zaterdag 30 oktober 2010

De wereld en ik 1

Belangstelling voor de “wereldsituatie” is in Nederland niet vanzelfsprekend. Je ontmoet vaak bevreemding als je er blijk van geeft en wel zoveel dat je je afvraagt of je wel gelegitimeerd bent tot zo’n materie. Ik beroep mij meestal op het feit dat ik in de tachtiger jaren docent in de volkenrechtsgeschiedenis ben geweest, maar mijn belangstelling is veel ouder, dat docentschap was de vervulling van een wens die ik sinds mijn jeugd heb gehad. (En niet omdat ik kom uit een familie die gewoon was diplomaten af te leveren.) Het schrijven over Andrew J. Bacevich brengt mij deze behoefte aan legitimatie weer eens in gedachten. Hij is van 1947, van “na de oorlog”; ik van “voor de oorlog”, van 1935. Het ligt voor de hand dat wij verschillende instellingen hebben. Hij is opgegroeid in een Amerika dat de wereldmacht had, ik in een Europa dat in oorlog was en bevrijd werd door soldaten van vele landen uit de hele wereld, Canadezen, Schotten, Australiërs, Fransen, Engelsen, naast Amerikanen, in een woord: door “de geallieerden”. Aan de top van dat bondgenootschap stonden de “ Big Three”, F.D. Roosevelt, W. Churchill en J. Stalin. Hun taak was de bestrijding van het nationaal-socialisme en de Japanse machtsdrift. Mijn jeugd speelde zich dus af in een mondiale setting: Nederland, ja, Europa wérd bevrijd, het was zelf niet in staat zich uit zijn burgeroorlog te verheffen. De oprichting van de Verenigde Naties gaf aan dat gevoel - van mondiale samenhang - vorm en was vanzelfsprekend.
Bij de Bevrijding was ik net 9. Gedurende een jaar ontmoette ik in mijn onmiddellijke omgeving niet alleen de bekende dorpsgenoten, maar talrijke van de genoemde bevrijdende soldaten. Op nog geen honderd meter van ons huis was een “headquarter” met erachter een “cookhouse”. Op de divan in onze huiskamer was de kapitein van een tank, die aan de overkant van de straat stond, “ingekwartierd”. Behalve tanks stonden er in het veld tegenover ons huis stapels kratten met tankgranaten. Soldaten zaten bij ons mee aan tafel en ik leerde spelenderwijs Engels van ze (inclusief “vieze woorden”). Bij het “cookhouse” probeerden wij wat wittebrood, boter en vlees in blik te snaaien.
Mijn vader onderhield zich graag met deze mannen. Zij spraken onder anderen over de “Battle of the Bulge” die zich vijftig kilometer zuidelijker afspeelde. Met de officieren converseerde hij over de “wereldsituatie”, zoals die was ontstaan na Jalta. Hij had zelf enige scholing op dit gebied omdat hij in de twintiger jaren op de HBS les had gehad van Bernhard Vlekke die na de oorlog publiceerde en lezingen gaf.
Toen de Bevrijding voltooid was en de geallieerde soldaten weer verdwenen waren verplaatste zich zijn aandacht van de Duitsers en hun nazisme naar de Russen met hun communisme. Hij las erover in de provinciale krant, luisterde naar de radio (“De toestand in de wereld”) en volgde van tijd tot tijd lezingen. Soms schafte hij een boek aan. Ik herinner mij “De grondslagen van het volkenrecht” (1945) van Mr. Dr. E.J.M.H. Jaspar. Het besloeg 42 bladzijden en ik dacht - ten onrechte - dat ik dat wel aan kon. In ieder geval bladerde ik erin, onderstreepte enkele passages, sloeg ze op in mijn geheugen en hield voor de rest van mijn leven een vage niche in mijn herinnering over die ik later ben gaan uitdiepen.
“De hierna volgende gedachten over de grondslagen van het volkenrecht werden geschreven,“ zo begint Jaspar zijn woord vooraf, “ten tijde van de bezetting van ons vaderland. Zoowel de vrije gedachtenwisseling - thans weer mogelijk - als wereldvrede en volkenrecht, die, dank zij de besluiten van San Fransisco nopens de organisatie van “The United Nations”, in het middelpunt der belangstelling staan, rechtvaardigen naar het ons voorkomt een verspreiding van die gedachten in breederen kring.” Het boekje was bedoeld voor het grote publiek. Ooit, ik weet niet meer wanneer heb ik het meegenomen of meegekregen.
Gesprekken van mij met mijn vader over de internationale ontwikkelingen vonden nooit gericht of opzettelijk plaats. In feite ving ik flarden op van wat hij besprak met zijn broer Sjeng of met zijn neven Willie en Jan Vaassen. Of misschien ook met een pater van het in ons dorp gevestigde missiehuis. (Die paters zaten in missies in vele delen van de wereld.)
Voor hem was de “wereldsituatie” een permanent thema. Vlekke werd waarschijnlijk genoemd in gesprekken bij de verschijning van zijn “Tweespalt der wereldrijken. De tegenstelling tussen Oost en West in wezen en wording”; mijn vader was maar wat trots dat hij van deze beroemde schrijver zelf les had gehad. In 1957 kwam hij in het bezit van “De gemeenschap der staten. Een studie over de vorming eener gemeenschap van staten beoordeeld naar algemeene rechtsbeginselen onder verwijzing naar regels van geldend volkenrecht” van Jhr. Mr. C.M.O. van Nispen tot Sevenaer (door mij ook meegenomen of gekregen). Naast de “Gazet van Limburg” las hij het opinieweekblad “De Linie“, een “bolwerk tegen communisme, liberalisme, socialisme en ... erg reactionair” van de jezuïten, grotendeels gedreven door Josephus Hendrikus Cornelis Creijghton S.J. (1901-1975). Voor deze auteur had hij zoveel respect dat hij in 1962, toen ik het huis al uit was, diens “Internationale anarchie. De weg naar een nieuwe wereldorde” aan mij cadeau deed.
Ik heb er geen idee van hoeveel hij van deze literatuur opstak, ik in ieder geval alleen maar dat er zo’n stof bestond en dat die iets verklaarde van de dingen die ikzelf had waargenomen: de bezettende Duitsers, de bevrijdende geallieerden, de half-intellectuele discussies van mijn vader met anderen. Ik bedoel, ik groeide in mijn dorp op in het besef van een groter geheel, de wereld, die soms lijfelijk aanwezig was.
Hoe lijfelijk leerde ik bij lezing van ‘Het vijf-en-twintigste uur” (1950) van Virgil Gheorgiu, waarvan ik eveneens het exemplaar van mijn vader, voorzien van zijn prachtige handtekening, heb.

Van dat boek leerde ik dat er machten zijn waar geen individu tegenop kan, in het geval van het hoofdpersonage Johann Moritz de Duitsers, de Russen, de Amerikanen, waarbij de Amerikanen er als bevrijders niet met een lofprijzing vanaf komen. (Dit laatste boek gaf mij verder niet alleen een kritische kijk op het amerikanisme, maar was ook, door de inleiding van Gabriel Marcel, mijn eerste kennismaking met het existentialisme.)


(Wordt vervolgd.)

zaterdag 23 oktober 2010

Mensenrechten

"Plotseling staan mensenrechten in de weg. Onderhandelaars van VVD, CDA en PVV stootten geregeld op grenzen van rechtsstaat en verdragen," vermeldt het Handelsblad van vandaag op pag. 3. Welke verdragen? "Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het VN-verdrag voor Burgerrechten en Politieke Rechten, het Europees Verdrag betreffende Sociale en Medische Bijstand of het Europees Sociaal Handvest."
"Plotseling" dus! Die verdragen zijn al zo oud als Mathuselem. En ondertekend door Nederlandse politici. Dat was nog in de tijd dat Nederland "gidsland" was, haantje voorste wilde zijn op het internationale toneel. Wij, het land van Grotius, wij moesten "op de kaart" staan. Tja, het kan verkeren. Zelfs voor de onderhandelaar van het CDA, Maxime Verhagen, was het kennelijk "plotseling", voor de minister van Buitenlandse Zaken. Je weet niet wat je leest. En dan heb ik het nog niet eens over de rabiate taal waarmee men probeert die verdragen weg te praten. "Dat gedoe over de heiligheid van internationale verdragen..." Zegt een VVD-kamerlid. Van het PVV zijn we dit soort taal inmiddels al wel gewend, de VVD moet zich kennelijk ook bij die lui met stoere taal inlikken. Ik ben benieuwd of het regeeraccoord en het gedoogaccoord ook niet gerespecteerd hoeven te worden. Internationale verdragen hebben niet een speciale heiligheid, alle verdragen zijn gewoon "afspraken" die net zo nagekomen moeten worden als "accoorden".
Dit voorspelt weinig goeds. Over stabiliteit gesproken. Wat het geachte kamerlid zegt is dat je internationale verdragen nationaal moet kunnen wijzigen door ze te negeren. En maar zeuren over het niet uitgenodigd worden bij de G20! Wat wil men daar anders gaan doen dan afspraken maken? Ook niet "heilig"?
Zoals bij het referendum over de Europese Grondwet al bleek weet men in Nederland niet dat er nog meer in de wereld te koop is, in de eerste plaats iets waarvan wij tot voor zeer kort de kampioenen waren: de internationale rechtsgemeenschap. Ik sta er paf van dat onze politici en regeerders zo weinig besef hebben van de grondslagen van de samenleving die zij zo hartstochtelijk zeggen te verdedigen tegen andere culturen.

woensdag 6 oktober 2010

Andrew J. Bacevich: Slow Learner 4

"Schiet eens op," zegt een lezer van mijn blog. "Waar wil je naar toe met je kritiek op de man?" Voor die lezer zal ik een sprong maken. Bacevich is kritisch over het Amerikaanse buitenlandse, in het bijzonder militaire beleid. Wat wil hij dan?
Allereerst, waar bestaat het kritikabele beleid in? Het kan volgens Bacevich worden omschreven als een credo + een drievuldigheid. Het zijn zijn eigen termen, de termen van een katholiek. Ik heb natuurlijk de neiging hier ook al bij stil te staan en de vraag te stellen wat hij hiermee bereikt of wil bereiken. We hebben het beeld van de drievuldigheid al eerder gezien, namelijk waar Bacevich schreef over "American power, policies, and purpose ... bound together in a neat, internally consistent package, each element drawing strength from and reinforcing the others". Met dit credo + drievuldigheid plaatst hij echter de Amerikaanse politiek ( "statecraft") in het algemeen in de orde van het Empyrium waar Dante godzelf zag. Hij bedoelt expliciet "the package of assumptions, habits, and precepts that have defined the tradition of statecraft to which the United States has adhered since the end of World War II ... This postwar tradition combines two components... The first component specifies norms according to which the international order ought to work and charges the United States with responsibility for enforcing those norms. Call this the American credo." Alsof het nog niet duidelijk genoeg is voegt Bacevich eraan toe: "In the simplest terms, the credo summons the United States - and the United States alone - to lead, save, liberate, and ultimately transform the world."
Was dit het beginsel, de implementatie ervan - "U.S. military policy and practice " - vindt plaats in de drievuldigheid ("trinity"): deze is "an abiding conviction that the minimal essentials of international peace and order require the United States to maintain a global military presence, to configure its forces for global power projection, and to counter existing or anticipated threats by relying on a policy of global interventionism".
Bacevich, wel te verstaan, neemt dit systeem op de korrel. Het vervelende is, zoals zo vaak bij dit soort kritiek, dat de betrokkenen zich meestal niet herkennen in het beeld dat van hun wordt geschetst. Bacevich zelf zegt dat het is "so deeply embedded in the American collective consciousness as to have all but disappeared from view".
Niettemin wil hij "the American credo and the sacred trinity" vervangen.
Welke is het alternatieve credo? Het is, om te beginnen, een variant op de overtuigingen die het eerst onder woorden zijn gebracht door de "Founding Fathers" van de Amerikaanse Republiek en die vandaag de dag verdient opnieuw in de discussie te worden betrokken. Zijn essentie is simpelweg: America's purpose is to be America, striving to fulfill the aspirations expressed in the Declaration of Independence and the Constitution as reinterpreted with the passage of time and in light of hard-earned experience".
Dan de nieuwe drievuldigheid.
"First, the purpose of the U.S. military is not to combat evil or remake the world, but to defend the United States and its most vital interests.
Second, the primary duty station of the American soldier is in America.
Third, consistent with the Just War tradition, the United States should emply force only as a last resort and only in selfdefence."
(Het staat bij Bacevich zelf ook gecursiveerd.)
Daar valt natuurlijk het een en ander over te zeggen. Ik bepaal mij tot twee punten.
In de eerste plaats het credo. Hier wordt met zoveel woorden uitgesproken wat menige niet-Amerikaan irriteert, dat namelijk Amerikanen alleen maar naar zichzelf verwijzen, naar hun onafhankelijkheidsverklaring en hun constitutie, die al meer dan 200 jaar oud zijn. Citeren zij auteurs om de verwijzing naar die twee documenten kracht bij te zetten, dan gebeurt dat ook naar Amerikaanse denkers, b.v. Jefferson. Het idee dat deze mensen behoren tot of in ieder geval geput hebben uit de Europese traditie, o.a. de Verlichting, komt men weinig tegen.
In de tweede plaats punt drie van de drievuldigheid. Hier ook weer een in eigen hand houden van de dingen. Overeenstemming van militair handelen met de "Just Law tradition" klinkt heel mooi, maar laat dat handelen volledig gebeuren in het kader van de eigen, Amerikaanse interpretatie van die traditie, die ook weer van oorsprong een Europese is en die inmiddels gecodificeerd is. Het criterium voor militair optreden behoort dienovereenkomstig niet deze traditie te zijn, maar de regeling van het gebruik van geweld in de regelgeving van de Verenigde Naties, o.a. artikel 51 van het Statuut.
En dit is mijn hoofdbezwaar tegen het schrijven van Bacevich: het is geschreven door een Amerikaan voor Amerikanen, zonder besef van een/de wereldrechtsorde, het is een uiting van de "closing of the American mind". Een schrijven als dit houdt de mensen dom en bekrompen in plaats van ze te oriënteren in de wereld in zijn geheel.

Andrew J. Bacevich: Slow Learner 3

Waarom schrijf ik hier over Andrew J. Bacevich? Wie is die man? Is hij belangrijk? Wel, hij wordt geadverteerd als "New York Times Bestselling" auteur. Dat is punt 1. Dit betekent dat hij niet een of ander buitenbeentje is, maar een "gezaghebbend" schrijver. Punt 2: hij is hoogleraar en wel aan de niet onbelangrijke Boston University. Verder is hij een gewezen militair met een staat van dienst die in ieder geval dienst in Vietnam, Duitsland en de Verenigde Staten zelf omvat, terwijl hij onderwijs heeft gegeven aan de militaire academie in West Point. Naar eigen verklaring was hij altijd, met het oog op zijn carrière, een orthodoxe jongen die het dan toch maar geschopt heeft tot kolonel. Hij is dan ook - nog steeds - een heel interessante representant van het Amerikaanse defensie-apparaat. Punt 4: hij wordt zeer aanbevolen door TomDispatch, een blog die wordt gelezen door 23.000 mensen die zich hebben opgegeven voor toezending van "email notices" en "the tens of thousands who bookmark TD or read its pieces reposted elsewhere". (Zie het redactioneel van 3 oktober jl.) Punt 5. Hij is een Amerikaanse katholieke conservatief. Punt 6. Hij vraagt er zelf om gefileerd te worden. Punt 7. Het is gebruikelijk, als men de mentaliteit van de Amerikaanse "security"-mensen wil analyseren, figuren als Petraeus of McChrystal of diens pretorianen op de korrel te nemen. Deze Bacevich is echter meer representatief als behorende tot een veel groter contingent van militairen. 8. Hij is bovendien zelf-reflexief wat je van de doorsnee militair bepaald niet kunt zeggen. En - 9. - hij heeft de (geschiedenis van de) Amerikaanse diplomatie bestudeerd, wat de doorsnee militair ook al niet pleegt te doen. Een mooier aas voor de jagende analyticus bestaat toch niet? (Ik ben alleen bang dat Bacevich niet representatief is als bekeerling.)

dinsdag 5 oktober 2010

Andrew J. Bacevich: Slow Learner 2

"Bit by bit," vervolgt Bacevich zijn relaas, "my worldview started to crumble. That worldview had derived from this conviction: that American power manifested a commitment to global leadership, and that both together expressed and affirmed the nation’s enduring devotion to its founding ideals. That American power, policies, and purpose were bound together in a neat, internally consistent package, each element drawing strength from and reinforcing the others, was something I took as a given. That, during my adult life, a penchant for interventionism had become a signature of U.S. policy did not -- to me, at least -- in any way contradict America’s aspirations for peace. Instead, a willingness to expend lives and treasure in distant places testified to the seriousness of those aspirations. That, during this same period, the United States had amassed an arsenal of over 31,000 nuclear weapons, some small number of them assigned to units in which I had served, was not at odds with our belief in the inalienable right to life and liberty; rather, threats to life and liberty had compelled the United States to acquire such an arsenal and maintain it in readiness for instant use. I was not so naïve as to believe that the American record had been without flaws. Yet I assured myself that any errors or misjudgments had been committed in good faith. Furthermore, circumstances permitted little real choice. In Southeast Asia as in Western Europe, in the Persian Gulf as in the Western Hemisphere, the United States had simply done what needed doing. Viable alternatives did not exist. To consent to any dilution of American power would be to forfeit global leadership, thereby putting at risk safety, prosperity, and freedom, not only our own but also that of our friends and allies.
The choices seemed clear enough. On one side was the status quo: the commitments, customs, and habits that defined American globalism, implemented by the national security apparatus within which I functioned as a small cog. On the other side was the prospect of appeasement, isolationism, and catastrophe. The only responsible course was the one to which every president since Harry Truman had adhered.
For me, the Cold War had played a crucial role in sustaining that worldview. Given my age, upbringing, and professional background, it could hardly have been otherwise.
"
Ik herhaal dit alles in mijn eigen taal voor mijzelf. De Amerikaanse macht manifesteert zich in de commitering aan het leiderschap van de wereld. (Ik kan het niet beter vertalen.) En deze twee samen brengen tot uitdrukking en bevestigen de voortdurende toewijding van de natie aan haar basisidealen. Voor Bacevich was het altijd een gegeven dat de Amerikaanse macht, politiek en doelstellingen samengebundeld waren in een keurig, coherent pakketje waarbij elk element kracht ontleende aan de andere en die versterkte. De opbouw van een - toegegeven veel te omvangrijk - nucleair wapenarsenaal was nodig geweest voor de verdediging van het leven en de vrijheid. Interventie was in beginsel verwerpelijk, maar in bepaalde gevallen noodzakelijk en altijd te goeder trouw uitgevoerd. Aldus het geloof van Andrew J. Bacevich. Hij noemt het zelf zijn "worldview", die van een Amerikaanse officier uit 1947. Gegeven zijn leeftijd, opvoeding en beroep kon het moeilijk anders zijn, meent hij.
Is dit nu een wereldvisie (met de nadruk op "wereld")? Natuurlijk niet. Het is een visie op Amerika en zijn rol in de wereld. Was er nooit een alternatief? Natuurlijk wel. Voor mij had de Koude Oorlog, schrijft Bacevich, een cruciale rol gespeeld bij het in stand houden van deze wereldvisie. Aan de ene kant was er - immers - de status quo van de verplichtingen, gewoonten en gedragspatronen die het Amerikaanse globalisme kenmerkten, aan de andere kant was er "appeasement", isolationisme en katastrofe. Klinkt aardig , maar klopt niet. Die laatste drie waren geen opties uit de Koude Oorlog, maar uit de Hitlertijd. Amerika koos daar niet voor uit angst dat er weer zo iets zou gebeuren als de Tweede Wereldoorlog als de conflicten te zacht zouden worden aangepakt. In de tijd van de Koude Oorlog waren dit echter helemaal niet de opties en men kon dan ook het Amerikaanse globalisme niet verdedigen met de risico's die de politiek van "appeasement" en isolationisme meebracht. De situatie was deze dat uit de Tweede Wereldoorlog een tweespalt was overgebleven van twee systemen die elkaar leken uit te sluiten hetgeen een impasse teweegbracht: de wereldoorlog kon niet eindigen in een wereldvrede. De vraag is of deze impasse alleen maar opgelost kon worden met militaire middelen. Had het bij voorbeeld niet veel meer voor de hand gelegen de strijd uit te vechten op het gebied waar hij thuishoorde, het economische. Als het Westerse systeem, het kapitalisme, zoveel voortreffelijker was dan het communistische, dan zou zich dat vanzelf wel bewijzen op de markt. Misschien dat de ontwikkeling van China alsnog bezig is het tegendeel te bewijzen van de stelling dat het kapitalisme het voortreffelijkste van de twee systemen is.
En wat waren dat voor "verplichtingen, gewoonten en gedragspatronen die het Amerikaanse globalisme kenmerkten"? Hoezo was dat globalisme een gegeven of status quo? De positie van Amerika was veeleer die van het been waar de twee honden van Bereisde Roel om vochten: Amerika was de derde die er ras mee heenliep. Het kreeg de wereldhegemonie toegespeeld door de eurocentristische kortzichtigheid van de Europeanen, in de eerste plaats natuurlijk die van Adolf Hitler.
Wat ik intussen van deze geloofsbelijdenis van Bacevich wil zeggen is dat zij helemaal niet vanzelfsprekend was, ook niet "gegeven zijn leeftijd, opvoeding en beroep". Er waren in de tijd dat hij op de militaire academie van West Point zat, de tweede helft van de zestiger jaren, genoeg signalen om kritischer te worden. Kwamen die niet door de censuur van de militaire academie? Was hijzelf niet in staat om ze te vertalen in oppositionele actie? Om het nog maar niet te hebben over zijn verbijsterende stilzwijgen over wat er zich in Europa afspeelde, zelfs in de tijd dat hij er gelegerd was. Hij had alleen maar oog voor zijn carrière. Een beetje heterodoxie was daar niet goed voor. Pas meer dan twintig jaar na zijn afstuderen begon er iets te dagen en het moest nog eens ruim tien jaar duren voor deze Amerikaanse kolonel zelfstandig kon (beginnen te) denken. Over verkokering van het Amerikaanse defensie-apparaat gesproken.

dinsdag 28 september 2010

Andrew J. Bacevich: Slow Learner

Het komt wel eens voor dat een Amerikaanse officier, waar ze er in de Verenigde Staten tienduizenden van hebben, gestationeerd in een van de rond 700 militaire en diplomatieke bases over de hele wereld, zich bekeert, dat hij ontdekt dat zijn militaire denken een koker is en dat er buiten die koker leven is, realiteit geheten. Vanuit de venstertjes van zijn koker heeft hij de wereld ingedeeld in vijanden en niet-vijanden. De eersten moeten bestreden worden, de tweede genegeerd of, in de technische term, “ontzien”. (“Ontzien” is niet gezien laten zijn, de gunst verlenen van het niet - door het vizier heen - gezien worden.) Soms breekt er een zijn koker en komt hij terecht in de werkelijkheid, een omgekeerde Alice-in-Wonderland-ervaring. Het gros van de officieren overkomt dit niet. Die het wel gebeurt is in staat om achterom te kijken en zijn ervaring te reflecteren en te duiden. Wat heeft zo iemand te rapporteren?
Andrew J. Bacevich is er een. Hij is van 1947. Hij noemt zichzelf een katholieke conservatief. Hij studeerde aan West Point af in 1969 waarna hij diende in Vietnam (1970-1971), daarna in Duitsland, de VS en de Perzische Golf. Zijn militaire carrière eindigde, om welke reden dan ook, in het begin van de 90er jaren, toen hij pakweg 45 jaar oud was. In 1998 werd hij benoemd aan de universiteit van Boston, maar in de voorafgaande ± 5 jaren doceerde hij aan West Point en aan de Johns Hopkins Universiteit. In Boston werd hij en is hij nog steeds hoogleraar internationale betrekkingen. De laatste jaren - d.w.z. vooral sinds 2005, toen hij een boek publiceerde met de titel “American Militarism” - komt hij steeds meer in de belangstelling door zijn stellingnamen over de presidenten Bush en Obama. “The Limits of Power” (2008) werd zelfs een New York Times Bestseller en hij werd een aantal keren geïnterviewd, o.a. door de Bill Moyers Journal.
Wat is dit voor een man en welke geloofwaardigheid heeft hij?
Zijn laatste boek, “Washington Rules” (2010), opent hij met een inleiding, getiteld “Slow Learner”, waarin hij beschrijft hoe er in zijn leven, op “middle age”, een ommekeer plaatsvond. Al voor ik in het bezit van het boek kwam had ik dit autobiografische relaas gelezen op TomDispatch. Tom Engelhardt noemt het in zijn redactioneel “a riveting political essay about a personal odyssey into recent history and the realities of our moment...” “it also offers a powerful sense of the book itself, which is simply a must-read (and also on the New York Times extended bestseller list)”. Als dat niet serieus is...
Het was, suggereert Bacevich aanvankelijk, een gebeurtenis bij de Brandenburger Poort “not long after the Berlin Wall had fallen”, i.e. na 9 november 1989. Bacevich was toen, schrijft hijzelf, 41. Als officier had hij “considerable time” doorgebracht in Duitsland, in het begin van de 70er jaren, twintig jaar eerder dus, hij ± 25 jaar oud. Hij had toen geen gelegenheid gehad om Berlijn eens te bezoeken, maar tegen 1990 ging hij er met zijn gezin heen, waar “we found ourselves in what had, until just months before, been the communist East”. Wat hij aantrof was “a cluster of shabby looking young men, not German, hawking ( straathandel drijvend in) badges, medallions, hats, bits of uniforms, and other artifacts of the mighty Red Army. It was all junk, cheaply made and shoddy.” Het waren “certainly off-duty Russian soldiers awaiting redeployment home”. Zij vormden “a subversive presence. They were loose ends of a story that was supposed to have ended neatly when the Berlin Wall came down.” En toen gebeurde het. “As we hurried off to find warmth and a meal,” - het was een regenachtige, kille dag - “this disconcerting encounter stuck with me, and I began to entertain this possibility: that the truths I had accumulated over the previous twenty years - especially truths about the Cold War and U.S. foreign policy - might not be entirely true.”Goed, normale mensen krijgen op die leeftijd een midlife crisis, maar Amerikanen blijkbaar niet en Andrew Bacevich viel van zijn Amerikaanse geloof af, althans van het geloof in de Amerikaanse retoriek over de Koude Oorlog. Amerikaan bleef hij, zoals zal blijken.
Wat was nou precies wat er gebeurde? Hij constateerde een “subversive presence” van straathandel bedrijvende Russische soldaten die op hun terugkeer naar huis wachtten, wat een “disconcerting encounter” die “stuck by me” opleverde. Hoezo kon of moest dit leiden tot geloofsafval? Wat werd er gesubverteerd en gedeconcerteerd? Toch niet het beeld van het Russische leger? Nee, het waren een serie parabels over Berlijn en de Brandenburger Poort, een Berlijn dat “an instructive symbol of power, depravity, tragedy, defiance, endurance, or vindication” (een instructief symbool van macht, verdorvenheid, tragedie, uitdaging, volharding en rechtvaardiging) was (geweest). Die parabels waren hem, Bacevich, bijgebracht en daar geloofde hij in tot dat moment van openbaring, die paulinische epifanie even na de val van de Muur en in Berlijn.
Wel, wel. “By temperament and upbringing, I had always taken comfort in orthodoxy,” komt er dan. Tja, dan kun je wel eens van een koude kermis - van een Koude Oorlog, ha, ha - thuiskomen. Wat leerde men daar op West Point eigenlijk? Of misschien beter, wat zag en leerde een Amerikaanse officier in de 60er en 70er jaren als hij buiten dienst was en in Duitsland of Vietnam of zijn eigen land om zich heen kon kijken? Of in de 80er jaren? Er was toch in de V.S. heel wat gaande en nog meer in Vietnam en Duitsland. In Vietnam was men al bezig met de terugtrekking, leerde hij daar niet van, o.a. dat de Verenigde Staten een nederlaag was toegebracht? En had hij voor “de beweging van 68" en de demonstraties van de Vietnam-veteranen alleen maar een “blind eye”? Hij was toch geen voetsoldaat, maar een officier, een militaire intellectueel, als dat niet een contradictie is? Hij las toch wel een krant of hebben officieren dat niet nodig? En wat doceerde hijzelf in West Point, en aan Johns Hopkins University? Hij heeft gelijk als hij openhartig schrijft dat hij “embarrassing late in life” kwam tot zijn nieuwe werkelijkheidsbesef, hoewel ik zo iemand niet zou bestempelen als een “slow”, maar als een “late” of “blind learner”. Die openhartigheid excuseert echter noch hem, noch “the American Army”.
“In a life spent subject to authority, deference had become a deeply ingrained habit. I found assurance in conventional wisdom.” “Deference”, eerbiediging deed hem de das om. Hoe beklagenswaardig en jammerlijk. “Now, I started, however hesitantly, to suspect that orthodoxy might be a sham.” Was dat toen hij “retired”? En nam hij ontslag vanwege de “disconcerting encounter”? Was hij als docent aan West Point nog in dienst? Waarschijnlijk wel. Kreeg hij vervolgens een aanbieding van Johns Hopkins en verliet hij toen het leger? Kwam zijn eigenlijke bekering pas toen hij niet meer in militaire dienst was maar aan de universiteit werkte? Hij vertelt het allemaal niet, maar zo’n overgang van het ene naar het andere, in dit geval van het militaire naar het academische klimaat kan verstrekkende gevolgen hebben voor iemands denken. Maakte hij pas aan de universiteit kennis met het werk van Charles Beard en William Appleman Williams, twee historici die werden uitgekreten voor marxisten?
“In Berlin, at the foot of the Brandenburg Gate, I began to realize that I had been a naïf. And so, at age forty-one, I set out, in a halting and haphazard fashion, to acquire a genuine education.” Dit was “just months” nadat de Muur was gevallen toen hij daar was met zijn gezin. Het moet dus begin 1990 zijn geweest en hij kon onmogelijk nog 41 zijn. (En of hij belangstelling had voor wat er in Duitsland gebeurde!)
“In October 1990,” gaat het dan merkwaardig genoeg verder, “I’d gotten a preliminiary hint that something might be amiss in my prior education.” Wat? Bacevich was toen niet in Berlijn, maar in Jena en niet met zijn gezin, maar met een groep Amerikaanse officieren die zich een beeld wilden vormen van de Slag bij Jena (1806) waarin Napoleon de Pruisen versloeg. Het was in de week dat de DDR had opgehouden te bestaan. De groep officieren kreeg ongevraagd ook een beeld van hoe het leven aan de andere kant van het IJzeren Gordijn was. “As soon as our bus crossed the old Inner German Border, we entered a time warp.” En dan krijgen wij, lezers van “Washington Rules”, even ongevraagd, en even helder en toepasselijk, een beeld van het leven aan de westelijke kant van dat gordijn. “For U.S. troops garrisoned throughout Bavaria and Hesse, West Germany had for decades served as a sort of theme park - a giant Epcot filled with quaint villages, stunning scenery, and superb highways, along with ample supplies of quite decent food, excellent beer, and accommodating women.” Een amusementspark dus, West-Duitsland was voor de Amerikaanse soldaten Disneyland waar zij zich - “for decades” nog wel - opofferden voor Europa tegen de Russen.
Vervolgens beschrijft Bacevich de toestand in de DDR die hij daar nog onverlet door haar einde aantrof, besluitend met: “Here was education, although at the time I had only the vaguest sense of its significance.” Het bleef dan ook daar in Berlijn en Jena waar zich een “reality radically at odds with my most fundamental assumptions” vertoonde, bij “glimpses”. In oktober 1990 begon wel de kijk op de wereld van Bacevich te verkruimelen, maar wat had hij, bij terugkeer in de V.S., te doceren aan West Point? Nog niks nieuws kennelijk, behalve misschien over de Slag bij Jena-Auerstedt. Zal hij hebben georeerd over de toestand in de DDR en over die van het Russische leger, iets dat “of far greater immediacy than Bonaparte and the Duke of Brunswick” was? Ik denk het niet. Vooralsnog haalde hij een Ph.D. in American Diplomatic History aan de universiteit van Princeton. En daar kon hij aansluitend comfortabel, zoals hij het graag wilde en gewend was, over doceren aan West Point en wellicht ook nog aan de Johns Hopkins universiteit. Het antwoord op de interessante vraag wanneer zijn nieuwe kijk op de wereld openbaar werd, wanneer hij zogezegd “ uit de kast kwam”, wordt niet gegeven, maar het moet rond zijn vijftigste zijn geweest, tegen de tijd dat hij naar Boston ging of misschien zelfs pas daar, in 1998. Voor zo ver ik kan zien is “American Empire: The Realities and Consequences of US Diplomacy” dat verscheen in 2002, de eerste publicatie met de nieuwe optiek. Het publieke optreden van Andrew J. Bacevich als criticus van het Amerikaanse buitenlandse beleid is dus zo’n kleine tien jaar oud. (Naar eigen zeggen werd Bacevich pas wakker in 2003 wat weer niet klopt met de verschijningsdatum van zijn kritische "American Empire" van 2002!)
Wat is deze tekst nu waard als “political essay”? Zoals uit mijn analyse blijkt is het een uitermate schetsmatig verhaaltje dat in vaagheid en onnauwkeurigheid niet onderdoet voor de “Odyssee” (zelf). Het is de terugblik van iemand die dit voor het eerst doet en nog een leven nodig heeft om een rijpe autobiograaf te worden. Het is wel uitermate interessant als een document dat - ongewild! - de moeilijkheden laat zien die Amerikanen en in het bijzonder Amerikaanse militairen hebben om zich te ontdoen van hun traditionele amerikanisme. Dat Tom Engelhardt hier zo over ronkt toont aan dat men mentaal nog lang niet toe is aan “the post-american world”, zelfs nog niet eens aan de “para-american world”. Hoe blind was immers niet zo iemand als Bacevich - zeg maar rustig het hele Amerikaanse leger - gedurende zijn hele loopbaan voor alles wat niet Amerikaans was.
Dit hoeft helemaal niet te betekenen dat zijn kritiek van het Amerikaanse buitenlandse beleid waardeloos is. De bespreking in de New York Times laat goed zien waar de verdiensten van het boek liggen. Het inleidende “Slow Learner” suggereert dat het hier gaat om een ooggetuige van het ontstaan van de huidige wereldsituatie waarin de Verenigde Staten een hegemonische positie innemen. Als zodanig is het boek mislukt. Hoezeer het mislukt is blijkt als men er - al dan niet autobiografische - relazen van andere auteurs naast legt.

maandag 27 september 2010

Mijn blog (en spierreuma)

Zoals iedereen kan zien vlot het met mijn blog niet. Dat komt grotendeels omdat ik maanden lang, ongeveer vanaf het begin van het jaar heb gesukkeld met polymyalgia rheumatica oftewel spierreuma. De laatste weken slik ik prednisolon, een medicijn die vol hormonen zit en je een enorme energie geeft, zoveel dat ik vaak maar een uur of drie, vier per nacht slaap en al 's ochtends om 5 uur op ben. En dat terwijl ik iemand ben die per dag 8 uur slaap nodig heeft. Voordat ik begon met die prednisolon viel ik overdag regelmatig in slaap, nu word ik 's nachts regelmatig wakker en moet mij dwingen om in bed te blijven. Gelukkig ben ik al in de afbouwfase en gebruik ik steeds minder van dit spul. De verwachting is dat ik er met een maand of zo vanaf ben.
Ik meld dit omdat er mensen zijn die mij, zoals het in facebook-termen heet, "porren". Ik meld het ook omdat er zich hier een flinke stapel te lezen en te bespreken boeken vormt en ik toch eens een keer aan de slag moet komen.
De literatuur waar ik de laatste dagen mee bezig ben heeft vooral betrekking op de wereldsituatie. (Als je zoveel hormonen krijgt toegediend kun je bijna niet op een lager niveau functioneren. Toch?) Zo lees ik de net verschenen New York Times Bestseller "Washington Rules. America's Path to Permanent War" van Andrew J. Bacevich. Van hem had ik al "The Limits of Power. The End of American Exceptionalism" (2008). Terwijl ik dit schrijf klopt de employé van een postbedrijf op het raam - de deurbel doet het weer eens niet - en reikt mij het pakje met "www.letteratura.global. Il romanzo dopo il postmoderno" van Stefano Calabrese aan. Ik zal wel enige moeite met het Italiaans hebben, maar ik weet zeker dat ik er doorheen kom. Het tweede hoofdstuk is getiteld: "Dal postmodernismo al 'global novel'" en daarmee is al duidelijk waar ik gedurende al die nachtelijke uren dat ik niet meer kan slapen mee bezig ben: mijn "global novel".
Welk is het verband tussen het boek van Calabrese en dat van Bacevich? De "global novel" is een roman, een roman waarvan de plot zich afspeelt op mondiaal oftewel globaal niveau. Wat speelt zich daar af in de werkelijkheid? Antwoord: de Amerikaanse hegemonie. In een roman heb je minstens twee agonisten nodig: de protagonist en de antagonist. De eerste heeft het initiatief in de handeling, de tweede is de opponent. Wij kunnen het er gemakkelijk over eens zijn dat de protagonist in de niet-fictionele, dus reële "global novel", in m.a.w. de wereldgeschiedenis, de Verenigde Staten van Noord-Amerika is. De moeilijke vraag is die naar de antagonist. Tijdens de Koude Oorlog was dat duidelijk: de Verenigde Russische Sovjet Republieken. Maar nu? Het hangt ervan af hoe je de protagonist definieert. Een belangrijke Amerikaanse auteur, Fareek Zakaria, schrijft in zijn "The Post-American World" dat Amerika bij zijn huidige buitenlandse beleid legitimiteit mist. Hij gaat niet zover als sommige Amerikaanse juristen die de VS oorlogsmisdaden ten laste leggen. Zo iets is geen gebrek aan legitimiteit, maar aan legaliteit, kort gezegd, strijd met een of meer rechtsregels. Veronachtzaming van geldend volkenrecht door de VS is niet pas begonnen met George W. Bush, maar al met zijn voorganger, de democraat Bill Clinton.
Aannemende, zoals ik doe, dat de VS inderdaad de protagonist is in mijn non-fictionele "global novel" en verder dat, zoals ik ook doe, het buitenlands optreden van de VS zowel legitimiteit als rechtmatigheid ontbeert, moet de conclusie luiden: de antagonist is de wereldrechtsorde oftewel de hele wereld behalve de VS.
Om de "global novel" te kunnen schrijven moet je een roman kunnen schrijven, dus op zijn minst weten wat er een is, en op de hoogte zijn van de globale situatie. En daarom lees ik dus zulke ogenschijnlijk ver uit elkaar liggende boeken als ik hierboven noem. Ik moet zelfs nog meer soorten lectuur verwerken. Vind ik. In het verleden heb ik mij de vraag gesteld of "Shalimar the Clown" van Salman Rushdie een "global novel" is. Volgens mij is dat niet zo. Het boek gaat over een lokaal probleem, niet een globaal. In ieder geval wil ik aspirant-"global novels" bestuderen, ervan leren en er eventueel een voorbeeld aan nemen. Er valt dus nog heel wat te lezen.

dinsdag 7 september 2010

Neale Williams Antiquariaat uit Maastricht

Gisteren kreeg ik de treurige mededeling van Neale Williams dat hij de Maastrichtse vestiging van zijn antiquariaat met ingang van 1 oktober as. gaat sluiten. Hij heeft aan de Maastrichter Heidenstraat een klein jaar gepraktizeerd. Nog terwijl ik met hem hierover stond te praten verklaarde een jong koppel, zij Zweedse, hij Duitser, dat zij dit de mooiste boekhandel vonden die zij kennen, "to which I agreed". Wat op mij de meeste indruk maakt en waar ik het meeste van houd dat is de collectie van grotendeels hardcover Engelse uitgaven, allemaal in even goede staat en tegen acceptabele prijzen. Met Neale pratende dwalen mijn ogen voortdurend op een onbeschofte maar onbedwingbare manier over zijn schouders naar de titels en auteursnamen langs de wand. Telkens zie ik weer een andere, een oude bekende zoals Graham Greene of D.H. Lawrence of een nieuwe titel van bij voorbeeld Jonathan Frantzen. Dat zal ik binnenkort missen.
Neale wil vooralsnog zijn internetwinkel consolideren en met een half jaar op een andere locatie terugkeren in Maastricht. Daar gaat hij zich ook meer specialiseren op het "echte" antiquarenwerk. In het aanstaande seizoen zal hij in de stad present blijven door lezingen, misschien een cursus, muziekuitvoeringen en voordrachten. Ook de productie van bibliofiele boekjes is hij van plan voort te zetten.
Ik hoop dat hij in zijn voornemens zal slagen en over een poos weer met een winkel in de stad zal zijn. Zo iets is toch altijd een mooie ontmoetingsplaats voor lezers.

maandag 28 juni 2010

Een leven

Uit mijn dagboek
"maandag 26 april 2010 18.30 Toen ik geboren werd, was ik nog niet gepensioneerd. Zelfs de dag erna nog niet. In feite duurde het vijf en zestig jaar voor het zover was. Dat is veruit het grootste deel van mijn leven. Niettemin interesseert dat deel niemand. Men definieert mij als gepensioneerde en daarmee basta. “Men”, dat zijn die alwetende jongelui die ook wel babyboomers worden genoemd."

vrijdag 2 april 2010

Zelf betalen... en de krijgsmacht

"In de Grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden staat dat 'de regering de ontwikkeling van de internationale rechtsorde bevordert'. Wil dat meer zijn dan een vrijblijvende belofte, dan hoort daar een krijgsmacht bij die deze pretentie kan waarmaken." Aldus het Commentaar op de Opinie-pagina van NRC-Handelsblad van dinsdag 30 maart jl. De twee zinnen zijn slechts een inleiding tot een beschouwing over het leger dat geen "houvast" zou hebben, maar wel een heel slechte.
In de eerste plaats is de grondwetsbepaling geen "belofte". Van wie aan wie? Het is een opdracht van de grondwetgever aan de regering. Noch de opdrachtgever belooft dus iets noch de instantie die de opdracht krijgt. De bepaling is m.i. ook nooit "vrijblijvend" toegepast, Nederland heeft heel veel gedaan ter bevordering van de internationale rechtsorde, al was het alleen maar de productie van Hugo de Groot, de grondlegger van het volkenrecht. Nederland is al meer dan een eeuw de voor de hele wereld kenbare en door de hele wereld erkende vestigingsplaats van een aantal volkenrechtelijke instellingen. Nederland herbergt bij voorbeeld het Vredespaleis. Nederlandse juristen zitten in internationale commissies en conferenties, bekleden belangrijke posten bij de Verenigde Naties. Om maar een paar "bevorderingen" te noemen.
De tweede stelling over de krijgsmacht-die-een-pretentie-waar-kan-maken, is ook al misleidend. Het bevorderen van de internationale rechtsorde gebeurt in de eerste plaats door goede regelgeving, in de tweede plaats door goede internationale justitie. De krijgsmacht hoort pas op te treden in geval er bestuursdwang nodig is, dat is nádat er een rechterlijke uitspraak is en als die niet gehoorzaamd wordt en bovendien pas nádat er een legitimatie oftewel een opdracht voor dat optreden van de Veiligheidsraad is. Iedereen die wel eens een krant leest, zelfs als hij/zij zich tot de Kwaliteitskrant beperkt, is ervan op de hoogte dat er aan het optreden van krijgsmachten talloze andere optredens voorafgaan zoals onderhandelingen en sancties, rechtspraak en resoluties.
Afgezien van dit alles is niet in te zien waarom het artikel over de bevordering van de internationale rechtsorde een loze belofte zou kunnen zijn en dat over de krijgsmacht niet. Ook het inzetten van de krijgsmacht is immers door de grondwetgever opgedragen aan de regering.
Er staat ook niet in de grondwet dat Nederland de internationale machtsverhoudingen bevordert. Dat maakt men er in het NRC-Handelsblad wel van. De regering doet trouwens niet anders.

Er staan wel meer van dit soort slips in de NRC-Handelsblad. Vandaag staat er de kop "Burger moet straks meer zelf betalen". De bedoeling is natuurlijk dat er minder vergoed gaat worden door fondsen en overheidsinstellingen. Het opmerkelijke daarvan is dat die ook door de burger "zelf" betaald worden. Tenminste volgens mijn loonstrookje.
Dezelfde aflevering opent met de kop "Snoeiplannen stuiten op weerstand". Er zijn echter nog helemaal geen plannen, alleen maar ambtelijke verkenningen. In het artikel wordt meer correct gesproken van "bezuinigingsideeën". Waarom niet in de kop? Wat is dit voor stemmingmakerij?

dinsdag 30 maart 2010

Roken

Op de dag af tien jaar geleden zag ik op tv een man in een hospitaal die werd geïnterviewd omdat hij een proces was begonnen tegen een tabaksfabrikant. Hij had een slangetje in zijn neus en was uiterst kortademig. Hij stelde dat de tabaksfabrikant wetens en willens dermate verslavende stof(fen) in zijn tabak deed dat men niet kon stoppen met roken. Hijzelf had alles geprobeerd wat in zijn macht was, maar was er niet in geslaagd te stoppen. Vanwege die stof(fen).
Ik was ook een roker, van halfzware en zware shag. Drie en dertig jaar eerder was ik gestopt. Ik zat op een avond bij een vriend een sigaar te roken en vond dat puffen ineens absurd. Ik stompte de half opgerookte sigaar uit en rookte vervolgens zonder enig probleem drie en twintig jaar lang niet. Na die periode begon ik opeens weer en rookte tien jaar opnieuw, tot het moment dat ik die man zag en hoorde. Denk niet dat ik er niet mee wilde stoppen. Ik gooide soms een net gekocht pakje gaulloises in de gracht, gebruikte nicorettes, nam mij voor twee uur achter elkaar niets op te steken en zo geleidelijk te minderen tot nul, verbrandde mijn pijpen, alles met frustratie als enig resultaat.
Toen ik de opgenoemde man zag en hoorde was ik in een opgewekte stemming. Ik vond zijn verhaal interessant. Wat zou er gebeuren, vroeg ik mij af, als je ondanks die verslaving toch niet zou roken. Wat zou je voelen? Je zou je als Odysseus bij zijn tocht langs de Sirenen kunnen laten vastbinden, zodat je gewoon niet kón toegeven aan je verslaving. Wat zou je dan voelen? Pijn in je maag? Misselijkheid? Braakneigingen? Iets anders fysieks? Ik besloot dat gevoel eens af te wachten. De eerste dag gebeurde er niks. De tweede dag evenmin. De derde dag voelde ik weer niks. De vierde stelde ik vast dat ik had opgehouden te roken.

woensdag 3 maart 2010

De toekomst

"Ja, het was wel laat. En ik was dronken, jo."
"Was Peet er ook?"
"Wat dacht je. Ik ben nog met hem mee geweest."
"Zo, zo."
"Ja, die kan er wat van. Het is zo'n lekker jong. Wat hebben we hier?"
Het was half acht en ik werd wakker van dit met koffie opgefokte gekakel. Om een uur of twee was ik ook al een keer gewekt, toen een nieuwe patient was binnengebracht, iemand die kennelijk enorme ademhalingsproblemen had. De verpleegsters begonnen aan zijn bed.
"Moet je die viezigheid zien. Hij zit helemaal onder, tot in zijn nek."
Een oud bebrild mannetje werd overeind gehouden.
"Wat is dit, mijnheer? Doet u dat thuis ook? Poept u thuis ook altijd in bed?"
Het mannetje gaf geen antwoord.
Met stemverheffing: "Luister eens, ik vraag u wat. Maakt u er bij u thuis ook zo'n bende van? He? Ik vraag u wat. Poept u thuis ook altijd in bed?"
Het waren twee heel vitale, robuste meiden van ergens in de twintig, rumoerig, aanpakkerig, vol minachting voor de oude man.
Het was mijn kennismaking met het ziekenhuis, ik was er voor het eerst van mijn leven. Zij waren al ontstuimig binnengekomen, de deur tegen de kast ernaast aankwakkend. Het mannetje werd onder het verdere commentaar op het avondje ervoor waarbij de forse geschapenheid van Peet nadrukkelijk werd geroemd en benijd, opnieuw onder de dekens geschoffeld.
"Verder niemand iets nodig?" en weg waren zij.
Later op de dag sprak ik de oude heer aan. Zelf enige ervaring met kortademigheid hebbend had ik opgemerkt dat hij inmiddels wat beter was gaan ademen.
"Ja," beaamde hij. "Maar thuis en vannacht had ik het moeilijk. Ik moest zo hard hoesten dat ik het in bed heb gedaan."

dinsdag 23 februari 2010

Bos of Balkenende

Weegt de missie in Afghanistan zwaarder dan de binnenlandse problemen van Nederland? Natuurlijk niet. Als we doorgaan zoals het gaat zijn wij binnenkort tot geen enkele missie meer in staat, buiten- of binnenlandse. Dat beseft het grootste deel van de bevolking en van haar parlement. Gesteld voor de keuze heeft het CDA gekozen voor de missie in Afghanistan en niet voor het Nederlandse binnenlandse belang. Niet de PvdA is de kwaaie pier, maar het CDA.
Het is ook niet nodig alle details van het wie wat gezegd heeft, wanneer, hoe laat te kennen: Uruzgan/Afghanistan is, gelet op onze eigen situatie, geen kabinetscrisis waard. (Wie trouwens goed luisterde moest tot de conclusie komen dat het CDA maandenlang gedramd heeft, veronderstellende dat men Bos wel over de streep kon chanteren.)
Het CDA heeft zelfs nagelaten om de zogenaamde "nieuwe situatie" in de VS aan de kamer duidelijk te maken en haar op grond van die uiteenzetting te vragen om haar oordeel te herzien. Dat die "nieuwe situatie" grond is voor een herziening is zodoende alleen de - niet met het parlement gedeelde - visie van het CDA. Misschien zou het vruchtbaar zijn als men in Den Haag eens wat meer Amerikaanse kranten, websites en blogs leest over die "nieuwe situatie". De scepsis druipt er daar vanaf. Regeren is praktisch onmogelijk geworden. De boel is, zoals Tom Engelhardt citeerde: "broken". En in Afghanistan zelf zijn de Amerikanen overgegaan op de sorry-diplomatie, die natuurlijk niets uithaalt. (Het toppunt is het aanbieden van excuses eerst aan Karzai en een dag later aan het Afghaanse volk. Wat voor antwoord heeft McChrystal op die laatste aanbieding gekregen... van het Afghaanse volk?)

woensdag 6 januari 2010

Engelse boekhandel in Maastricht

In mijn blog "The Humbling" van 18 oktober 2009 rapporteerde ik over een Engelse boekhandel in Breda, "LATTE'S AND LITERATURE". Terloops sprak ik van "zo'n tweede hands geval waar niks interessants te vinden is, zoals je er in veel provinciesteden aantreft", maar waar "LATTE'S AND LITERATURE" een prettige uitzondering op was. Ik heb er van dat soort in mijn leven vele bezocht, er ook menig boek gekocht, maar altijd geconstateerd dat men er drukken en jaren achterop loopt. Afgezien natuurlijk van de onverwachte "vondsten". Was het zelfs in Amsterdam moeilijk een goed gesorteerde in Engelse literatuur gespecialiseerde boekhandel te vinden, Breda was een verrassing voor mij.
Maastricht heeft een dergelijke verrassing: "Antiquariaat Neale Williams", sinds half november jl. open. Er waren in Maastricht wel een aantal, nou ja, een páár hardcover-uitgaven te koop, onlangs nog bij De Slegte serieus uitgebreid, Antiquariaat Neale Williams is een gespecialiseerde Engelstalige boekhandel, gedreven door een jonge enthousiaste handelaar. De aanwezige collectie is heel mooi, praktisch helemaal bestaande uit ongeschonden hardcovers, met veel eerste drukken. Hoewel het een antiquariaat is kan men nieuwe boeken gewoon bestellen. En omdat het een antiquariaat is wordt er ook ingekocht. Voor zover ik het bij mijn eerste bezoek kon inschatten beslaat de huidige voorraad zo'n veertig à vijftig strekkende meter boekenplank. Dat is meer dan er op het ogenblik in heel Maastricht aan Engelse literatuur wordt aangeboden en het is bovendien van het hoogste niveau. Wil je bij je exploratie een kopje koffie of een kopje thee drinken dan kan dat ook, al is de inrichting daarvoor nog niet wat zij in Breda is. Maastricht, dat op het gebied van de buitenlandse literatuur bitter weinig aan te bieden heeft, behalve in vertaling, is een mooie attractie rijker.
Naschrift: Ik zie dat er veel pageviews naar deze bladzijde verwijzen. Zij is misleidend geworden. Voor het vervolg zie hier.

dinsdag 8 december 2009

Seys-Inquart in Afghanistan

Het plan McChrystal, dat door Obama is omarmd, is even simpel als ondoeltreffend. Het komt neer op de opbouw van een Amerikaans huurlingenleger bestaande uit Afghaanse manschappen en Amerikaanse leiders ad 400.000 man.
Denk echter niet dat de Amerikanen zo dom zijn dat ze uitsluitend geloven in militaire middelen. Ze doen ook aan diplomatie. Zo zoeken ze een "High-representative" die naast en bij gelegenheid boven Karzai in Afghanistan kan opereren. "Bij gelegenheid" betekent net zo iets als de motie van wantrouwen in de Tweede Kamer, die wordt alleen maar bij uitzondering gehanteerd. Niettemin definieert zij de Nederlandse democratie. (Nou ja, definieerde. Tegenwoordig spreekt de regering vaker haar wantrouwen in de Kamer uit. Maar dat daargelaten.) Zo'n "high-representative" moet je dus zien als een Rijkscommissaris, een figuur die wij hebben leren kennen in de Tweede Wereldoorlog in de persoon van Seys-Inquart, oorlogsmisdadiger. In Irak hebben de Amerikanen ook zo iets gedaan. Daar werd het de oud-ambassadeur in Nederland J. Paul Bremer III. "Hij droeg op 30 juni de soevereiniteit in Irak over aan de nieuwe interim-regering," staat er op een argeloze site op Internet. Voor de gewone lezer van staats-secretaris Timmermans: wat dat betekent weten wij uit de Tweede Wereldoorlog: onze regering werd gedegradeerd tot een zootje collaborateurs.
Dat is daar in Afganistan natuurlijk niet aan de hand. Die Amerikanen zijn geen Duitsers. Zij komen op voor "freedom and democracy", als het niet is om te voorkomen dat Al Kaida weer een aanslag in hun eigen land pleegt of om de Taliban te verslaan. McChrystal wil dat ook allemaal niet meer. Hij wil Afghanistan onderwerpen aan een cursus "state building". Zij hebben daar namelijk geen staat. Zij willen er ook geen. Nou moet dat wel. Je moet een staat hebben. Dat weet iedereen. Behalve dus die taliban. Dat zijn dus anarchisten en die moeten dus gedood worden. Allemaal dus. Daar gaat het mij niet meer om, zegt McChrystal, ik maak hier gewoon een staat en omdat de Afghanen zelf geen notie hebben en maar door blijven zeiken maak ik er een zoals ik denk dat hij moet zijn. En daarmee basta. Heel kordaat. Een mannenbroeder, naar het hart van Balkenende die er immers ook een is. (McChrystal is bovendien ook nog een asceet, dat zijn de beste bestuurders. Nou ja, behalve Obama dan, die een echte professor blijkt te zijn.)

De " nieuwe situatie" waarover M. Verhagen almaar doorzeurt, bestaat voor wat betreft Nederland nu hierin dat de opdracht die de militairen van dat land daar hebben, veranderd moet worden. Zij zijn er niet langer om taliban te doden. Zij krijgen een nieuwe missie die bestaat in het uitvoeren van wat men ons altijd heeft wijsgemaakt dat ze daar uitvoerden, maar in het echt niet deden. Dat komt weer omdat Hillary Clinton in haar persoonlijke, alle officiele regels veronachtzamende telefoongesprek met Verhagen heeft "beklemtoond" dat Amerika nu het Nederlandse model volgt. Ze draaien daar in Austin een knop om en al die tienduizenden speciaal getrainde soldaten mitsgaders hun tienduizenden civiele begeleiders en profiteurs gaan nu even speciaal getraind een volstrekt andere taak doen. We can change! En Verhagen gelooft dat. En meer dan de helft van de Nederlandse politici inmiddels ook alweer. Heeft er al een eigen evaluatie van het plan McChrystal plaatsgehad?

En nog een: bestaan de Verenigde Naties eigenlijk nog? Hoe zit het met de legitimatie van al dit gedoe? Is de situatie niet zo nieuw dat zij moet worden voorgelegd ter legitimatie aan de Veiligheidsraad? Mis ik iets?

Misschien zijn er onder de meergenoemde "gewone lezers" nog die denken dat Obama een soort Blitzkrieg voor ogen staat, een surge van 18 maanden. Dat is een droom waar alle toppunctionarissen in Washington ons al uit hebben geholpen. Zowel Biden, als Clinton als Jones hebben zich gehaast de ondernemingen die profiteren van de surge en uiteraard ook moeten kunnen investeren, gerust te stellen. Investeer rustig, het kan nog vele jaren duren. De New York Times haastte zich ook zijn kapitaalkrachtige abonnees hier ervan op de hoogte te stellen. Ik volg dit voorbeeld voor mijn investerende lezers. Het duidelijkste was "Gen. James L. Jones, the president’s national security adviser, speaking on CNN’s “State of the Union.” “We’re going to be in the region for a long time.""

maandag 7 december 2009

Weer Nederlanders naar Afghanistan?

Wij, het Nederlandse publiek, worden natuurlijk al maanden klaargestoomd voor een besluit om weer een nieuwe missie naar Afghanistan te verzinnen. De NOS, soms met loopjongen Peter ter Velde, bericht minstens eens per week dingen van de Nederlanders daar die ze in Hilversum nieuws noemen en op een manier die ze objectief noemen. En van tijd tot tijd zit er wel ergens bij Pauw & Witteman of zo een militair of ex-militair uit te leggen wat "wij" daar doen. Leuke dingen, kom er ook bij, maak er je carrière van. Niet dat "wij" er grote vorderingen maken, "wij" zijn te realistisch om dat te zeggen, nee, het gaat "stap voor stap". D.w.z. hier een bruggetje, daar een school, daar nog een, verderop een nieuwe minaret enz. Niks structureels dus. En zo wordt het dus ook niks. Dat zijn dingen die bij voorbeeld geen rechterlijke macht tot stand brengen, geen wetgeving, geen openbaar bestuur, geen waterleidingen, geen fatsoenlijk openbaar vervoer, geen energievoorziening, geen sociale voorzieningen en zo voorts.
Inmiddels gelukkig al een tijdje geleden werden wij wekelijks door de NOS vergast op het aantal Taliban dat er weer gedood was, altijd in de tientallen. Niet dat de taak van de Nederlandse troepenmacht inmiddels anders is geformuleerd: een van de taken is het "doden van taliban". Zelfs van die stappen kregen wij vrijwel niets te horen. En nog minder van wat er niet lukte wat veel meer en veel belangrijker was/is. (He, hoor ik de min-pres zeggen, waarom altijd het negatieve, kijk eens wat meer naar het positieve, naar de dingen die wél goed gaan. Ik begrijp dat tegenwoordig zelfs het parlement dat moet doen.)
Sinds Obama zijn steun aan het plan van McChrystal heeft betuigd, - want meer heeft hij met al zijn beraad en "bijna professoraal" gedrag niet gedaan, maar waar hij drie maanden voor nodig had, - is "de situatie veranderd". Volgens Maxime V. Je vraagt je af wat er veranderd is. Obama volgt nu de lijn van Bush, dat is het dus niet. McChrystal heeft van Vietnam geleerd hoe het moet en gaat het nu maken. Een gok. Er zijn heel andere berichten over zijn kansen van slagen.
En wat wil hij eigenlijk? Wat is zijn plan? Hij wil een staat met een leger van 400.000 man. That's it. Wil hij een rechterlijke macht? Wil hij waterleidingen? Wil hij ziekenhuizen? Wil hij nog wat van die gewone dingen? Wil hij de armoede in het land bestrijden? Niet zijn taak volgens de "hunter-killer". Natuurlijk is zo'n staat wat de VS overal graag zien. Al decennia steunen zij over de hele wereld een groot aantal totalitaire en autoritaire staten, van bananen- tot oliestaten.
Moeten "wij" dat steunen? Moeten "wij" daar solidair mee zijn? Hou toch op.

En kijk eens naar de verhoudingen.

Trouw van 6 december 2009:
“Turkije, het enige moslimland binnen de NAVO, nam vorige maand het bevel over in Kabul en verdubbelde het aantal militairen tot 1750. Erdogan verklaarde dat de Turken bereid zijn om het Afghaanse leger te trainen en om te participeren in opbouwprojecten, maar voelt niets voor een uitbreiding van de troepenmacht.” Tot een maand geleden had dit land er dus maar de helft van Nederland. Turkije heeft 76.000.000 inwoners.

Engeland, dat er 9000 in Afghanistan heeft, stuurt er 500 extra naartoe. Engeland is, qua aantal inwoners (61.000.000), vier keer zo groot als Nederland. En het heeft een verleden in de regio en een "special relationship" met de VS.

Frankrijk en Duitsland sturen geen troepen.

Polen heeft er 2000 en stuurt er nog eens 600 heen. Het heeft 38.000.000 inwoners, dus meer dan twee keer zoveel als Nederland.

Tsjechië had er 500 en heeft ze allemaal teruggeroepen.

Italië, dat er 2500 heeft, overweegt er 1000 meer te sturen. Het heeft 58.000.000 inwoners en een flink rechts regime.

Spanje overweegt een verdubbeling van zijn troepen. Het zijn er nu 120. Spanje heeft 40.000.000 inwoners.

Nederland heeft 16.000.000 inwoners en 1800 man in Afghanistan.

De aanwezigheid van de Amerikanen daar wordt de laatste tijd verdedigd met een beroep op "the American interest". Dat is niet alleen niet het Nederlandse, maar zelfs niet het Europese belang. "Ons" kabinet wil dat "wij" dat Amerikaanse belang steunen. Ze zijn daar gek in Den Haag. (Onze min-pres heeft de mond vol van de VOC. Die liep niet in de pas van de toenmalige hegemoon Spanje, maar kaapte dat land haar matten af. Piet-Hein is Pieter-Jan geworden en "wij" zien wat dat betekent.)

Denk niet dat het allemaal nog beslist moet worden. In de uitzending van "Het gesprek" van gisteren maakte staats-secretaris Timmermans (PvdA) duidelijk hoe de PvdA-fractie straks in het parlementaire debat - weer - gaat draaien en hoe zij het dan genomen kabinetsbesluit om een nieuwe missie te beginnen zal steunen: de Kamer heeft alleen maar besloten dat de missie in Uruzgan wordt beëindigd, niet in heel Afghanistan. (De gewone mensen, begreep ik van Timmermans van de Partij van de Arbeiders, begrijpen niet dat Uruzgan niet hetzelfde als Afghanistan is. Tiens.) En er zijn immers nog genoeg provincies in Afghanistan waar wij ons werk kunnen voortzetten. Nee, wij kunnen daar niet weg, niet dat wij een plan hebben, maar wij moeten erbij horen, bij de NAVO, bij de club van de lakeien van Washington.
Curieus, dat "wij" al onder Bush op de voorpagina's telkens trots de plaatjes lieten zien van door die man ontvangen Nederlanders en "wij" nu een andere situatie hebben. Welke dan?

dinsdag 10 november 2009

Soldaten zelf

In een uitzending op "Het gesprek" waar ik toevallig in zepte, hoorde ik Dick Berlijn, voormalig commandant der strijdkrachten, stellen dat men bij het uitstippelen van strategische doeleinden geen rekening moet houden met de ellende van de soldaten die worden ingezet. Het waren niet precies zijn woorden, maar het was de strekking van wat hij zei. Inmiddels lees je, hier en hier, hoe het de Amerikaanse soldaten die uitgestuurd zijn geweest, vergaat. Het schijnt zelfs zo erg te zijn dat het uitzenden van soldaten zijn grens heeft bereikt. Nu al worden bij gebrek aan anderen soldaten uitgezonden wier psychische toestand dit niet toelaat. Was het niet nog een jaar geleden de boodschap van onze Van Middelkoop dat de rek er bij het leger uit is en dat het een nieuwe missie niet aankan? En zei Berlijn het bovenstaande omdat hij dat genegeerd wil zien? Misschien begrijpt hij ook niet al te best dat soldaten mensen zijn en geen machines die men eindeloos op topsnelheid kan laten lopen. Ook "strategisch" gesproken telt de soldaat mee.
En maar drammen over nieuwe heldendaden. Of gaat het om plaatsen aan de conferentietafel en hoge posten voor de Haagse club?

dinsdag 3 november 2009

Rechters

Het artikel "Rechtbank kan geen helder vonnis schrijven" op de voorpagina van NRC-Handelsblad van vandaag 3 november 2009 is natuurlijk koren op mijn molentje. Ik attendeerde er al in mijn blog van 12 december 2006 op dat rechters zichzelf het leven moeilijker maken dan nodig. In een proces dat 8 jaar heeft geduurd stelde gedaagde reeds aan het begin dat de koper die asbest in het dak van het gekochte huis had geconstateerd niet vanwege de aanwezigheid van asbest alleen gerechtigd is tot schadevergoeding, hij moet ook aantonen dat het verwijderd moet worden. De kosten van die verwijdering c.a. zijn dan de schade. Bijna 8 jaar later oordeelde dezelfde rechtbank dat de eiser/koper dit niet had aangetoond en dus geen recht op schadevergoeding had. Wat een tijd, geld, ergernis, frustratie, advocatengeklets, rechtergezwam, verlies van geloof in de rechtsbedeling dat allemaal heeft opgeleverd, is niet te beschrijven. Doet de Raad voor de Rechtspraak hier iets mee? Of is het enige item de werkdruk van die arme rechters? Advocaten mogen uiteraard niet klagen, die verdienen er dik aan, maar de zogenaamde kliënten moeten dokken, i.c. 50.000,- euro elk. Ik heb weinig medelijden met rechters die niet uit hun doppen kijken en er maar een eind op los "oordelen". Van de meer dan tien rechters die in het gegeven voorbeeld de zaak onder handen hebben gehad was er geen een die fatsoenlijk gelezen heeft wat er gesteld werd.

P.S. Ach, ik zie dat zij het niet eens schuld zijn, hun ambtenaren doen het fout! Tja dan.

maandag 26 oktober 2009

Te grote banken, te groot land?

Amerikaanse politici zoeken naar mogelijkheden om banken die te groot zijn om te mogen mislukken in te tomen. Er zal wel niets van terechtkomen, maar de gedachte is interessant: er zijn instellingen die te groot zijn. Zij slepen teveel mensen mee in hun mislukkingen, mismanagement enz. Het mooiste is deze gedachte als men ze toepast op het internationale leven: er zijn staten die te groot zijn. Onder andere de Verenigde Staten van Noord-Amerika. Het wordt tijd dat er gepraat wordt over de ontmanteling ervan, zodat in het internationale leven de huidige staten van de VS zelf(standig) optreden. Eens zien hoe het dan gaat. Een vervolg op "The post-american world" van Fareed Zakaria, dat Obama zoveel las? Hij schreef al in Newsweek het artikel "Why do they hate us". Het antwoord is te vinden in de "Aantekeningen uit het ondergrondse" van Dostojewski waar hij de ontmoeting met "de officier met de rinkelende sabel" beschrijft. Zijn de Amerikanen niet "officieren met rinkelende sabel"?

dinsdag 20 oktober 2009

Nederland en de hegemonie

Op dezelfde dag dat ik "LATTE's and LITERATURE" ontdekte zag ik ook het standbeeld van stadhouder Willem III, de stadhouder-koning. Het plein om hem heen deed mij een beetje eng aan, zeker voor deze man die ook koning van Engeland was. Ik heb hem altijd de interessantste van alle Oranjes gevonden, de Zwijger inbegrepen. "Waarom?" vroeg mijn partner. Ik moest even recapituleren. "Hij was de leider van de coalitie tegen Lodewijk XIV." "Coalitie? Waarom?" Lodewijk XIV streefde op het einde van de 17e eeuw naar de hegemonie in Europa en Willem wist een grote coalitie tegen hem op de been te brengen, "een coalition of the willing," wist ik er nog aan toe te voegen. Het grootste deel van Europa wilde een evenwicht van onderling gelijke staten en wilde dus de hegemonie verhinderen. "En is dat gelukt?" "Ja, zeker." "Dankzij onze stadhouder!" "Jep."
Wat later, bij een biertje in het grand café "Dante", merkte zij op dat dat verhaal het tegenovergestelde was van wat er vandaag de dag verteld kan worden: Nederland is de lakei geworden van de hegemoon. Wij werden het erover eens dat onze minister-president met zijn VOC-mentaliteit niets begreep van de Nederlandse geschiedenis, niets van de Opstand - wat? van Nederland? - niets van de leiding in de Europese politiek van de 17e eeuw. In plaats van het land dat de eerste van de serie Grote Revoluties - van Engeland, van de Verenigde Staten, van Frankrijk, van Rusland - heeft voltrokken en een groot voorbeeld heeft gesteld, is het een land van meelopers geworden. Als nationale feestdag vieren wij de dag waarop wij door anderen bevrijd zijn in plaats van de dag waarop wij besloten hebben ons van vreemde vorsten te ontdoen, toen in de 16e eeuw. Als ik het goed heb staat het niet eens in de canon, evenmin als het feit van de coalitie tegen de hegemonie van Lodewijk XIV. De VOC, dat is het voorbeeld!

maandag 19 oktober 2009

Lezen en oorlog

Was het Wim Kan die die grap vertelde over de vice-president van de VS Agnew? Agnew had twee boeken van de bibliotheek geleend en werd gemaand om ze terug te brengen omdat de uitleentijd verstreken was. Hij vond het heel vervelend dat hij er nu al afscheid van moest nemen, want het tweede had hij nog niet ingekleurd. Wij hebben geen hoge dunk van de belezenheid van de Amerikanen, inmiddels waarschijnlijk ten onrechte omdat wijzelf niet meer lezen. In het interview dat Zeeman met Philip Roth had, zei de laatste dat er in de VS niet meer gelezen wordt.
Echter, zoals ik al eerder heb aangetoond, wordt er momenteel door de president en de vice-president gelezen en ook nog om er iets aan te ontlenen dat hen kan helpen bij het nemen van belangrijke beslissingen. Vandaag vond ik weer een nieuw bewijs. Stanley McChrystal, chef van de Joint Special Operations Command, het commando voor de stiekeme operaties, en momenteel de leider van de NAVO in Afghanistan, leest ook en wel literair werk.
"...ondanks al zijn ascetisme vertoont McChrystal een subtiliteit die een ruimer blik op de wereld suggereert. "Als je zijn huis eens zou bezoeken, hij heeft een onwijze bibliotheek," vertelde Maj. Gen. Michael Flynn, McChrystals spionnagechef en oude vriend. "Je kunt binnengaan en een boek aanraken en vragen " Wat is dit?" en hij begint meteen met erover te praten. Hij heeft de onweerstaanbare gewoonte in oude boekhandels rond te struinen. Hij is niet een van die lui die alleen maar militaire boeken lezen. Hij leest ook over gekke dingen. Op het ogenblik leest hij een boek over Shakespeare." Aldus The New York Times van 18 oktober jl. Is dat niet wonderbaar? Dus, verder geen flauwe grappen meer over het analfabetisme van de Amerikanen. Zelfs die lui die, zo'n 54.000 man sterk, in andere landen gelicentieerd moorden en martelen en regimes ondermijnen en omverwerpen en infiltreren en stoken en opstanden financieren en helpen voorbereiden, zijn belezen. En nog wel op het gebied van "gekke dingen", zoals Shakespeare. Wie had dat nou gezocht achter "the quiet American"!
N.B. Voordat ik ervan beschuldigd word niet te weten waar ik over spreek beken ik alvast dat ik niet weet waar dat "Maj. Gen" van die Flynn voor staat, zodat ik mij kan vergissen in zijn literaire deskundigheid.

zondag 18 oktober 2009

The Humbling

Terwijl ik “Inherent Vice” nog niet uit had, op 29 september jl., ging ik een dagje naar Breda. Ik ken(de) de stad praktisch niet en dwaalde wat door de binnenstad. Zonder veel fiducie, mag ik wel zeggen, skeptisch over de betekenis van de stad. Er is immers geen universiteit, maar wel een militaire academie, de perfecte antithese. (Tja, zo ben ik.) In de Nieuwstraat zag ik ineens een boekhandel. Zoals ik altijd doe voor een boekhandel bleef ik staan en bestudeerde zorgvuldig de etalage. Was het ook zo’n tweede hands geval waar niks interessants te vinden is, zoals je er in veel provinciesteden aantreft? De gepresenteerde boeken waren allemaal nieuw, nieuwe uitgaven ook. Ik werd nog opmerkzamer dan ik al geworden was. Wat was dit? De boekhandel heette volgens een uithangbord “LATTE’s and LITERATURE”. Latte’s? Toch geen Italiaanse caffè latte en literatuur? Jawel, een boekhandel met een coffee bar, de perfecte combinatie. Ik naar binnen. Diepe lederen fauteuils, een toonbank waar koffie werd gemaakt en verkocht, hoge tafeltjes met barkrukken en boekenkasten. Niks tweede hands, alles nieuw en bij nadere inspectie een serie van de allernieuwste Engelse en Amerikaanse titels en alles bij elkaar een van de aardigste boekhandels die ik ooit bezocht heb.
Ik pikte er “The Humbling” van Philip Roth uit, “vandaag net binnengekomen,” zei de eigenaar van de winkel. “Alweer een Roth,” kon ik niet nalaten te roepen. Ik had “Indignation” niet zo mooi gevonden, niet na “Exit Ghost” dat ik een tweede keer heb gelezen. “Indignation” las ik even na “On Chesil Beach” van Ian McEwan en dat laatste vond ik veel mooier.
Met “The Humbling” heeft Roth het - voor mij - weer goedgemaakt. Het gaat over een 65-jarige acteur die veertig jaar lang groot succes heeft gehad, maar ineens in een gat valt. Hij is na toe aan zelfmoord, beseft dit en laat zich opnemen voor een kuur van een kleine maand in een kliniek. De kuur levert niets op. De oorzaak van de crisis is niet te achterhalen en de man, Simon Axler, is intelligent genoeg om alle hypothezen zelf te bedenken, zodat hij ook met zijn behandelaars niet verder komt.
In het tweede van de uit drie delen bestaande novelle krijgt Axler bezoek van de dochter van een echtpaar collega’s, zo’n beetje van dezelfde leeftijd. Axler heeft bij de geboorte nog geassisteerd bij de keuze van haar naam, Pegeen Mike, naar een personage in een toneelstuk van de Ierse toneelschrijver John Millington Synge “The Playboy of the Western World”. Pegeen, zoals zij verder in “The Humbling” wordt genoemd, heeft op jonge leeftijd gekozen voor een leven als lesbienne, zeer tegen de zin van haar ouders, van wie zij totaal vervreemd is. Op het ogenblik van haar ontmoeting met de man die haar peetvader kon zijn, is zij veertig. Volkomen onverwacht besluit zij haar leven een hetero-wending te geven, voor Axler te vallen en een relatie met hem te beginnen.
Simon Axler heeft aan het begin van het verhaal niet kunnen besluiten tot zelfmoord, maar er was eigenlijk niks anders in zijn gedachten. Niemand, ook niet de mooiste aanbieding heeft hem ertoe kunnen verleiden zijn acteurscarrière weer op te pakken. Die was definitief voorbij, dacht hij. Zij berustte op het misverstand dat hij van nature een acteur was, terwijl hij in werkelijkheid zijn acteursleven lang een speler had gespeeld. Door zijn relatie met Pegeen bloeit hij weer op. Zelfvertrouwen en vitaliteit keren terug. Het bedrijven van seks met Pegeen, het omvormen van haar tot weer een vrouwelijke vrouw geven hem nieuwe energie en zij gaan zelfs zover met hun seksspelen dat zij een half dronken mooie jonge vrouw uit een bar oppikken om een trio te vormen. Beiden beseffen het risico, het risico namelijk dat Pegeen terug zal vallen in haar lesbische verleden. Daags na deze escapade kondigt Pegeen aan dat zij een kind van Axler wil, om hun relatie te bezegelen. Axler bezoekt een specialist om advies te vragen over de gevaren die een kind bedreigen dat verwekt is door een man van zijn leeftijd. Hij keert enthousiast naar huis terug om het Pegeen, die van zijn tochtje naar het ziekenhuis niet op de hoogte was, te vertellen. Pegeen woont een eind verderop, maar zal in het weekend komen en dan krijgen ze tijd genoeg om alles te bespreken.
Als Pegeen komt verdiept zij zich onmiddellijk in werk dat zij heeft meegebracht. Axler wacht af. Als hij in bed de liefde met haar wil bedrijven, zegt zij dat haar hart er niet naar uitgaat. Bij het ontbijt zegt zij zonder inleiding dat hun relatie beëindigd is. Na een korte uitzichtloze discussie verlaat zij het huis. Axler is weer alleen met zijn zelfmoordplannen, zoals aan het begin van het verhaal...
Het boek beslaat in de uitgave van Jonathan Cape 140 bladzijden. Het leest zich in vier à vijf uur. Het is geconcentreerd op de voor het relaas relevante dingen en laat zich nergens afleiden. Men leest het dan ook ademloos.

vrijdag 16 oktober 2009

Recordbonus

ABN AMRO voorspelt mij in haar laatste nieuwsbrief "...hoge verwachtingen voor de komende week. Het aantal ondernemingen dat dan met kwartaalresultaten komt, verdubbelt ten opzichte van deze week. Aanhoudend goede cijfers kunnen de huidige stijging van een fundament voorzien. De aarzeling in de markt beperkt zich tot de financiële sector.
Beleggers komen tot het oordeel too good to be true. In een jaar tijd draait het beeld van omvallen en staatssteun naar spectaculaire winstgroei en recordbonussen voor zakenbankiers."

Recordbonussen van zakenbankiers... Waar ging die vergadering van de G20 toch ook weer over?
Ik las gisteren in The New York Times dat het totale bedrag aan bonussen dat in dit jaar in de VS wordt uitgekeerd, de bedragen van 2007 en 2008 ver overtreft. Het beloopt de mooie som van 140 miljard (schrijve 140.000.000.000,-) dollars. Europa zal daar de concurrentie van voelen, schreef het blad.

dinsdag 13 oktober 2009

Politiek en lezen

P.-J. Balkenende deed het onlangs nog voorkomen alsof hij "Karakter" van Bordewijk had gelezen. Misschien was het waar, misschien had hij alleen maar de film van Van Diem gezien. Wat dan ook, hij beriep zich op lezen. Jammer genoeg stelde hij dát niet als voorbeeld, maar wat hij dacht dat volgens Bordewijk karakter is. Ik dacht toen nog weer eens een keer: politici lezen te weinig, anders, natuurlijk, dan kamerstukken en de krant.
Eergisteren kreeg ik Tom Engelhardt's blog, waarop ik ben geabonneerd, toegestuurd. Het was weer heel interessant. Het Witte Huis, schrijft hij, leest op het ogenblik twee boeken, allebei over de geschiedenis van de Vietnam-oorlog. Dat lezen doet men daar om te voorkomen dat de VS in Afghanistan in dezelfde fatale fouten vervalt als in Vietnam. Engelhardt adviseerde het Witte Huis nog een aantal boeken over diezelfde oorlog. Ik vroeg mij skeptisch - als ik ben - af of dit soort adviezen iets opleveren, want men heeft daar toch de rapporten van minstens 16 veiligheidsdiensten en waarom zou men dan de boeken van een paar journalisten of hoogleraren geschiedenis gaan lezen? Waarschijnlijk was ik hierbij de dupe van het idee dat men zo iets in Nederland nou nooit eens hoort, behalve zulke halfgare onzin als die over "Karakter."(Is er al een geschiedenis over "onze" deelname aan de militaire operaties op de Balkan geschreven en hanteert men die bij de besluitvorming over deelname aan Afghanistan? Zal de commissie Davids ons melden welke mooie boeken men gelezen heeft bij de deliberaties over deelname aan de oorlog in Irak?)
Dat ik een volkomen verkeerd idee heb van het lezen van politici bleek mij vandaag bij lezing van The Opinionator, een uitgave van The New York Times, behelzende "A gathering of opinion from around the Web". In de editie van gisteren, 12 oktober, wordt een "The Vietnam War Guide to Afghanistan" gepresenteerd. Men vermeldt dat er een veldslag plaatsvindt over leeslijsten. Tom Engelhardt had dat waarschijnlijk al gelezen in The Wallstreet Journal. Het gaat in eerste instanties om twee titels die van elkaar verschillende lessen uit de oorlog in Vietnam trekken. "Het eerste boek beschrijft een Witte Huis dat in 1965 door een krijgsmacht die het conflict te eng zag om de problemen in het verschiet te zien, een escalerende oorlog in gedrild wordt. President Barack Obama had, volgens woordvoerders van het Witte Huis het boek onlangs uit en vice-president Joe Biden was het aan het lezen. Het tweede beschrijft een andere regering, in 1972, toen een krijgsmacht van de VS die tenslotte had uitgevonden hoe de opstand te lijf moest worden gegaan, werd verworpen door politieke leiders die buigen voor populaire opinies en de strijd staken." Bij die twee is het niet gebleven, want allerlei mensen hebben andere leeslijsten opgesteld, "multiple lists", vermeldt het artikel in The Wallstreet Journal. Het is mij niet bekend of de president zich in zijn leeskamer heeft opgesloten met een stapel lectuur, maar je staat toch paf. (In het overzicht dat The Opinionator geeft wordt Tom Engelhardt's blog en zijn leeslijst ook aangehaald. Die man telt dus echt mee.)
Een van de drijfveren achter het optreden van de Amerikanen in het Midden Oosten is het Vietnam-syndroom. Men kan maar niet over het verlies van die oorlog heenkomen en vreest een herhaling. Dat is een motief dat wij hier niet hebben. Ons probleem is "Srebrenica". En uiteraard "Karakter". Maar misschien vooral de NAVO-club.

maandag 12 oktober 2009

Een intelligent hart 3

Een paar dagen geleden zag ik in een boekhandel in Luik een stapel - van meer dan tien - exemplaren van "Un coeur intelligent" van Finkielkraut liggen. Het wordt daar dus ergens behandeld, bij de universiteit of zo. Dat is minder dan een maand na het verschijnen van het boek. (Op de dag dat het werd aangekondigd heb ik mij naar Luik gerept om het te kopen, maar men moest nog een paar dagen wachten voor het zou arriveren.) Gaat men overhaast te werk?
Ik had zelf, na een maand blogging over en naar aanleiding van het boek, een gevoel van over-blogging. Wat zegt dit eigenlijk allemaal? Finkielkraut schijnt filosofen duidelijk te willen maken dat zij meer romans moeten lezen. Als wat doet hij dat? Als filosoof of als letterkundige? Dat filosofen gemaand moeten worden is al veel eerder vastgesteld. Eigenlijk is trouwens ook allang bekend dat romanschrijvers te weinig filosofen lezen (en er vaak maar een eind op los bazelen met een filosofie van de kouwe grond). Of bedoelt Finkielkraut dat politici meer romans moeten lezen? Misschien doen zij dat niet genoeg omdat romanschrijvers politiek meestal verwarren met moraal, zo niet moralisme en dus weinig bruikbaars opleveren. Nussbaum is tenminste duidelijk, zij heeft het tegen rechters. (Dat wel, maar van het rechterlijke vak weet zij helemaal niks, hetgeen ze zelf schrijft. Sic!)
Maar al die mooie bedoelingen terzijde gelaten, wat moeten wij met dat intelligente hart? Het lijkt toch wel sterk romantische rimram. Kijk eens om je heen. Wat gebeurt er? Wat kun je waarnemen, als je tenminste niet de hele week zit te wachten tot je weer snuivend en spuitend kunt gaan feesten of kunt gaan shoppen op steeds meer duizenden kilometers afstand waar precies dezelfde merken worden aangeboden als waar je woont? In wat voor wereld leven we? Moet je de media geloven, wat ik niet aanraad, dan is het enige interessante de dominantie van de Verenigde Staten. Vertel mij niet dat het lezen van de laatste Roth of Rushdie of Irving of Safran Foer of Byatt of Lodge of Beigbeder of Zo toch immens veel plezier kan geven. Ja, als je met je kop in het zand leest, als je met andere woorden de roman niet serieus neemt en er amusement van maakt. Zo van: "even weg, in een andere wereld".
Dat bedoelt de ware romanschrijver (van Kundera) echter niet! Hij wil juist de realiteit weergeven, beter, op een hoger plan dan de politici en historici kunnen. Niet dat daar veel van terecht komt. Wij wachten nog steeds op dé "global novel". Wij wachten nog steeds op de roman, het epos dat ons - "in a novelistic way" - duidelijk weet te maken wat de Amerikanen in het Midden-Oosten doen. Niet militair, niet diplomatiek, maar geopolitiek gesproken. En geopolitiek niet als Amerikaanse buitenlandse politiek opgevat maar als visie vanuit de globus in zijn geheel, vanuit de kosmopolis. (Misschien is het een roman over de secretaris-generaal van de Verenigde Naties?) Kan, moet men daarvoor een "intelligent hart/gevoelige intelligentie" hebben?
Misschien is de gedachte nog niet zo irreëel. De Amerikanen zijn bezig hun strategie in Afghanistan om te gooien. In plaats van al die dingen die ze tot nu toe vergeefs hebben toegepast gaan ze nu de "hearts and minds" van de Afghanen winnen. En guess what? "Hearts and minds" is niets anders dan hart en verstand. Zij, die Amerikanen, gaan er natuurlijk vanuit dat zij weten wat dat is, dat zij er alles van weten. De boeken die Finkielkraut bespreekt, hebben zij allang gelezen en nog veel meer van dezulke. (Petraeus in ieder geval. De "literaire generaal" zou ook een mooie titel zijn.) Sterker nog, want dat zijn allemaal westerse romans, zij kennen ook Rumi en Avicenna en andere uit Afghanistan afkomstige schrijvers "by heart". Of niet? Wel, zo niet dan weten ze ook niet waarin de "hearts and minds" van de Afghanen bestaan.

donderdag 8 oktober 2009

Een intelligent hart 7

De wijsheid van de roman ligt dus niet in de auteur noch in de personages, maar in de romanvorm. De roman is intelligenter en hartelijker dan de auteur en vanzelfsprekend nog intelligenter en hartelijker dan die domoren die door de auteur gecreëerd zijn. De roman is de gastvrijheid zelf.
Is dat het geval met alle romans? Natuurlijk niet. Kundera beperkt zich tot de "grote romans" en Finkielkraut en Nussbaum bespreken ook alleen maar romans die zij belangrijk genoeg vinden. En die grote romans zijn, alweer volgens Kundera, geschreven door de "ware romanciers".
Hoe is het mogelijk dat de roman deze capaciteiten heeft? Het antwoord op die vraag is afhankelijk van de definitie van de roman en die is ver te zoeken. Eigenlijk is het echter toch ook heel eenvoudig. De roman is het meest veelzijdige literaire of linguïstische (sub)genre. Hij is zo wendbaar dat hij - in ieder geval het meest - in staat is om de wendingen in het leven te volgen. Met de roman kan men alle kanten uit. Hij kan in gewone taal onder woorden brengen als ook in poëtische, wetenschappelijke, filosofische, journalistieke enz. Hij overstijgt de geschiedenis door - intelligent en betrokken - te speculeren over de ontbrekende stukken. Door zijn poëtische mogelijkheden kan hij het onzegbare zeggen, door zijn realisme dat wat moreel onaanvaardbaar wordt geacht maar toch uitgesproken moet worden. Door zijn gewone taalgebruik kan hij de journalistiek overtreffen. Door zijn voorstellingsvermogen kan hij de juridische kortbondigheid verhelderen en voorstelbaar maken.
Kan hij... wat wil zeggen dat niet alle romans het doen of zelfs maar hoeven te doen. Er is natuurlijk een schaal van benadering van de goede roman, maar als middel is de roman het beste in staat om het leven zelf op het spoor te blijven. Hij heeft de wijsheid van het leven, het leven dat om zichzelf de moeite waard is. Als het maar niet teveel verziekt wordt.

zondag 4 oktober 2009

Een intelligent hart 6

"In de eerste versie van de "Anna Karenina" die Tolstoi schetste was Anna een heel onsympathieke vrouw en haar tragische einde was gerechtvaardigd en verdiend. De definitieve versie van de roman is heel anders, hoewel ik niet geloof dat Tolstoi tussentijds zijn morele opvattingen heeft veranderd, integendeel, ik zou zeggen dat hij onder het schrijven een andere stem heeft gehoord dan die van zijn moraal. Hij hoorde wat ik graag zou noemen de wijsheid van de roman." Zo schrijft Kundera in "L'art du roman". "Alle ware romanschrijvers hebben een oor voor deze bovenpersoonlijke wijsheid, hetgeen verklaart waarom de grote romans altijd een beetje intelligenter zijn dan hun auteurs," voegt hij eraan toe.
Ik herinnerde mij deze uitspraken van Kundera terwijl ik, zelf enigszins bevreemd, de slotalinea van mijn vorige blog nog eens las. Waren dat wel goede vragen die ik daar stelde? De romans van Couperus die ik daar noem bevatten zeker personages die vervuld zijn van de -ismen die ik opsom, maar schuilt daarin de wijsheid van de roman? Het antwoord ligt in het bovenstaande citaat. Natuurlijk zijn een aantal personages vervuld van zekere opvattingen die men kan bestuderen of in ieder geval toetsen aan hun algemene versies. Men kan zich dan de vraag stellen wat voor soort anarchist bij voorbeeld Zanti in "Majesteit" is. Of wat voor soort "imperialist" de keizer is in vergelijking met zijn zoon in "Wereldvrede". Voor zover dat al wijsheid oplevert, is dat wijsheid in, niet van de roman. Wat Kundera bedoelt is de wijsheid die opgesloten ligt in de literaire vorm die wij roman noemen. In die vorm is Couperus in staat grote en kleine zielen ten tonele te voeren, zonder er een moreel oordeel over uit te spreken, ze zo te beschrijven dat zij voor zichzelf spreken. Deze mogelijkheid biedt de roman als zodanig. Aldus Kundera.
En aldus ook de Vincent Descombes die ik eerder noemde, in zijn "Philosophie du roman".
De wijsheid van de roman ligt dan in de opschorting van het morele oordeel ten gunste van een breder uithalen over de feiten. Ik denk dat ook Nussbaum dat bedoelde in "Poetic Justice", waar zij rechters maant hun juridische oordeel op te schorten totdat zij zich een goede voorstelling kunnen maken van de feiten. Je zou bijna zeggen dat dat logisch is en bij de rechters bekend, maar als men de uitvoerigheid van de roman eenmaal ervaren heeft kan men bijna niet meer volstaan met de beknoptheid die men vaak in juridische lectuur ontmoet. En die gerechtvaardigd wordt in de retorika, die nog steeds het model voor het juridische en morele redeneren levert. Te geringe uitvoerigheid is meestal het gevolg van het idee dat men wel weet hoe de vork in de steel zit.
In de literatuur leidt deze opvatting er vaak toe dat er dingen worden verteld die "eigenlijk" niet door de beugel kunnen, dat wil zeggen die moreel verwerpelijk worden geacht, maar literair verantwoord zijn. De angst voor het onbekende wordt dan weggenomen en de oordeelvorming reëler.

zaterdag 3 oktober 2009

Een intelligent hart 4

Ik gebruikte op het einde van mijn voorlaatste bericht de term "inspiratie van de romancier". Dat is, letterlijk, dat wat hem bezielt. Natuurlijk ben ik er mij van bewust dat de mens en dus ook de romancier naast het hart een ziel heeft, althans dat dit twee verschillende instanties in de mens zijn. Ik weet niet waarom Finkielkraut van mening is dat de roman voortkomt uit het hart van de auteur, maar op het einde van de 19e eeuw zocht men het meer in de ziel. De, onze, Tachtigers probeerden met een faustische pneumatiek aan de trivialiteit van hun omgeving te ontsnappen en op te gaan in de Al-Ziel (Verwey).
Ook Couperus vatte haar op als een last resort. Het zou mij niets verbazen als hij zich gedrongen heeft gevoeld om daar, ter ontnuchtering, de “kleine zielen” tegenover te plaatsen, zichzelf daarmee echter de allures van de alwetende schrijver aanmetende. Na lezing van zijn “Boeken der kleine zielen” is wel duidelijk wat hij onder een kleine ziel, onder kleinzieligheid verstaat. Maar wat staat daar tegenover in zijn optiek? Welke grote zielen heeft hij beschreven?
Tussen de kleine zielen is alleen Brauws aan te wijzen, maar die is te weinig uitgewerkt om een werkelijk goed beeld te krijgen. In “Majesteit” en “Wereldvrede” echter, dat in “Metamorfoze” “Het boek van anarchisme” wordt genoemd, komen minstens twee “grote zielen” voor: de keizer, Othomar, en de anarchist, Zanti. Ik was dus wel op de goede weg toen ik vermoedde dat een schrijver als Couperus iets interessants over de “grote ziel” gezegd zou kunnen hebben.
Ik heb daar lang op geteerd en, zonder veel succes, geprobeerd er iets mee te doen. Ik dacht er bij voorbeeld over een roman te schrijven waarin het thema van “Wereldvrede” opnieuw zou worden opgenomen, of een artikel over het opmerkelijke toeval dat Couperus met een roman kwam waarin een figuur als Othomar een portrettering was van czaar Nicolaas II, die vier jaar later - voor iedereen, behalve dus Couperus, onverwacht! - het initiatief nam tot de Haagse Vredesconferentie van 1899.
Een poos geleden las ik toevallig “Kindersouvenirs” van Couperus en begreep wat hij onder een “grote ziel” verstaat, tenminste onder die welke hijzelf is. Couperus voelde zich een “grote ziel”, wat bij hem betekent een genereuze ziel. De Chinese schrijnwerker, in “Kindersouvenirs”, omschrijft de “grote ziel” als volgt:

“Daarmee bedoel ik, dat de kleine meneer (Couperus dus - T.L.) gelúkkig zal worden in het leven, dat hem wacht, omdat zijn ziel “groot” zal zijn en zal zien rondom hem, en al het moois zal zien wat er is op de wereld en in de mens. De “grote zielen”, die dat zo zien, zijn de dichters en de kunstenaars: zij bootsen de natuur en het leven na, en die nabootsingen zijn hun geluk. Hun zielen zijn “groot”, omdat zij veel zien en veel begrijpen, en op hun beurt veel geven van wat zij ontvangen; want de “grote zielen” zijn mild. En omdat zij ontvangen en geven, en zien en bewonderen en nabootsen, zijn zij gelukkig, is hun leven gelukkiger dan van vele andere mensen: zij zijn de gezegenden van de goden, en de goden hebben hen lief...” (Verzameld Werk, VII, pg. 678/9.)

Waw, nietwaar?
In “Van oude mensen” legt hij Lot Pauws, de journalist, eveneens woorden in de mond die zijn opvatting van het schrijver- en kunstenaarschap betreffen en die de in het citaat vertolkte opvatting nader uitwerken.
Is Couperus dan niet de auteur van "De boeken der kleine zielen"? Ik bedoel iemand die juist geweldig genoeg geïnteresseerd is in kleine zielen om er zo'n lijvig boek over te schrijven? Was hij er niet mee geëngageerd, zong hij er niet de lof van? M.a.w. was hij dan geen populist?
De “Dionysos-studiën” zeggen daarover wel iets, te beginnen met de “opdracht”: “Na de Kleine Zielen, vóór Dionysos...”, waarbij dat “vóór” aardig dubbelzinnig is. Schrijft hij deze gedichten voordat hij aan het boek “Dionysos” begint of zegt hij erin dat hij niet voor de kleine zielen, maar voor Dionysos is? “Na ‘t scheemren veler kleine Zielen lot” dwalen “zijn morgens” “langs lange marmergodenvolle zalen”.
Echter

“mijn ziel is twee: een kind van noordewee,
Duikt zij deemoedig onder noordeluchten
En voelt zich éen met grauwe lucht en zee.

Maar als de schemervisioenen vluchten
Na ‘t kleurloos schaadwen duistrer kleinen leed,
Slaakt zij naar bláuwe lucht haar jubelkreet.”


Duidelijk is de zaak voor hem kennelijk niet. Hij pendelt heen en weer tussen “grauw” en “blauw”. En hoe komt hij van “Eline Vere”, “Noodlot” en “Extaze”, via “Majesteit”, “Wereldvrede” en “Hooge troeven”, bij “Psyche” en “Fidessa”? En brengen die laatste twee hem op de grootzieligheid?
Intussen is het niet eenvoudig vast te stellen wat precies de grote ziel vervult. Is het het anarchisme of het verlangen naar wereldvrede in “Majesteit” en “Wereldvrede”? Is het de leer van Dionysos in “Dionysos”? Misschien de oosterse wijsheid in “De stille kracht” (1900)? Een soort Mythras-leer in “De zonen der zon”? Het christendom, zoals in “Jahve”? Wat zegt “De berg van licht”? Zijn Iskander en Xerxes (afgebeeld als) grote zielen? Wat zocht Couperus in Romeinse verhalen als “De berg van licht” en “De comedianten”? Deed ook hij aan anthroposofie? Deed hij iets met Goethe? Waar haalde hij zijn Dionysos vandaan? Van Nietzsche? In het register van de biografie van Bastet komt Nietzsche niet voor. Wie het weet...

En dat de roman ondubbelzinnig de zetel van het intelligente hart zou zijn is eigenlijk ook niet vol te houden.

Tomgram: Pepe Escobar, Pipelineistan's Ultimate Opera

Ter afwisseling:
Tomgram: Pepe Escobar, Pipelineistan's Ultimate Opera

Posted using ShareThis

vrijdag 18 september 2009

Een intelligent hart 2

Intussen - d.w.z. tussen het voorgaande en wat ik in het vooruitzicht heb gesteld - stootte ik op de titel: "The Intelligent Heart. Transform Your Life With The Laws Of Love" (1997), door David McArthur & Linda Brown. Ik ga hier niet op in, hoewel ik er Alain Finkielkraut op zou willen attenderen, behalve met het volgende. In een summary van Linda Brown treft men de volgende zinsnede aan: "When using the intelligence of the heart along with the intelligence of the head, we tap into divine guidance." Als wij de intelligentie van het hart samen met de intelligentie van het hoofd gebruiken putten wij uit goddelijke begeleiding. Nou, nou.
Bedoelt Finkielkraut dit misschien ook? Hij verwijst vaak naar Kundera, o.a. naar zijn vermelding van een joods spreekwoord dat heel gis zegt: "De mens wikt, God lacht," een mooie correctie op het serieuze - je zou bijna zeggen: deïfaitistische - "de mens wikt, God beschikt" van ons. Kundera vermeldt het spreekwoord niet alleen, maar hij maakt er de geest van de roman van. "Ik denk graag," schrijft hij, "dat de romankunst ter wereld gekomen is als de echo van de lach van God." Dit is zijn antwoord op de vraag naar de wijsheid van de roman: de wijsheid van de roman bestaat in de lach van God.
Dat is prima, zou je zeggen, maar er is iets mee. Want hoe gaat dat in zijn werk? Zijn de romans geïnspireerd door (de lach van) God, zoals de bijbel of de koran? Zijn de romanciers een soort shamanen of media? Vaak noemt men ze de apen van God. Zijn er schrijvers te noemen als bewijs van de stelling van Kundera? Hijzelf noemt inderdaad Tolstoi, maar toch vooral Rabelais, Cervantes, Fielding, Sterne, Goethe, Laclos. Allemaal geestige romanciers, toch? Dus geïnspireerd, door de lach van God. Misschien vinden de joden van het spreekwoord waar Kundera op wijst de Heilige Geest wel de Lach van God! En waarom niet? Wie zegt dat de heilige geest een aristotelische of cartesiaanse filosoof was?
Een Nederlandse schrijver die zich wel eens met het probleem van de inspiratie van de romancier bezig hield, was Couperus.
(Wordt vervolgd.)

maandag 14 september 2009

Een intelligent hart 1

Koning Salomon smeekte de Eeuwige hem een intelligent hart ("coeur intelligent") te geven. Dat is lang geleden, maar na de vorige eeuw heeft dit gebed om een gevoelige scherpzinnigheid ("perspicacité affective") nog steeds zijn waarde. Met deze twee zinnen begint het nieuwste boek van de Franse filosoof Alain Finkielkraut, Un coeur intelligent, 2009. (Hij schijnt er zich niet van bewust te zijn dat hij van de ene op de andere zin het adjectief en het substantief omkeert. Wil hij een intelligent hart of een gevoelige scherpzinnigheid? Het antwoord op deze vraag is wel van belang, zoals zal blijken.)
God, echter, zwijgt, vervolgt het "Avant-propos" van Finkielkraut. Wij moeten het dus elders zoeken. Voor onze gevoelige intelligentie of intelligente gevoeligheid kunnen wij niet terecht bij Hem noch bij de geschiedenis (van de vorige eeuw), wij kunnen ons met enige kans op succes richten tot de literatuur. Haar bemiddeling is geen garantie, zonder haar zou de genade van een intelligent hart echter voor altijd onbereikbaar zijn. En wij zouden misschien de wetten van het leven kennen, maar niet zijn jurisprudentie, voegt hij er aan toe.
Het boek van Finkielkraut, de filosoof, bestaat vervolgens uit 9 studies aan de hand van 8 romans van 8 romanciers, namelijk Milan Kundera (La plaisanterie), Vassili Grossman (Alles stroomt), Albert Camus (Le premier homme), Philip Roth (The Human Stain), Joseph Conrad (Lord Jim), Fjodor Dostojewski (Aantekeningen uit het ondergrondse), Henry James (Washington Square), Karen Blixen (Het feest van Babette) en een autobiografie, de "Geschichte eines Deutschen" van Sebastian Haffner.
Een filosoof die 8 literaire werken bespreekt. Hij geeft in zijn eerste zin al aan waarom, maar daar staat een voor een filosoof niet vanzelfsprekende stelling. Zeker, er zijn filosofen die proberen de filosofie van de roman te definiëren, Vincent Descombes bij voorbeeld in zijn "Proust. Philosophie du roman" (1987), maar hij beperkt zich toch maar tot de filosofische roman bij uitstek, de "Recherche du temps perdu". En hij heeft niet de probleemstelling van Finkielkraut, de speurtoch naar het intelligente hart/de gevoelige intelligentie, de combinatie van gevoel en gedachte, de overwinning van de tegenstelling tussen Verlichting en Romantiek.
Finkielkraut legt niet uit wat Salomon met dit hart wilde. Waarvoor had hij het nodig en waarvoor moeten wij het hebben? Een kleine indicatie voor wat hemzelf betreft staat in het "Avant-propos". Wat ik in mijn vertaling heb samengevat in de woorden "na de vorige eeuw", wordt door de auteur gespecificeerd. Het was namelijk de eeuw die "geruïneerd is door de gezamenlijke wandaden van de bureaucraten, d.w.z. van een zuiver functionele intelligentsia, en van de bezetenen, d.w.z. van een oppervlakkige, binaire, abstracte sentimentaliteit die soeverein onverschillig was voor de bijzonderheid en voor de kwestbaarheid van de individuele lotgevallen". In de plaats van die bureaucratische instelling en van die sentimentaliteit hebben wij behoefte aan een gevoelig verstand. En dat wordt aangetroffen in de literatuur.
Ook deze stelling is niet nieuw. Kundera schreef in "L'art du roman" al dat de roman van de laatste vier eeuwen een taak waarnam die eigenlijk die van de filosoof was. De filosofie kwam er pas op met Heidegger.
Dat deze bede nog steeds valabel is, heeft ook Hannah Arendt al geschreven, zegt Finkielkraut, en op haar manier heeft ook Martha Nussbaum dit desideratum tot uitdrukking gebracht. In "Poetic Justice. The Literary Imagination and Public Life" (1995) schreef zij, zich niet inspirerende op Salomon, maar op Adam Smith ("The Theory of Moral Sentiments"), een juiste formulering voor wat Smith noemde de "judicious spectator", de oordeelkundige toeschouwer. "Tot zijn belangrijkste morele bekwaamheden behoort het vermogen om zich levendig voor te stellen wat het is om elk van de personen te zijn van wie hij zich de situatie voorstelt", schrijft zij. En zij is eveneens van mening dat wij toe zijn aan een meer gevoelsmatig openbaar leven en besteedt haar hele boek aan de analyse van een aantal romans door de lezing waarvan dat geleerd kan worden. De bureaucraten en bezetenen van Finkielkraut zijn bij Nussbaum allen die deelnemen aan het openbare leven, maar in het bijzonder de rechters. Ligt de probleemstelling van Finkielkraut (en Kundera) op het gebied van filosofie en literatuur, die van Nussbaum beweegt zich op het terrein van recht/politiek en literatuur. Alle drie proberen zij een houding in het openbare leven te vinden en alle drie zoeken zij die in de roman. Ook Adam Smith hechtte een aanzienlijk belang aan literatuur als bron voor morele begeleiding.
Wat zeiden de mensen van "das philosophische Kwartet" gisterenavond hiervan?

maandag 7 september 2009

Inherent Vice

Lees "Inhrent Vice" van Thomas Pynchon. Een bespreking in de New York Times boekenbijlage is hier te vinden. Thomase Pynchon is hier, zoals de flap vermeldt "working in an unaccustomed genre", namelijk de detective. Het boek is bedoeld als een ode aan auteurs als Dashiel Hammett en Raymond Chandler en dat merk je al bij de eerste zin: "She came along the alley and up the back steps the way she always used to." De detective is Doc Sportello, afkomstig uit de hippie- en surferscene van de zeekant van Los Angeles, en het verhaal speelt in de 60er jaren, de hoogtijdagen van de hippiecultuur. Doc rookt weed en is niet altijd even helder, evenals de figuren uit de scene die hij interviewt om zijn probleem op te lossen. De taal is van de 60er jaren en je moet er even inkomen. Je moet ook even wennen aan allerlei typisch Amerikaanse merknamen, popgroepen van toen, hun nummers en dergelijke. Pynchon, die in 1974 de National Book Award voor "Gravity's Rainbow" kreeg en sindsdien geldt als een van de belangrijkste post-modernistische schrijvers, heeft zich hier verkleed als een auteur uit de 60er jaren. Ik weet nog niet waar het naartoe gaat, maar het is moeilijk het boek opzij te leggen, misschien omdat ik allang geen detective meer heb gelezen. De sfeer, dat is waar het vooral om gaat, is helemaal Chandler.

woensdag 26 augustus 2009

Afrodisiaka

Allemaal reclame voor mijn site "Afrodisiaka", zoals iedereen kan zien. (Foto genomen in Luik op 26 augustus 2009.)

Posted by Picasa