagruel iadis composee par M. Alcofribas abstracteur de quinte essence": "rire est le propre de l’ homme". Rabelais gaat hier iets verder dan Aristoteles. Hij noemt het lachen het eigenlijke van de mens. Aristoteles bedoelde alleen maar onderscheid te maken tussen dieren en mensen, in het midden latende wat het wezen van de mens is. Het ging hem ter aangehaalde plaatse, in het geschrift "De delen van het dier", om het dier. Ik ga verder uit van Rabelais: de mensen die niet kunnen lachen zijn onmensen. Dat is weer een andere definitie dan die van Cicero die van mensen die hun taal niet beheersen barbaren oftewel onmensen maakte. Milan Kundera noemt die niet-lachende onmensen " agelastoi", woord afgeleid van het Grieks. Kundera bedoelt serieuze mensen en dan, in de  Nederlandse betekenis, van "doodserieus". Sartre had het ook al over de "esprit de sérieux". Hij vertaalde niet best, hij bedoelde "serieel". Seriële mensen, doodserieuze mensen, mensen die geen gevoel voor humor hebben. Weer van een iets andere kant: mensen die niet kunnen relativeren.
Kundera plaatst deze onmensen tegenover de mensen die romans kunnen waarderen. Daartoe komt hij door de volgende redenering. Hij gaat uit van het joodse spreekwoord: " de mens wikt, God lacht". (Ook hier weer een interessante verschuiving: in Nederland zegt men dat de mens wikt en God beschikt. Dat is serieus.) De roman nu vertolkt de lach van God. Wat betekent dat? Wat moet men zich voorstellen van de lach van God? Harrie Mulisch zei ooit, dat hij God was. Hoewel hij het er niet bij zei, was hij dat als romancier en was hij God als hij sprak met de stem van de roman.
De stem van de roman is dus de lach van God? Ik geloof er niks van. Voor de joden mag dat zo zijn, voor mij waren het de Olympiërs die pas echt konden lachen, die van "De literatuur en de goden" van Roberto Calasso. Hoe dan ook, God of de goden, de stem van de roman is de stem van een tekst die boven de dingen staat, zelfs boven zijn eigen auteur. Kundera had in ieder geval gelijk met zijn idee dat de roman slimmer is dan de romancier. Wie zich aan de roman waagt, verkoopt zijn ziel aan de duivel.
Waarschijnlijk, denk ikzelf, is ook de poëzie en het toneel de lach van God en de goden. Ik ga er maar vanuit anders zou men nog kunnen denken dat ik Dante en Shakespeare buiten spel wil zetten. Dus, de literatuur is de lach van God en/of de goden.
Wij hebben dat goddelijke allemaal in ons, ook al zijn wij niet allemaal literatoren. Zijn wij dat trouwens niet? Freud zegt dat iedereen zijn eigen "Familienroman" ontwikkelt. Let wel, niet schrijft, maar ontwikkelt, vaak onbewust. Nog explicieter is de Amerikaan Mark Turner die een boek heeft gepubliceerd, getiteld "The Literay Mind. The Origins of Thought and Language". Deze man is professor Engels en lid van de faculteit neurowetenschap en cognitiewetenschap aan de Universiteit van Maryland, VS. Hij verdedigt de stelling dat literatuur niet iets is dat los staat van de alledaagse werkelijkheid, maar dat iedereen er niet alleen zijn levensverhaal op na houdt, maar zich altijd uitdrukt in narratieve structuren: iedere zin is immers een verhaal. Ik vond dit boek aangehaald door Antonio Damasio, een neurowetenschapper die al "Descartes’ Error" had gepubliceerd en daarna kwam met "The Feeling of What Happens. Emotion, Reason and the Human Brain " waarin hij Turner goedkeurend aanhaalt (nadat Turner zijn eerdere boek goedkeurend had aangehaald, maar dit terzijde). Met andere woorden, als wij praten of schrijven zijn wij literair.
Dat is maar ten dele waar, zoals iedereen weet. Praten of schrijven in vaktaal, om te beginnen, is niet literair. Het bouwen van gesproken of geschreven teksten waarin niets nieuws wordt verteld, al evenmin. Ook de taal van de journalist of de reclametekst is niet literair (bedoeld). De cliché-matige delen in literaire werken net zo min.
Wat is dan dat goddelijke dat wij allemaal in ons hebben? Het is een wat men vroeger noemde "boven de stof staan", een overstijging van de stof die men wil behandelen. Dat klinkt nogal arrogant en is het ook meestal gevonden. Niettemin is het niet zo vreemd of uitzonderlijk. Een kok staat boven het maal dat hij bereidt, de klant in het restaurant niet. De laatste verwacht van de kok ook dat hij erboven staat, anders heeft hij "er geen verstand van". Iedere vakman moet verstand hebben van de dingen die in zijn vak aan de orde komen, of hij nu timmerman of professor of huisarts is. (Het goddelijke in de timmerman!!)
Er komt nog iets bij. Dat boven de stof staan moet wel een bepaalde stijl hebben, stijl opgevat als het samenstel van de ingrediënten die de smaak maken. Die moet goddelijk zijn, nektar en ambrozijn. Ik realiseer mij dat ik hiermee in de beruchte cirkel terecht kom, maar... ik moet nu gaan eten. So long dus.

woensdag 12 september 2012

Fukuyama's 'Staatslehre'

The title of the last book by Francis Fukuyama, "The Origins of Political Order. From Prehuman Times to the French Revolution", 2012, is difficult to swallow. "Political Order"? Which one? There are many. The term is derived from Samuel Huntington’s "Political Order in Changing Societies" (1968). Huntington himself has asked Fukuyama to write a foreword to a reprint edition of his 1968 classic. Fukuyama set out to work on it but gradually realized that the book needed "some serious updating". It was written shortly after the start of the wave of decolonization and in the following very unstable situation while since its publication "momentous changes ... like the economic rise of East Asia, the collapse of global communism, the acceleration of globalization, and what Huntington himself labeled as the "third wave" of democratization that started in the 1970s" have occurred. Besides this there was another impulse, namely a preoccupation with "the real-world problems of weak and failed states". "From much of the period since September 11, 2001, I have been working on the problems of state and nation building in countries with collapsed or unstable governments". (I don’t know what September 11, 2001 has got to do with this subject but it sounds to me like "CE".) "I began to wonder how any society had ever made the transition from a tribal- to a state-level society, how property rights had evolved out of customary ones, and how formal legal systems , dependent on a kind of third-party enforcement ... first made their appearance." Political development seemed to Fukuyama to be "movement beyond patrimonial relationships and personalistic politics..." The book of Huntington "took for granted the political world of a fairly late stage in human history, where such institutions as the state, political parties, law, military organizations, and the like all exist..." which was not sufficient for Fukuyama’s aims. So he began to work on the prehistory of political order.
I hope Fukuyama does not want to suggest that the history of political order began sometimes at the end of the 18th century and that all the foregoing was just prehistory, i.e. not history, especially as he observes himself that "these practices survived in many places and ... seemingly modern systems often reverted to them". So political order is only the modern system? What, then, is "personalistic politics"? In other words: what is the difference between politics and political order? Looking into the table of contents one is surprised to see that part 1 treats "before the state". As it is, for Fukuyama political order has three ingredients or "basic political institutions" (pg. 15): state, rule of law and accountable government, and parts 2 through 4 of the book are about each of these elements. Thus, we have a prestate situation and a prehistory. The prehistory comprises the prestate condition plus the period of the development of the state until the French Revolution. The state as it is defined by Fukuyama has reached his historical phase, after many an "historical experiment" (my term), perpetrated by many a national state, only with the French and American Revolutions. This is all very confusing. Fukuyama seems to be aware of this and has cleverly concealed his confusion by using the term "origins". (The correct title of his book might have been: "A Worldhistory of Politics".)

Be this the bad news, the good consists of the content of the book. On balance, it is a history of the state, a subject that in Europe conventionally was known as part of the "Staatslehre". What is maybe the most interesting thing about the book of Fukuyama is its scope. "Staatslehre" was confined to the western state, be it often comparing different western states (and sometimes the system of the Sovjet-Union as an alternative). "The Origins of Political Order" pretends to have a global scope. It treats the systems of China and India along with western states. It shows that the state already was instituted in China, but that the rule of law and governmental accountability are western creations of a later date. Most of the book analyses national and consequentially different histories of these creations as it does with China and India in its part on the state, China and India occasionally returning in the third and fourth parts on the history of the rule of law and governmental accountability (mainly to show that they lacked it).
Within its global and worldhistorical scope the book answers to the wonder Fukuyama refers to in his foreword: "how any society has ever made the transition... etc.". This indeed is a very remarkable phenomenon. The answer seems already been given by Hegel who choses the rise of the state as the beginning of history. History for him was the realization of the self-conscious community and the state was the most supreme form of this self-consciousness, it was the general consciousness. State formation, thus, was an act of consciousness, consisting in the organization of a community into a political capacity, elevating, as it were, a community to its proper constitution, a fascinating process like the take-off of a plane or a large bird, overcoming its gravity. This wonder is a legitimate start for an enquiry like Fukuyama has undertaken and it is adequately formulated: the starting point is the wonder at the object to be researched, in this case the act of state formation, itself being a miracle of political craftsmanship. How does one leave his belonging to a tribe, his personal politics or his patrimonial relationship or, for that matter, his own religion behind oneself to replace with the state? How can one accept "a kind of third-party enforcement" instead of his own pleasure or will? Fukuyama tries to find the answers in the history of the state.
(This book is the first volume of two to deal with this subject. The second volume is not yet published. In fact, I realize, a full review has to wait until the appearance of the second volume.)

woensdag 5 september 2012

Peter Hopkirk, The Great Game

"The Great Game" van Peter Hopkirk is eerst in 1990 verschenen met de subtitel "On Secret Service in High Asia", maar in de huidige versie van 1992, waarvan overigens de tekst hetzelfde is, als "The Struggle for Empire in Central Asia", met een nieuwe inleiding waarin het verschijnsel van "the New Great Game" wordt gesignaleerd. "The Great Game" duurde van 1813 tot 1907 en in de huidige worsteling wordt het "spel" met andere spelers heropend. Zoals bekend gaat het om de strijd om heerschappij in Centraal Azië. De Russen aan de noordkant van het gebied waren bezig met een groot expansieproject naar het Zuiden, wellicht met de uiteindelijke bedoeling India te veroveren. De Britten hadden handelsvestigingen aan de zuidkust van de Perzische Golf tot en met India. Zij waren bang dat de Russen deze vestigingen gingen bedreigen en tenslotte misschien veroveren. Het gebied waardoor aanvallen van de Russen verwacht konden worden en waar de Britten dus voorzorgsmaatregelen moesten nemen was wat tegenwoordig Centraal Azië wordt genoemd.
Het boek is mooi geschreven. Het beslaat zo’n 530 pagina’s en is ingedeeld in drie delen met samen 37 hoofdstukken van elk ongeveer 15 bladzijden, een lengte die de hoofdstukken stuk voor stuk goed leesbaar en spannend maakt. De stijl is journalistiek. De schrijver heeft zich geconcentreerd op de spelers in de "great game" en wel, zoals de eerste ondertitel al aangaf, de spelers in het veld, minder die in de kabinetten thuis. De politieke en diplomatieke verwikkelingen worden daardoor meer - summier vertelde - achtergrond dan hoofdzaak. Inmiddels worden de geopolitieke motieven van de twee rivalen, Rusland en Engeland, wel degelijk heel duidelijk.
De omslagtekst zegt dat het boek van Peter Hopkirk "de geschiedenis vertelt van deze grote imperialistische worsteling om strategische en economische suprematie die werd uitgevochten op het wrede en troosteloze gebied tussen de Kaukasus en China. Toen het spel begon lagen de grenzen van Rusland en Brits Indië zo’n 3000 kilometer uit elkaar, op het einde, toen de karavansteden van de oude Zijderoute een voor een in handen van de bereden kozakken waren gevallen, was die afstand geslonken tot op plaatsen minder dan 30 kilometer. Vaak leek oorlog onvermijdelijk. Hier is de niet-fictionele wereld van "Kim" van Kipling, gezien via de avonturen van de deelnemers aan beide kanten - spionage en verraad op grote schaal in exotische omgevingen. De helden en schurken zijn ambitieuze jonge officieren, bloeddorstige emirs, meedogenloze Russische generaals en islamitische heilige strijders." (Verzuimd zijn de Britse politici en de Russische tsaars.)
Naarmate het verhaal van het boek vordert wordt het onmetelijke gebied waar deze strijd plaatsvindt steeds meer bekend, maar in het begin zijn er maanden nodig voor een reis over bergen en door woestijnen om bv. van Baloetsjistan in Herat te komen. en was het gebied volstrekt onbekend. De woestijnen waren kurkdroog en heet, er was geen water en nauwelijks voedsel te krijgen en men had grote kans op beroving door bandieten. De bedoeling was informatie te verzamelen over de mogelijkheden van het doorkruisen van deze gebieden met legers van duizenden manschappen, wat uiteraard een veelvoud opleverde van de problemen die een klein troepje al had. Zowel de Russen als de Britten ondernamen telkens van hun kant deze exploratietochten die werden uitgevoerd door meestal jonge officieren.
"Peter Hopkirk was 19 jaar lang "staff writer" voor "The Times" van Londen, vijf als "chief reporter" en een specialist op het gebied van het Midden- en Verre Oosten. Hij heeft uitgebreid gereisd in Russisch en Chinees Centraal Azië, de Kaukasus, Mongolië, Oost-Turkije, Perzië, Afghanistan, Pakistan en Noord-Indië. Buiten dit heeft hij nog drie boeken over deze regio geschreven.

Hope in a new kind of union

In Hope in a new kind of union legt Fransesco Sisci, - op het ogenblik coördinator van het Italiaanse samenwerkingsprogram met de Centrale Partij School van China en Azië Editor van La Stampa, maar al heel lang inwoner van China, - uit dat Europa zich meer moet verenigen en de blik moet richten op Azië. Al een tijd wordt er gewerkt aan verbindingen met China over land, hetgeen veel goedkoper transport oplevert dan over zee. China van zijn kant investeert in Xingjian als bruggehoofd naar Midden- en West Eurazië, tot in Londen toe. Europa heeft, volgens Sisci, een eenvoudig middel om economisch op gang te komen, namelijk door als Europees bruggehoofd naar het Oosten de haven van het Italiaanse Tarente verder te ontwikkelen. Rotterdam heeft daar al een overeenkomst mee. Het zou het begin van een nieuw soort EU kunnen worden. Men begrijpt uit voorgaande blogs van mij dat dit artikel koren op mijn molentje is.

vrijdag 24 augustus 2012

Eurazië 3: een toeristische intellectueel

Waar ben ik nu eigenlijk mee bezig? Was ik niet eenvoudig internationaalrecht-jurist?
Als je internationaal recht studeert of beoefent werk je met een universeel systeem. Het internationaal recht geldt voor iedere staat ter wereld. De instanties die optreden tegen - of na - overtredingen zijn de Verenigde Naties en de justitiële derivaten daarvan. Ik zeg hiermee niet dat het zo wordt toegepast, behalve door die instanties. Net zoals bij een verbod op moord en doodslag zijn er overtredingen, wat niet wegneemt dat de regel geldt. Juristen, - rechters, advocaten, (de meeste) rechtsgeleerden, - gaan uit van universele gelding. Ook zij weten natuurlijk dat er enorme verschillen zijn tussen de staten die eraan onderworpen zijn. In principe echter doet dat er niet toe voor de gelding van het internationale recht. Luxemburg heeft volgens die leer evenveel rechten en plichten als de Verenigde Staten of China.
Sinds een jaar of tien wordt deze universele gelding aangevochten door o.m. de Verenigde Staten van Amerika. Heel opvallend, want die staat was nou juist de hevigste voorstander ervan tijdens de Koude Oorlog toen de Sovjet-Unie en China vaak dwarslagen, als het hun uitkwam. Er worden nu bevoegdheden geclaimd die zouden gelden voor hegemonische structuren, beter gezegd, voor dé hegemoon, de VS. Sinds de ineenstorting van de Sovjet Republiek zijn de VS, naar eigen zeggen, de leiders van een nieuwe wereldorde en hebben zij bijzondere rechten. Juristen noemen dit meestal “eigenrichting”, iets dat geen recht is noch voortbrengt. De meeste juristen volharden in hun stelling dat het internationale recht universele gelding heeft en geen privileges toestaat, zoals is vast te stellen in de papieren veroordelingen van veel wangedrag van de VS.
Het vervelende daarvan is dat zij, de juristen, vaak een heel beperkt zicht hebben op de internationale werkelijkheid. Zij oordelen immers alleen maar en wel volgens dat universele systeem. In het verleden heeft dat ertoe geleid dat een aantal internationaalrecht-juristen zich van dat vakgebied hebben afgekeerd en zich hebben overgegeven aan de leer van de internationale betrekkingen. Een heel interessante beschrijving van dit proces is geleverd door de Finse jurist Martti Koskenniemi in zijn erudiete boek The Gentle Civilizer of Nations. The Rise and Fall of International Law 1870-1960, 2001. Ik ga dat boek hier niet bespreken, maar wijs er op. Het begin van die afwending van het internationale, althans het volken- of internationale publiekrecht, is, volgens Koskenniemi, gemaakt door Carl Schmitt in zijn boek Der Nomos der Erde im Völkerrecht des Jus Publicum Europaeum van 1950. Zijn leer is inspiratiebron geworden voor veel en zeker de meest vooraanstaande Amerikaanse beoefenaren van de leer van de internationale betrekkingen. Politici hebben het idee dat zij meer gediend zijn met de adviezen van deze theoretici dan van juristen. Hun heersende leer is de realistische, vaak samenvallende met de neo-conservatieve ideologie. Die leer heeft het buitenlandse beleid van de laatste decennia bepaald.
Inmiddels is duidelijk aan het worden - voor sommigen al geworden - dat de Amerikanen niet alleen in deze wereld zijn en dat o.a. hun hegemonie duidelijke grenzen heeft. Voor het ontketenen van een oorlog in Irak had George W. Bush al een coalitie nodig; voor een nieuwe in Syrië krijgt Barack Obama geen toestemming van China en Rusland. Het verhindert inmiddels niet dat hij “covertly”, d.w.z. stiekum, oorlogshandelingen laat uitvoeren in landen waar de VS “niet mee in oorlog” is. Dat hij daarbij regelmatig de grenzen van het volkenrecht overschrijdt wordt afgedaan als juridische problematiek: het recht is er voor juristen, normale mensen hoeven er zich niet aan te storen. En dat de VS zich in zijn almachtpositie alles veroorlooft wat hun eigen god en constitutie verbieden, heet tegenwoordig “normaal”. Dat doen machthebbers nu eenmaal, dus... De “redenering” is natuurlijk fout. Compleet luidt zij: dat doen machthebbers nu eenmaal, dus doen ze dat nu eenmaal. Daar kom je niet mee vooruit. In de 18e eeuw, voor de Franse Revolutie, dacht men: dat doen machthebbers nu eenmaal, dus moeten ze worden afgeschaft, waarop de democratische revolutie volgde. Ook dat was realistisch.
Anyhow, ooit was ik docent volkenrecht(sgeschiedenis). Ik legde het opgenoemde universele systeem uit. Geleidelijk aan drong tot mij door dat het recht het dreigde te verliezen van de macht (van de VS). Sowieso vond ik dat het vreemd was dat het volkenrecht universeel zou zijn. Misschien globaal? Is dit zoals het is, ik was te lang werkzaam geweest in de juridische praktijk om de concreetheid van de werkelijkheid te miskennen. Ik bedoel daarmee dat het ene rechtssubject niet het andere is oftewel ik probeerde meer individualistisch te denken, meer uit te gaan van het concrete geval of, zoals (sommige) juristen zeggen: het ius in causa positum. Ik probeerde voor een concreet geval het recht te vinden zonder meteen - en als een automaat - naar de toepasbare rechtsregel te zoeken (en daarmee de zaak af te doen). Ik realiseer mij heel goed dat ik deze neiging niet alleen dankte aan mijn praktijkervaring, maar dat die ervaring integendeel was gevormd door mijn literaire achtergrond.
Dit vraagt om een nieuwe alinea. Ik denk, goed, ik beken dat mijn hele intellectuele habitus is gevormd door de lectuur van romans. De jurist moet uitgaan van “de feiten”, waarop hij het recht toepast, maar hij moet de beschrijving van de feiten zo beperkt mogelijk houden. Dat schreef de advocaat Cicero al in zijn vertogen over de retorica, de techniek van de advocaat. De roman daarentegen kan zich niet ver genoeg uitputten in feiten, zo ver dat hij het fatsoen, de moraal, de ethiek, het recht liefst vergeet... en het oordeel overlaat aan de lezer. Met die idee en met die praktijk ben ik opgegroeid en gevormd. En onder die optiek heb ik altijd het recht gezien.
Ik zal het niet nog moeilijker maken dan het al is, ik ging als vanzelf, van mijn eigen zelf over van de volkenrechtsleer naar het internationale leven. En wat zag ik daar? Een politieke toestand, een politieke problematiek. Als ik even van mijn roman opkeek, zag ik decennia lang wat wij de Koude Oorlog hebben genoemd. Het was heel eenvoudig - zo eenvoudig dat zelfs Madeleine Albright het ook heeft verteld - er waren twee blokken, een goed en een slecht. Goed waren de Amerikanen, slecht de communisten. (Omdat wij onze “bevrijding” te danken hadden aan de Amerikanen - ik heb er destijds geen gezien, maar wel Engelsen, Schotten Canadezen, Fransen - noemden wij de tegenstanders van het communisme niet kapitalisten, maar Amerikanen. De laatste tijd realiseren wij ons dat zij de kapitalisten waren, maar nog niet dat wij hun afzetgebied waren. De VS is onze “fifty-years master” geweest, zodat wij, Europeanen, nog steeds niet weten wat wij moeten.) Na de val van de Sovjet-Unie was Amerika de alleenheerser en de wereld unipolair: alles wordt bedisseld in Washington.
Ik vond het niet meer dan realistisch dat Amerika te bestuderen om te zien wie mijn leven bepaalde. Maar al studerende zag ik steeds meer de grenzen van die macht. Eerst in de vorm van het rijzende China, waar ook nogal wat schoeisel en kleding vandaan komt die ik draag. Ook dat land ging ik steeds meer bestuderen. Was het mogelijk mij, hier wonende, te schikken in een Chinese wereld? Zou ik kunnen leven in een Chinese hegemonie? Het werd mij heel snel duidelijk dat China een karrevracht aan geschiedenis en traditie meesleept, zo zelfs dat niet verwacht kan worden van een massa van 1.2 miljard mensen dat zij even omgaan, bv. van de ene dag op de andere een demokratie worden. En ik begreep dat China het nog niet kan opnemen tegen de militair veel sterkere VS, maar dat anderzijds een vernietiging van China door de VS ondenkbaar is. Zodat, natuurlijk, het blijft bij een politiek van “containment” wat neerkomt op pesten en hinderen. En, ook natuurlijk, zonder al teveel resultaat. China groeit door en breidt zijn invloedssfeer voortdurend uit. Het laatste vooral maakt er een speler op het “Grand Chesboard” (Brzezinski), in hoofdzaak Centraal Azië, van. Kijk, zegt men, Centraal Azië is de heilige graal van de Amerikaanse politiek.
En wat doe ik? Ik schakel over van Amerika en China naar Centraal Azië waar ik de spelers aantref van een nieuw “Great Game”, een nieuwe vorm van de strijd om de zeggenschap in Centraal Azië. De meest vanzelfsprekende van die spelers zijn natuurlijk de buren: in de eerste plaats - waarom eigenlijk? - China, Rusland, India en Europa, in de tweede Turkije, Iran, Afghanistan, Pakistan, vogels van zeer verschillend pluimage. Om een heel globale poging - nauwelijks reëel maar toch suggestief, naar ik hoop - te doen: confuciaanse en post-communistische Chinezen, post-communistische en Poetineske Russen, Boedistische en hindoeïstische Indiërs, moslims van Turkije, Iran, Afghanistan, Pakistan, liberale Europeanen. Denk niet dat het bij de buren blijft. Noord-Afrikaanse en Arabische staten dienen zich ook aan. En niet te vergeten het theokratische Israel. Het is nauwelijks tot niet denkbaar dat deze acteurs tot een overeenstemmende politiek over het Euraziatische werelddeel komen. Ja, kan men vragen, waarom de VS dan niet ook toegelaten; dit is geen “private party, everyone can join in”. Het lijkt een beetje op strandvolleybal met actieve deelname van de toeschouwers. En geen scheidsrechter.
Kortom, ik, d.w.z. wij zijn een heel eind af van de mooie, althans duidelijke tweedeling van de Koude Oorlog. En ik, als toeristische intellectueel, - want wat moet ik als gepensioneerde anders zijn dan toerist - heb er mijn handen vol aan.

donderdag 23 augustus 2012

Eurazië 2

Ik zie tot mijn grote verrassing dat ik in 2007 ook al over Eurazië heb geblogd. Wat is het verschil met wat ik nu doe? Ik was indertijd een beetje misleid door de website EURASIANET.ORG die grotendeels alleen maar over centraal Eurazië gaat, het gebied van de stans tussen Rusland in het Noorden en Iran en Afghanistan in het Zuiden. En ik was nog in de ban van China, zodat ik websites over dat land signaleerde. Eurazië als geheel was nog niet tot mij doorgedrongen. En zeker niet de geopolitieke betekenis van dit giga gebied.
Inmiddels - en dat verklaart misschien een beetje het stapeltje boeken dat ik nu net heb aangeschaft - heb ik mij gerealiseerd dat mij uit de geschiedenis een aantal Euraziatische dingen bekend waren. In de eerste plaats de rol die de steppenvolken, de Hunnen en de Mongolen met hun invallen en rijken hebben gespeeld. Heel lang geleden - when I was young - heb ik een boek gelezen over Dzjengis Khan (1162-1227), de grootste Mongoolse leider die zo'n beetje de helft van Eurazië veroverd heeft. (Ik herinner mij ook heel goed de film over hem met Omar Sharif en Stephen Boyd. En onlangs was er op televisie een heel nieuwe (2007) en heel mooie film over hem, "Mongol" getiteld.) Een tweede grote Mongoolse invasie werd geleid door Timoer Lenk of Tamerlan (1336-1405), over wie ik het toneelstuk van Christopher Marlowe (1564-1593) in twee delen "Tamburlaine the Great" ken, evenals het essay "Das Timurbild der Humanisten" van Eric Voegelin (1901-1985). Ook kende ik al het verschijnsel van de Zijderoute die al rond het begin van de jaartelling West- met Oost-Azië verbond. Tegenwoordig is er meer sprake van een "Olieroute". En verder herinnerde ik mij de "Great Game" (1813-1907), de strijd tussen Rusland en Engeland om zeggenschap over de zuidrand van Eurazië, tegenwoordig min of meer voortgezet als de "New Great Game".

dinsdag 21 augustus 2012

Eurazië

Vandaag ontvangen van John Darwin, After Tamerlane. The Rise and Fall of Global Empires, 1400-2000, 2007 en The Empire Project. The Rise and Fall of the British World-System, 1830-1970, 2012; Justin Marozzi, Tamerlane. Sword of Islam, Conqueror of the World, 2005; Jack Weatherford, Genghis Khan and the Making of the Modern World, 2004.
Wat moet ik hier allemaal mee? De laatste paar maanden heb ik Eurazië ontdekt. Nog een jaar geleden was ik gefixeerd op de alleenheerser, de Verenigde Staten van Amerika, totdat ik When China Rules the World van Martin Jacques en Aaron Friedbergs The Contest for Supremacy vond. Ik dacht toen dat wij ons veel meer in China moeten verdiepen omdat het wel eens het land van de toekomst zou kunnen zijn. Een afweging van de gewichten van de twee rivalen leek mij op zijn plaats en Friedberg voldeed aardig aan mijn wensen. Ook dat werd snel een fixatie. Ik houd daar niet van en ik begon mij eraan te ontworstelen. En kijk, ineens zag ik het licht. Waarom zitten de Amerikanen in Irak en Afghanistan? Wat moeten ze daar? Olie, grondstoffen? Het bevredigde mij niet, nog minder het idee dat ze daar de democratie brengen. Nee, de werkelijke reden is een geopolitieke: de Amerikanen voeren strijd met China, Rusland, Europa en India over Centraal-Azië. Eenmaal zover realiseerde ik mij dat Eurazië zo gigantisch groot is en op een zodanige manier samengesteld dat de Amerikanen kunnen vergeten dat zij er hun voor- of achtertuin van kunnen maken. Zij mogen meedingen met de grote Euraziatische machten, meer niet. Zo iets als een eindspel tussen Amerika en China is onzin. Almacht van Amerika nog meer. Dus, wij, Euraziaten, moeten ons meer richten op ons eigen gebied. En ik begon er zelf meteen mee door wat literatuur aan te schaffen.

woensdag 16 mei 2012

D66-democratie

Het accoord waar de vijf Lente-partijen het over eens zijn levert natuurlijk op wat wij, burgers, inleveren. "De fractievoorzitters hebben afgesproken om geen details uit het accoord naar buiten te brengen, "schrijft het NRC-Handelsblad. "Alexander Pechtold (D66): "Burgers hebben recht op het totaalbeeld. Dit uitzonderlijke proces moet snel, maar zorgvuldig gebeuren en dus willen we dat het CPB er nu eerst naar kijkt." Deze afspraak voorkomt ook dat de vijf partijen zich ten koste van elkaar kunnen profileren."
Ik kan niet zeggen dat ik dit een voorbeeld van democratisch denken vind. Natuurlijk hebben de burgers recht op het totaalbeeld. Moet dat anno 2012 nog gezegd worden? De uitspraak heeft waarschijnlijk de bedoeling de burgers voor te houden dat zij geen recht hebben op de beraadslagingen die tot het accoord hebben geleid, maar alleen op het totaalbeeld. Die beraadslagingen zouden maar telkens onderbroken worden, zoals het geval is in de tweede kamer waar de fractievoorzitters elkaar telkens in de rede vallen. En dan, dat partijen zich ten opzichte van elkaar profileren.... dat moet echt voorkomen worden. De burgers zouden nog kunnen denken dat deze vijf het niet in alle opzichten met elkaar eens zijn.
Het droevigste van dit alles vind ik dat juist Pechtold zich zo inzet voor achterkamertjespolitiek. Democratie is niet alleen kennisneming van het eindresultaat, maar ook van de redeneringen die ertoe hebben geleid. Die vormen er juist de ratio van oftewel, zonder de redegeving die tot het accoord heeft geleid, krijgen de burgers een dictaat.
En wat bedoelt hij met "dit uitzonderlijke proces"? Uitzonderlijk vind ik het ook, het is namelijk nog haastiger en onsystematischer in elkaar geflanst dan we van de kamer normaal al gewend zijn. Maar waarom die haast? O ja, voor onze kleinkinderen.... regeren is immers vooruitzien. Terwijl Gerrit Zalm niet eens een winstprognose voor ABN-AMRO voor dit jaar wil formuleren vanwege de onzekerheid van de markt, beeldt de politiek zich in dat zij beslissingen kan nemen voor over dertig veertig jaar.

zaterdag 5 mei 2012

Nederland belastingparadijs

Nederland is een belastingparadijs voor grote buitenlandse ondernemingen zoals Google, Apple, Microsoft, Facebook e.a. Een paar jaar geleden is dat in de Tweede Kamer al eens aan de orde geweest. De vraag was of Nederland daar iets onoirbaars mee deed. Nee, was het antwoord van staatssecretaris Weekers, alles legaal. Als ik het mij goed herinner kwam de vraag van het waarom niet aan de orde. Niettemin, waarom heeft Nederland dat paradijs, of beter gezegd, waarom moet Nederland dat hebben? Destijds deed het er niet zoveel toe, het mocht en daar ging het om. Het mag nu nog steeds, maar de vraag is inmiddels of het ook nog kán. Kan Nederland zich de luxe van zo'n paradijs op het ogenblik permitteren? Men is er in Den Haag altijd als de kippen bij om van iets te verklaren dat "de fiscus het misloopt". Hier niet. En toch.
Via het Nederlandse belastingparadijs stroomde in 2007 een bedrag van 4.000.000.000,000,- (zegge: vier triljoen) dollars of euro's, maakt niet uit, naar plaatsen waar helemaal geen belasting hoeft te worden betaald. Het zal nu zeker niet minder zijn. Als Nederland de belasting daarop met 1 % verhoogt dan hebben wij een begrotingsoverschot van 20.000.000.000,-. Als Nederland ook nog ABN-AMRO verkoopt, dan loopt het overschot nog met pakkembeet 10.000.000.000,- maar het ding zal wel meer waard zijn, op. Ik heb er geen flauw idee van waarom Nederland dat niet doet, maar alleen maar wil bezuinigen. En ook nog: op wat? Iemand een idee?
Hoe komt het dat Apple bij voorbeeld 100.000.000.000.- in kas heeft? Omdat onze fiscus zich iets laat mislopen.
Het komt dus hierop neer: de belastingvoordelen die de grote buitenlandse bedrijven hier met hun brievenbusadressen genieten worden betaald door de mensen op wie zo nodig gekort moet worden. Uitkeringstrekkers, ambtenaren, aow-ers hebben daar, zoals iedereen van de politiek moet begrijpen, enorm voordeel van. Nederland moet als vestigingsplaats natuurlijk wel aantrekkelijk blijvenen die uitkeringstrekkers worden daar almaar rijker van, nietwaar. Maar wie becijfert nu eens in ronde getallen hoeveel onze schatkist - en de mensen die eruit betaald moeten worden - misloopt? Die 1 % hierboven is maar een greep. Het percentage waarmee verhoogd zou kunnen worden is afhankelijk van de tarieven van het naaste concurrent-paradijs. We zitten kennelijk flink onder de markt. Enfin, reken maar uit.

donderdag 5 april 2012

Alles over China

"One-sided discussions
Things you thought you knew about China but you don’t, the subtitle of Ho’s inaugural lecture speaks for itself. Ho, Professor of Chinese Economy & Development, is worried about how China is viewed in the Netherlands – or rather in the all of the West. He says, ‘Discussions on China in the Dutch House of Representatives are always only about human rights and never about how the Netherlands could take advantage of the growing Chinese economy.’"
Dit las ik een dezer dagen. Belangstellende in China als ik ben, stuurde ik een email naar het instituut waar Ho professor is met de vraag of zijn oratie in druk verschijnt en zo ja waar. Geen moeilijke vraag. Ik heb een hele kast vol inaugurale redes en dat dit soort tirades in druk verschijnen is voor mij vanzelfsprekend. Zeker als het gaat om de stelling dat het publiek niet genoeg op de hoogte is van China. Wil je daar iets anders aan doen dan er al dan niet inauguraal over zeuren, dan moet je natuurlijk publiceren. Edoch, het instituut en met name de professor kan niet eens eenvoudig met ja of nee antwoorden, hij verwijst mij naar een site van zijn instituut waar "alles staat". Er staat inderdaad wel wat, maar niets dat mijn vraag beantwoordt. Kan de professor niet lezen?
Ik had een paar maanden geleden hetzelfde met hetzelfde instituut. Ik vroeg per email aan een gepromoveerde docent aldaar of hij mij een naam of titel kon noemen van een in China levende  en werkende Chinese historicus die een geschiedenis van China heeft geschreven die in het Engels is vertaald. Hij stuurde mij drie namen van niet-Chinese historici, een Nederlandse, een Amerikaanse en een Franse. Kon die man niet lezen?
Is dat dédain? Of wonen de sinologen soms in Troglodytië? Is het een wonder dat het publiek niet geïnformeerd is als onze duur betaalde universitaire instituten ivoren torens zijn?

zondag 18 maart 2012

Afghanistan, Irak en Petraeus

Terwijl in de publieke opinie steeds duidelijker wordt dat het Amerikaanse beleid inzake Irak en Afghanistan heeft gefaald en de Amerikanen zo snel mogelijk daar weg moeten gaat het Nederlandse buitenlandbeleid de man een van de hoogste onderscheidingen geven voor zijn prestaties daar. 't Lijkt verdacht veel op de bonussen die managers van banken, ondernemingen en corporaties krijgen als zij na falend beleid vertrekken. Droom - of manipuleer - maar verder, Den Haag.

zaterdag 25 februari 2012

Nuances in China

In mijn blog van 16 januari jl. signaleerde ik het verschijnsel dat er in China wel degelijk kritiek op de regering mogelijk is. Ik concludeerde dat na lezing van het artikel van Yan Xuetong in de New York Times. Ik heb zijn boek aangeschaft en bestudeer het. Daarnaast probeer ik het debat in China te volgen. Ik lees natuurlijk ook dat er mensen gevangen worden gezet om hun opinies, maar ik vroeg mij al gauw af welke nuances er in de gedachtenontwikkeling zijn waar te nemen. Men kan zich voorstellen dat extreme of radicale denkbeelden de grens overschrijden van wat men in China onder de vrijheid van meningsuiting begrijpt. Westerling als ik ben begrijp ik dan nog niet dat de mensen die die denkbeelden hebben gevangen moeten worden gezet, maar merk wel dat er meer vrijheid is dan wij hier vaak denken. Wat Yan Xuetong betreft realiseer ik mij dat hij een conservatief is en dat hij in de grond achter het regime en zijn optreden staat, maar een serie alternatieven voordraagt die het model als zodanig verfijnen, niet ondergraven.
Inmiddels heb ik nog enkele publicaties gevonden waar over het politieke debat wordt geschreven. De eerste is China's liberals keep the flame alive, waar Willy Lam beschrijft welke, hoe en in hoeverre Chinese liberalen hun standpunten in China blijven uitdragen. Een interessant artikel is ook dit, Ma Ling, Le monde intellectuel de Pékin: gros plan sur quelques personnalités. Ma Ling signaleert drie stromingen over de politieke richting van het land bij de pekinese intellectuelen waarbij redelijk radicale opvattingen.

dinsdag 24 januari 2012

Over China 2

Vanochtend weer wat gelezen in het boek van Yan Xuetong, dat mij steeds meer intrigeert. Ook in het boek van Friedberg raak ik steeds meer thuis. Hij is een niet-Chinees die zoekt te achterhalen wat China met zijn buitenlandse politiek nastreeft en daartoe een 70-tal publicaties van Chinese auteurs bestudeert. Het boek is geschreven met de reserve dat wij wel niet helemaal zullen kunnen achterhalen wat het Chinese regime beoogt en dat het dat misschien zelf ook niet weet. Yan stelt dit ook, op pg. 100, waar hij een aantal beginseluitspraken van Chinese politieke instanties vergelijkt.
Wat mij vooral opvalt dat is dat de beginselen die Friedberg aantreft in de literatuur die hij raadpleegt zoveel overeenkomst vertonen met wat Yan uit de oude filosofen destilleert.
Ook wat gelezen over Robert van Gulik (1910-1967), de auteur van o.a. de bekende rechter Tie-detectives (of klik hier voor de Nederlandse Wikipedia),  die secretaris is geweest van de Nederlandse legatie bij de Kwo Min Tang regering van Tsjiang Kai Chek in Tsjoengking, waar Theodore White en de Joe Stilwell van Barbara Tuchman niet erg enthousiast over zijn.
Eergisteren het hele relaas gelezen van “het ontwaken van China”, vanaf het midden van de 19e eeuw, in “De eeuw van Azië” (1956) van Jan Romein, die een nauwelijks verborgen sympathie voor het bewind van de communisten aan de dag legt. Hij schrijft dan ook voor de Korea-oorlog en wat daarop is gevolgd (Vietnam enz.). Ook Romein moet niets hebben van de Kwo Min Tang in de Tsjoenking-dagen, die volgens hem niets begreep van de loop der geschiedenis, die op Mao uitliep. Romein beschrijft hoe al in zijn tijd, d.w.z. in de dertiger en later jaren de modernisering van China hand over hand toeneemt. Dat is nogal verrassend als men bedenkt dat wij menen dat China pas de laatste twee decennia aan het moderniseren, althans aan het opkomen is.
Ook nog wat materiaal verzameld over de bewerkingen van Jan Slauerhoff van poëzie uit de tijd van de Tang-dynastie en over zijn zg. China-romans.
Ik kom op al deze dingen nog terug.

maandag 16 januari 2012

Over China

Wat mij het meest en het eerst opviel in het artikel van Yan Xuetong in de New York Times van 20 november 2011 was het feit dat hij zijn eigen regering directieven gaf. Dat verwachten wij niet. Zij houden immers kritiek op het beleid in en dat is, menen wij, in China verboden. Aaron L. Friedberg in zijn al eerder door mij gesignaleerde "A Contest for Supremacy" schrijft: "... in China debate is closely monitored and controlled by the authorities" (pg. 286). Dat betekent dat wat er gepubliceerd kan worden en dus door de censuur kan komen in overeenstemming moet zijn met de opvattingen in regeringskringen die zij derhalve vertolken of dat het daar beschouwd wordt als bruikbare retoriek. Het laatste zal wel tot op zekere hoogte een rol spelen, maar in het geval van Yan is er sprake van een stevige kritiek.
Een ander aspect van het artikel was de fundering van zijn adviezen. Die kwam niet van de een of andere communistische ideologie of theorie noch van een totalitaire. Zij kwam van de oude, ons ook bekende Chinese filosofen Confucius, Laotse, Mencius e.a. Yan is niet de eerste die deze weg volgt. In mijn blog van 11 februari 2007 heb ik al gewezen op een tweetal artikelen van de Australische universitaire docente Rosita Dellios. Zij had al in 1996 - en waarschijnlijk zelfs toen al niet als eerste - de voor de hand liggende gedachte dat de oude Chinese filosofie een goede grondslag zou kunnen leveren voor het buitenlandse beleid van China of zelfs voor de theorie der internationale betrekkingen.
In de New York Times schreef Yan o.m.: "According to the ancient Chinese philosopher Xunzi, there were three types of leadership: humane authority, hegemony and tyranny. Humane authority won the hearts and minds of the people at home and abroad. Tyranny — based on military force — inevitably created enemies. Hegemonic powers lay in between: they did not cheat the people at home or cheat allies abroad. But they were frequently indifferent to moral concerns and often used violence against non-allies. The philosophers generally agreed that humane authority would win in any competition with hegemony or tyranny." ...
"The Chinese government claims that the political leadership of the Communist Party is the basis of China’s economic miracle, but it often acts as though competition with the United States will be played out on the economic field alone. And in America, politicians regularly attribute progress, but never failure, to their own leadership. Both governments must understand that political leadership, rather than throwing money at problems, will determine who wins the race for global supremacy."
"How, then, can China win people’s hearts across the world? According to ancient Chinese philosophers, it must start at home. Humane authority begins by creating a desirable model at home that inspires people abroad. This means China must shift its priorities away from economic development to establishing a harmonious society free of today’s huge gaps between rich and poor. It needs to replace money worship with traditional morality and weed out political corruption in favor of social justice and fairness. In other countries, China must display humane authority in order to compete with the United States, which remains the world’s pre-eminent hegemonic power."
Om een vriendelijke internationale omgeving te scheppen, zo vervolgt hij, moet China meer "high-quality diplomatic and military relationships than Washington" ontwikkelen. China moet zich ook realiseren dat het een opkomende macht is en dat het dienovereenkomstige verantwoordelijkheden moet nemen, in het bijzonder door regionale veiligheidsarrangementen met omringende landen te creëren, zoals in het model van de Shanghai Samenwerking Organisatie. Politiek gesproken kan China terugvallen op zijn meritocratische traditie: topoverheidsambtenaren moet worden gekozen in overeenstemming met hun deugd en wijsheid en niet alleen maar vanwege technische en bestuurlijke vaardigheden. China moet zelfs ambtenaren van over de hele wereld recruteren om zijn bestuur te verbeteren. Ik zal niet zeggen dat dit allemaal revolutionair is, maar kritisch is het zeker.
Gisteren publiceerde El Jazeera een interview met een andere Chinese autoriteit, Zhang Weiwei, die ook al een uitvoerige gedachtenwisseling had met Francis Fukuyama en die zich in dezelfde zin uitliet als Yan Xuetong.

woensdag 11 januari 2012

Opkomst van China

Bij het boek van Yan Xuetong, Ancient Chinese Thought, Modern Chinese Power, 2011.
In de 80er jaren dacht ik over grondslagen- of filosofievergelijking. Een inspirerend voorbeeld vond ik in de inleiding die Brice Parain in 1969 schreef voor het eerste deel van de Franstalige "Histoire de la philosophie". De filosofie is misschien, van top tot teen bewapend en gehelmd, effectief uitgegaan van de Griekse bodem, maar zij was niet de enige. In Indië en China bestonden in dezelfde tijd al filosofische scholen, met niet dezelfde doctrines. Zijn er meer filosofieën, vraagt Parain. Is dat mogelijk? Op het ogenblik dat hij dat schreef, in 1969, was de westerse filosofie bezig de Chinese te beïnvloeden door het marxisme, de Indische door het socialisme. Zo’n beetje overal drong de industrialistische levenswijze door, naar het schijnt onontkoombaar. Tegelijkertijd raakte ons denken doordrenkt met wat men in Azië aantrof en wat misschien even waar was als het westerse raisonneren. En misschien zou het de reeds bewonderenswaardige vruchtbaarheid van dat westerse denken nog verder kunnen helpen. Er bestond hoop dat er op de lange termijn een wederzijdse verrijking kon komen. De filosofie had misschien nog niet het einde van haar geschiedenis bereikt. Aldus allemaal Brice Parain.
Ik las ook graag in vergelijkende godsdienstleer. Het meeste profijt verwachtte ik echter van een vergelijkende volkenrechtsleer. In de inleiding van het cursusboek bij mijn vak "geschiedenis van het volkenrecht" schreef ik over het eurocentrisme en over de mogelijkheid van heel andere uitgangspunten voor volkenrecht bij andere volken dan de westerse welke natuurlijk daar ook moesten leiden tot andere volkenrechtelijke inzichten en regels. Ik was niet de enige die zich afvroeg of de westerse opvatting van de principes voor internationaal verkeer werkelijk universeel was en zo niet, hoe het dan stond met andere.
Deze uitgangspunten of principes berusten in de filosofie, in het Westen net zoals in het Oosten, vooralsnog dus in de verschillende filosofieën, die hun oorsprong hebben in de voor-christelijke tijd of "Achsenzeit". (De joodse, de christelijke en de islamitische zijn, ook volgens Parain, laatkomers en zo vermengd met godsdienstige voorstellingen dat zij nog een of meer extra complicaties veroorzaken.)
Het was mijn idee dat wil men tot een wereldrecht komen de discussie over die uitgangspunten gevoerd moet worden en niet alleen maar over de concretiseringen in beleid en regels. Misschien, meende ik, is er een overeenstemming te vinden, een grootste gemene deler, een meer universalistisch of in ieder geval globaal systeem. Die discussie moest voorlopig niet door generaals en politici, zelfs nog niet door diplomaten worden gevoerd, maar door vergelijkende filosofen.
Intussen haast het Westen zich voort met zijn filosofie op te dringen en op te leggen, m.i. bang voor die discussie. Geleerden die de filosofie van hun cultuurkring onder woorden brengen worden afgedaan als nationalisten, een kwaliteit die het Westen zelf al eeuwen lang meent legitiem te mogen hebben.
Ik bedacht dit bij het lezen van het boek "Ancient Chinese Thought, Modern Chinese Power" (2011) van Yan Xuetong. In dit geval ben ik het eens met Kissinger: "A fascinating book". Deze Yan is een Chinees in China. Er zijn talloos veel Chinezen in het Westen die al dan niet critisch schrijven over hun land van herkomst. Er zijn ook talloos veel en al heel lang westerse sinologen die over China schrijven. Zo iemand als Yan Xuetong is zeldzaam. Wij hebben vaak het idee dat de Chinese regering haar beweegredenen en "filosofie" geheim houdt en binnenlandse dissidentie bestrijdt met censuur en strafrecht. Yan is niet onkritisch. Hij geeft op het eerste gezicht in zijn boek aan zijn regering adviezen die ons westerlingen bijna revolutionair in de oren klinken in de kontekst waarin zij gegeven worden. Hij is kritisch, denken wij automatisch, waarom wordt die man niet de gevangenis in gecensureerd?
Yan is professor politieke wetenschap en directeur van het Instituut voor internationale studies aan de Tsinghua universiteit in Peking. Tot zijn publicaties behoort ook een "The Rise of China and Its Strategy" waarin uiteraard al het een en ander staat over de buitenlandse politiek en zijn uitgangspunten. Yan heeft een PhD behaald in Berkeley aan de universiteit van Californië. Hij is vertrouwd met de westerse politieke theorie, in het bijzonder het realisme waartoe hij zichzelf bekent, zij het met een idealistische toevoeging. Hij zal ongetwijfeld niet alle beweegredenen van de Chinese regering blootleggen, maar hij maakt deel uit van een invloedrijke Chinese intelligentsia die meer vrijheid van opinie heeft dan wij soms denken.
Wat doet hij in dit boek? Hij doet net wat wij in het Westen ook vaak doen: teruggrijpen op onze filosofische voorvaderen en grondleggers, met name op Plato en Aristoteles. De Chinese filosofen waar Yan op teruggrijpt zijn die van "de tijd van Confucius", van dezelfde tijd als die van Plato en Aristoteles. Meer precies: de tijd voor 221 v.C. In 221 ontstond het China dat sindsdien min of meer continu bezig is geweest het hele huidige China aan zich toe te voegen. Ervoor bestonden er talloze kleine rijkjes die permanent met elkaar in oorlog waren. De heerser van Chin bracht er vier van samen - of onder zijn heerschappij - en vormde zo een nieuwe grootheid die in staat was als basis te dienen voor verdere expansie.
De filosofen waar Yan zich mee bezighoudt stammen uit de voor-Chin-tijd. Zij zijn nu juist uit een oogpunt van internationale politieke filosofie en volkenrecht zo interessant omdat zij zich met de betrekkingen tussen de elkaar bevechtende, maar onafhankelijke staten hebben beziggehouden. Moet dus heel leerzaam zijn. Men kan het vergelijken met de manier waarop de geschiedenis van het volkenrecht en van de internationale betrekkingen wordt geconstrueerd als de globalisering van het Europese statensysteem van de Vrede van Westfalen.
Verdient zo’n pogen crediet? De geschiedenis van China van de 20e eeuw begint met de val van het keizerrijk en de heerschappij van de Kwomintang. Deze nationalistische beweging wordt na de Tweede Wereldoorlog opgevolgd door het communistische regime. Een derde verandering vindt plaats nadat de opinies van Deng Xiaoping zijn geaccepteerd en China opengaat voor de wereldmarkt. China doorloopt dus achtereenvolgens imperialistische, nationalistische, communistische en kapitalistische perioden. Chinezen die zoeken naar hun huidige identiteit, hebben het dus niet makkelijk. Men kan zich heel goed voorstellen dat zij, na het wegsmelten van het communistische regime terugzoeken naar houvast en dan terechtkomen bij het nationalistische republikanisme of het imperialisme. Van deze twee is het imperialisme een anachronie geworden, blijft het nationalistische republikanisme. Vanzelf komen dan de oude filosofen op de proppen. Interessant is wellicht ook dat die zich niet alleen hebben uitgelaten over de internationale politiek, maar ook over de nationale en wel die van vóór het ontstaan van het keizerschap. Een belangrijke leerstelling van hen is dat een land dat andere landen wil leren hoe het moet dit eerst binnenslands moet toepassen, een leerstelling die het Westen ook maar eens ter harte moet nemen.
De publicatie van dit boek sluit mooi aan bij die van "When China rules the World. The End of the Western World and the Birth of a New Global Order" (2009) waarin de Engelsman Martin Jacques onderzoekt wat de wereld kan verwachten van een China dat de wereldhegemonie krijgt. Volgens hem vindt een verandering van de wacht al binnen tien jaar plaats, wat wellicht, gezien de allerlaatste financieel-economische ontwikkelingen waarschijnlijk wat al te optimistisch - of pessimistisch - is. In ieder geval rijst China verder, ook al ontwikkelen de Verenigde Staten een beleid van "containment", zoals momenteel het geval is. Mijns inziens is de realiteit dat de twee machten moeten samenwerken in plaats van elkaar te confronteren. Er zijn genoeg mondiale problemen waarmee zij allebei al geconfronteerd worden, ze hoeven geen nieuwe te zoeken: het (moslim)terrorisme, de opwarming van de aarde, de economische ontwikkeling en de verdeling van de rijkdom, enz. Hoe dit ook zij, om samen te werken moet men elkaar kennen en vertrouwen, en tot die kennismaking behoort de bewustheid van elkaars uitgangspunten en motieven. Aan het thema van de mogelijke samenwerking van Amerika en China wijdt Aaron L. Friedberg "A Contest for Supremacy. China, America, and the Struggle for Mastery in Asia" (2011), waarin hij een aantal alternatieven voor de Amerika-China-relaties onderzoekt, waarover een volgende keer.

zaterdag 31 december 2011

Oudejaarsdag

Komt het door de winter dat ik steeds somberder word? Door het oude jaar? Of word ik helemaal niet somber, maar gewoon realistisch? Ik denk veel na over de dood, over het sterven en over wat erna gebeurt. Dood gaan betekent het leven verlaten, dood zijn betekent zogenaamd dode materie, d.w.z. disponibele materie zijn geworden. Je bent niet zelf dode materie geworden, de materie die je tot je dood ter beschikking had en tot op zekere hoogte beheerste, verlaat jou en voegt zich weer bij de disponibele stof. Disponible voor wie of wat? Iets dat wij de natuur of het werk van de schepper of zo noemen. Het leven is een bepaalde dispositie van de stof, zoals een golf een bepaalde dispositie van het water is. Of zoals een mens een bepaalde dispositie van de materie is. Niemand kiest zijn eigen stof. Zelfs de ouders kiezen niet de stof van hun kinderen. Zij copuleren maar hebben vrijwel geen idee van de vrucht van hun gedoe. Zij kunnen niet eens plannen of het een jongen of een meisje wordt, laat staan andere eigenschappen.
Het leven komt in deze beschouwing in een heel relatief licht te staan. Het staat ter bevoegdheid van een macht, een instantie buiten ons, mensen. Sommigen noemen die instantie "God", anderen "Allah" of "Tao" of "de natuur" of nog iets anders. Zij is dus een anoniem proces of een persoon. Dat is de troost van bij voorbeeld het christendom. Weliswaar is het leven volgens die leer absoluut relatief oftewel zonder uitzondering eindig, de dode mens - de nieuwe mens - voegt zich bij een superpersoon, God genaamd, zodat er eigenlijk niks aan de hand is. Voeg erbij dat er een hemel is waar de dode mens verblijft en doodgaan is een sinecure. Men zou het zich bijna wensen. Wat dan ook velen hebben gedaan.
In de meeste grote godsdiensten ziet men het leven als een relatief ding en de meeste kennen, althans geloven ook in een hemel. En als het leven relatief is dan is alles wat tot het leven behoort relatief. Ik geloof niet dat veel mensen zich dat in concreto realiseren. Alles wordt belangrijk gevonden, alles wordt nagestreefd, nagejaagd alsof het eeuwig heil ervan af hangt, ... en alles voor die jacht moet wijken. Kijk eens naar alle dingen die men tegenwoordig herdenkt, naar de prijzen die worden uitgereikt, naar de dagelijkse loftuitingen op prestaties die morgen al zijn achterhaald, naar alle benoemingen van gebeurtenissen tot "historisch", naar de hoogste torens, de grootste macht, de rijkste mens, kortom, de records. Grootste, rijkste, hoogste in verhouding tot wat?
Maak ik mij druk om niets? Zo is het. "Is filosoferen niet hetzelfde als sterven?" vroeg een oude Griekse dichter zich retorisch af. En wat gebeurt er met de "gloria mundi"? "Streef naar niets," zegt de taoïst. "Geniet van het leven," zegt de epicurist. Natuurlijk, voor wat het waard is.

zaterdag 22 oktober 2011

krant

Mijn krant is een onding. Die van vandaag bij voorbeeld telt 120 pagina's waarbij gevoegd een bijlage van 72 pagina's. 192 keer twee is 384 pagina's A4. Van die 120 zijn er ongeveer 10 met reclame, zodat er nog 110 leesvoer overblijft. In de bijlage staan talloze paginagrote foto's wat de noodzaak van lezen weer wat vermindert en verder ook veel paginagrote advertenties. Omdat ik weet dat ik die krant toch niet uit krijg snel ik wat koppen en laat het erbij.

dinsdag 4 oktober 2011

Volkenrecht 2

"The Gentle Civilizer" van Koskenniemi is een geschiedenis van de volkenrechtsleer, die voor sommigen een bron van het volkenrecht is. Deze leer, althans zoals Koskenniemi haar voorstelt, is een model voor de omgang met de verhouding tussen politieke internationale ontwikkelingen en het recht. Het volkenrecht gáát natuurlijk over de internationale betrekkingen, die het dan ook in grote mate moet kennen en absorberen, maar er is een stroming die het niet zo interessant meer vindt omdat het de politiek teveel in de weg staat. De op het ogenblik bekendste voorbeelden levert de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten op die interveniëren in andere landen als het hun uitkomt en het land dat er de dupe van is voor de "superpower" niet te groot is, en in bepaalde gevallen in strijd met het recht (van non-interventie). De verhouding tussen volkenrecht en buitenlandse politiek (van de VS) lijkt een beetje op een patstelling: óf volkenrecht óf politiek. De VS hebben misschien niet zo erg in de gaten dat zij een voorbeeld vormen voor veel landen die nu ook het recht terzijde schuiven terwille van de politiek, alsof recht niets met politiek en politiek niets met recht te maken zou hebben. Om aan te tonen dat dit een foute redenering is heeft Kosekenniemi, als ik het goed begrijp, dit boek geschreven. De vraag is of zijn onderwerp het juiste is ter bestrijding van die foute gedachtengang.
Zoals gezegd schrijft hij hier over volkenrechtsleer. Zo’n woord alleen al schrikt menigeen af. Politici duiden leer graag aan als boekenwijsheid, het kiesgerechtigde volk komt aan kennisneming niet toe omdat het "te ver van zijn bed" staat, kortom, het abstractieniveau veel te hoog is. Dat is al het geval met het volkenrecht zelf dat een eerste abstractieniveau "boven" de internationale betrekkingen is. De léér van dat recht doet er nog een schep bovenop en wordt helemaal onbereikbaar, zelfs voor welgeïnformeerde, maar niet gespecialiseerde lezers.
Men kan er nóg een niveau bovenop zetten, dat een wetenschapstheorie die zich specialiseert in rechtswetenschap zou zijn en volkenrechtswetenschapstheorie (vrwt) zou moeten heten. Ik heb, toen ik in Utrecht staatsrecht gaf, een "notie van de staatsrechtswetenschapstheorie" (srwt) gelanceerd, daar al zonder succes! Het leverde toch geen ander staatsrecht op, was het commentaar en voor bezinning had men geen tijd. Ook toen ik volkenrechtsgeschiedenis doceerde en mijn collega’s en ik bezig waren met de voorbereiding van wat het "Compendium Volkenrechtsgeschiedenis" is geworden, kon ik deze peperkoeken berg niet door de strotten krijgen. Ik bewonder dus Koskenniemi zeer om zijn poging (de ontwikkeling van) de leer van het volkenrecht op zo’n uitvoerige manier onder de aandacht te brengen. Wat levert het op? Hij begint met het verhaal van de oprichting van het "Institut de droit international", een bolwerk van een positivistische volkenrechtsleer, zichzelf volkenrechtswetenschap noemende. Men lette op het verschil tussen vrleer en vrwetenschap, de eerste is al oud, de tweede pas van het einde van de 19e eeuw. Vervolgens behandelt hij in telkens afzonderlijke hoofdstukken van elk gemiddeld 100 bladzijden de ontwikkeling van de leer in Duitsland, in Frankrijk en in Engeland. Het zal niet verbazen dat er daarbij een groot aantal leren te voorschijn komt, maar Koskenniemi slaagt erin in ieder geval al elk land te typeren: in Duitsland benaderde men het vr vanuit de filosofie (van Kant resp. Hegel), in Frankrijk vanuit de sociologie (en de solidariteitsgedachte), in Engeland vanuit het idee van victoriaanse "civilisation". In Duitsland ontstaat dan nog in het Interbellum een anti-formalisme dat, - doordat het niet alleen anti is, maar ook pro, in dit geval de politiek, - de "fall" van het volkenrecht inluidt, een abdicatie ten gunste van de politiek. Dit politicologisme wordt door joodse volkenrechtsgeleerden, o.a. Hans Morgenthau, die Duitsland in de 30er jaren moesten ontvluchten, meegenomen naar de Verenigde Staten waar het het zogenaamde realisme helpt funderen.
Het boek van Koskenniemi is een toer door een stad. Elk standpunt is een intellectueel gebouw met een aantal verdiepingen en vleugels, straten die van het een naar het ander leiden of doodlopen, soms met idyllische parken en tenslotte eigenlijk een Sahara , een leegte, een, zoals Telders schreef, absolute bepaalbaarheid, of een "causa" die niet alleen een feit is, maar een waarin het recht "positum" is, een feit dat zijn eigen recht herbergt. De zee van zand waarin deze stad verrijst is een wetenschapstheorie, namelijk de speciale van de vrwetenschap. Het davert boven haar dan ook van de donderslagen van de wetenschapstheoretische discussie zoals positivisme, legisme, formalisme, historisme, sociologisme, politicologisme, filosofisme, reductionisme, organicisme, dogmatisme, liberalisme, bij Koskenniemi merkwaardig genoeg niet economisme, collectivisme, communisme, socialisme (als uitgewerkte systemen). De gevonden uitgangspunten vormen de grondslagen ("assumptions") van de telkenmalige systemen waarvan in toenemende mate concrete regels worden afgeleid. (Men bouwt hier van boven naar beneden!) Als men uitgaat van de filosofie van Kant dan komt men uit bij regel A, als men daarentegen uitgaat van die van Hegel, dan komt men bij B, en zo voorts. (De gangbare vrleer gaat uit van een individualisme dat al bij de Romeinen was uitgekristalliseerd en naar analogie waarvan men staten in het internationale verkeer "personen" kan noemen die net als natuurlijke personen afspraken en ruzie kunnen maken naar gelang. Dit uitgangspunt is het liberale.)
Het mag duidelijk zijn dat deze werkzaamheid, waarbij moeiteloos van het ene naar het andere niveau en terug wordt geschakeld, zoals door Koskenniemi in dit boek uitgevoerd, een prachtig intellectueel schouwspel te zien geeft.

Koskenniemi beperkt zich helaas tot de liberale opvatting van het volkenrecht en bovendien in de periode van 1870 tot 1960, maar de volkenrechtsleer is veel ruimer, er is geen gebied van het denken dat is uitgesloten. In de geschiedenis, met andere woorden: in feite, zijn ook het geloof en de economie beschouwd als " assumptions" in de vrleer.
Inderdaad in de rechtsgeleerdheid. Wat, het werk van juristen? Jep, het werk van juristen. En of dat intellectuelen (kunnen) zijn. (Voor veler smaak té.) Is het dan niet het werk van professoren! Stel je voor, dat zijn immers die Prikkebenen, - weet je nog? nee dus, - die profeten met wilde haren die back to the future willen, geen praktische politici. (Ik hoorde een paar dagen geleden nog dat de beslissing van Obama om Al Awlaki te laten doden een juridische en een praktische kant had: juridisch mocht het niet, maar praktisch wel en dus zit Obama goed. Dat onderscheid is natuurlijk ontzettend handig als je haast hebt en met 180 over de weg scheurt.)
(Wordt vervolgd, want ik loop nu te warm, bereik ook bijna de 180.)